Och, was ik maar zoals in de maanden van weleer, zoals in de dagen toen God mij bewaarde! Toen Hij Zijn lamp liet schijnen boven mijn hoofd, en ik bij Zijn licht door de duisternis wandelde. Was ik maar zoals in de dagen van mijn jeugd, toen de vertrouwelijke omgang met God over mijn tent was. Job 29:2-4
Job verwijst hier naar de tijdelijke welvaart die hij had verloren. We kunnen hem niet veroordelen vanwege zijn klacht, maar we kunnen hem ook niet prijzen. Het is slechts de uitdrukking van een natuurlijke droefheid die elk mens zou hebben als hij zo’n grote tegenspoed zou ervaren. Maar zijn woorden hebben zo’n geestelijke inslag dat we geneigd zijn te geloven dat hij meer verwees naar de toestand van zijn hart dan naar de toestand van zijn bezittingen. Zijn ziel was terneergeslagen; hij had het licht van Gods aangezicht verloren. Zijn innerlijke troost was afgenomen, zijn vreugde in de Heer stond op een laag pitje en hij vond dit veel erger dan al het andere. Ongetwijfeld betreurde hij dat hij die voorspoedige dagen achter zich had gelaten, toen, zoals hij het uitdrukt, zijn wortel was uitgestrekt naar het water, en de dauw overnachtte op zijn twijgen (Job 29:19). Maar nog veel meer betreurde hij het dat de lamp van de Heere niet langer op zijn hoofd scheen en dat de vertrouwelijke omgang met God niet langer over zijn tent was. Omdat zijn geestelijke droefheid veel leerzamer voor ons is dan zijn lichamelijke droefheid, zullen we daar al onze aandacht op vestigen. We kunnen Jobs woorden zonder enige moeite op onszelf toepassen; want ik vrees dat velen van ons terecht hun klaagzangen zullen opnemen en zullen treuren over de dagen van onze aanneming in de Geliefde, de gelukkige dagen van onze eerste liefde. Ik zal vandaag meer punten moeten behandelen dan gewoonlijk, maar ik zal over elk punt kort zijn. Ik hoop dat door de zegen van Gods Geest onze gedachten verder geleid zullen worden en dat we ze in de praktijk zullen toepassen.
1. Laten we allereerst opmerken dat het verdriet zoals dat in de tekst wordt verwoord zeer BIJZONDER is en ook moet zijn. Wanneer we treuren over het verlies van geestelijke zaken, dan kunnen we uit de grond van ons hart zeggen: Och, was ik maar zoals in de maanden van weleer.
Het is een groot goed als iemand dicht bij God mag zijn; het is een bijzonder voorrecht om toegelaten te worden tot de innerlijke cirkel van gemeenschap en Gods vertrouwde vriend te worden. Maar zo groot als het voorrecht is, zo groot is ook het verlies ervan. Er is geen duisternis zo donker als de duisternis die valt op ogen die gewend zijn aan licht. De stakker die altijd arm is geweest, voelt zich nauwelijks arm, maar hij die van de toppen van de grootsheid in diepe armoede is gevallen, voelt zich werkelijk arm.
De mens die nooit gemeenschap met God heeft genoten, weet niet hoe het moet zijn om die gemeenschap te verliezen. Maar wie ooit aan de boezem van de Heiland is gedrukt, zal zolang hij leeft treuren als hem dat heilige genot wordt ontnomen. De barmhartigheden waarover Job in onze tekst klaagt, zijn niet gering. Ten eerste klaagt hij dat hij het bewustzijn van Goddelijke bewaring heeft verloren. Hij zegt: Och, was ik maar zoals in de maanden van weleer, zoals in de dagen toen God mij bewaarde. Er zijn dagen waarop gelovigen Gods hand om hen heen kunnen waarnemen, die hen bij de eerste toenaderingen tot de zonde tegenhoudt en een haag om al hun paden legt. Hun geweten is zacht en ze gehoorzamen aan de Geest van God. Zo worden zij op al hun wegen beschermd, terwijl de engelen van God over hen waken opdat zij hun voet niet tegen een steen zullen stoten. Maar als ze vervallen in geestelijke luiheid en op een afstand van God wandelen, worden ze niet langer op deze manier bewaard. Hoewel ze beschermd zijn tegen een definitieve en algehele afvalligheid, zijn ze toch niet langer beschermd tegen zeer ernstige zonden. Want net als Petrus, die Hem van verre volgde, kunnen zij hun Meester zelfs met eden en vloeken verloochenen. Als wij die bewuste bewaring van God zijn kwijtgeraakt waarmee we ooit tegen elke vurige pijl werden beschermd. Als we niet langer in de schaduw van de Almachtige vertoeven en het gevoel hebben dat Zijn waarheid niet langer ons schild en onze gordel is, dan hebben we een vreugde verloren die de wereld ons nooit kan geven en dan zullen we dat met pijn in het hart moeten betreuren.
Ook Job had deze Goddelijke troost verloren, want hij kijkt met weemoed terug naar de tijd dat Gods lamp op zijn hoofd scheen, toen de zon van Gods liefde als het ware op het hoogtepunt stond en er geen schaduw was; toen hij zich zonder ophouden van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat verblijde in de God van zijn heil. De vreugde van de Heere is onze kracht, de vreugde van de Heere is de voortreffelijkheid van Israël; het is de hemel der hemelen, het is zelfs de hemel op aarde; en daarom is het werkelijk een catastrofe om die te verliezen.
De mens die eens verzadigd is geweest met Gods gunst en rijkelijk gezegend is door de Heere, kan niet tevreden zijn om naar het dorre en dorstige land te gaan en ver van God te leven. Zal hij niet eerder met David uitroepen: ‘Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen? (Psalm 42:3) Ongetwijfeld zal zijn pijnlijk gebed zijn: ‘Geef mij de vreugde over Uw heil terug, ondersteun mij met een geest van vrijmoedigheid’ (Psalm 51:14). Liefde voor God kan niet bevredigd worden als Hij Zijn Aangezicht verborgen houdt. Totdat het gordijn opzij wordt geschoven en het gezicht van de Koning door de tralies wordt gezien, zal de ware vrouw haar leven doorbrengen met zuchten; rouwend als een duif die haar partner heeft verloren.
Bovendien treurde Job ook over het verlies van het Goddelijke licht. ‘Bij Zijn licht,’ zegt hij, ‘wandelde ik door de duisternis.’ Dat wil zeggen, er was geen verwarring. God wierp zo’n licht op de geheimen van de voorzienigheid dat Job, die door de hemel wijs was gemaakt, de weg kon vinden waar anderen dat niet konden. Er waren tijden waarin, door ons volhardend geloof, alle dingen duidelijk werden. ‘Als iemand de wil heeft om Zijn wil te doen, zal hij van dit onderricht weten of het uit God is’ (Johannes 7:17). Maar als we ver van God afdwalen, wordt zelfs Gods kostbare waarheid plotseling onduidelijk voor ons en lijkt Gods handelen met ons in de voorzienigheid op een doolhof. Iemand die met God wandelt is wijs zoals Salomo, maar hij is een dwaas als hij op zijn eigen verstand vertrouwt.
Alle kennis die wij door waarnemingen en ervaringen hebben verworven, zal ons onvoldoende wijsheid bieden wanneer wij ons van God afkeren. Israël sloot, zonder God te raadplegen, een verbond met haar vijanden. Ze dacht dat het heel verstandig was toen ze een haastig verbond sloot met de Gibeonieten, maar ze werd misleid door sluwheid omdat ze de Heere niet om raad vroeg. Als we de Heere niet om raad vragen, zullen we al bij de meest eenvoudige zaken op een dwaalspoor geraken. Zowel in moeilijke als eenvoudige zaken doen we er goed aan te wachten op de stem van het Orakel en de leiding van de Goede Herder te zoeken.
Daarom kunnen we erg bedroefd zijn als we het licht van de Heilige Geest verloren hebben. Als de Heere ons niet meer antwoordt, noch door Zijn Woord, noch door Zijn voorzienigheid, als we eenzaam ronddwalen terwijl we jammeren: ‘och, wist ik maar dat ik Hem zou vinden’ (Job 23:3), dan zijn we er slecht aan toe. Dan moeten we met weemoed terugdenken aan de dagen dat we bij Zijn licht door de duisternis wandelden.
Bovendien had Job de gemeenschap met God verloren; zo schijnt het, want hij treurde over de dagen zijner jeugd, toen de verborgenheid Gods op zijn tabernakel was. Wie zal in staat zijn om een ander te vertellen wat deze vertrouwelijke omgang met God is? Gods kinderen kennen het, maar ze kunnen de woorden die het zouden kunnen verklaren niet vinden, noch kunnen ze met hun stem overbrengen wat die verborgenheid is. De Heere openbaart Zichzelf aan Zijn volk op een wijze die niet voor de wereld is weggelegd. Het is voor ons onmogelijk om de liefdevolle passages tussen gelovigen en hun Heere te beschrijven; zelfs als ze op zulke heerlijke liederen als die van het Hooglied van Salomo worden gezongen, kan de vleselijke mens de heerlijkheden ervan niet bevatten. Ze kunnen niet ploegen met onze vaars, en daarom is het voor hen ook niet mogelijk om onze raadsels te begrijpen. Net zoals Paulus dingen in de hemel zag die voor een mens ongeoorloofd waren om uit te spreken, zo ziet en geniet de gelovige in gemeenschap met Christus wat voor hem niet alleen ongeoorloofd maar ook onmogelijk zou zijn om aan de wereldse mens te vertellen. Zulke parels zijn niet voor zwijnen. ‘De geestelijke mens beoordeelt wel alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld’ (1 Korinthe 2:15).
De vertrouwelijke omgang met de Allerhoogste is zo’n groot voorrecht dat het al het andere overtreft. En de mens die het eens bezat en het nu verliest, heeft meer reden tot droefheid dan wanneer hij, als hij rijk was, zijn rijkdom zou verliezen. Of als hij beroemd was, zijn achting zou verliezen, of als hij gezond was, plotseling op het ziekbed terecht zou komen. Er is geen groter gemis dan het gemis van U, o God! Geen duisternis zo donker als wanneer U Uw aangezicht verbergt! Er is geen storm zo hevig als de uitbarsting van Uw gramschap! Het is verdriet op verdriet om te merken dat U niet meer bij me bent zoals in de dagen van weleer. Waar deze droefheid ook aanwezig is, als het hart van de mens is zoals het zou moeten zijn, zijn het niet slechts sentimentele of oppervlakkige uitingen, maar zijn ze de expressie van de bitterste ervaringen in ons menselijk bestaan. ‘Och, was ik maar zoals in de maanden van weleer‘ is geen sentimentele klaagzang, maar de stem van de ziel die in verdriet verkeert als iemand die zijn eerstgeborene heeft verloren.
2. Ten tweede wil ik benadrukken dat dit verdriet NIET ONVOORWAARDELIJK is; dat wil zeggen dat het absoluut niet vereist of noodzakelijk is voor een gelovige om dit te moeten ervaren. Het is inmiddels een traditie onder ons geworden dat elke gelovige tot op zekere hoogte moet terugvallen en dat groei in genade niet onafgebroken kan worden volgehouden. Velen beschouwen het als een wet van de natuur dat onze eerste liefde verkoelt en onze vroege ijver noodzakelijkerwijs afneemt. Daar geloof ik absoluut niets van. ‘Maar het pad van rechtvaardigen is als een schijnend licht, dat gaandeweg helderder gaat schijnen tot het volledig dag is geworden’ (Spreuken 4:18). Als we waakzaam en voorzichtig zijn om dicht bij God te leven, is er geen reden waarom ons geestelijk leven niet onophoudelijk vooruitgang zou boeken, zowel in kracht als in schoonheid. Er is geen noodzakelijke voorwaarde dat het geestelijk leven in verval raakt als een gelovige godvruchtig leeft. Er staat namelijk geschreven: ‘Het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een bron worden van water dat opwelt tot in het eeuwige leven’, en ‘Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien’. Genade is een blijvend en onvergankelijk zaad dat leeft en eeuwig standhoudt. Nergens staat geschreven, noch is er enige wetgeving, dat het geloofsleven moet afnemen.
Als we op onze weg wankelen en verzwakken, is dat onze eigen zonde en het is dubbel zondig om onszelf daarvoor te verontschuldigen. Het is niet te wijten aan een mysterieuze noodzaak van onze nieuwe natuur dat dit plaatsvindt, het is eerder een aanklacht tegen onszelf. Evenmin kunnen we uitwendige omstandigheden verantwoordelijk houden wanneer we verslappen in genade.; want zelfs onder de slechtste omstandigheden zijn er gelovigen geweest die in genade zijn toegenomen. Ze moesten de vreugden van de christelijke gemeenschap missen en de gemakken van de genademiddelen ontberen, maar toch slaagden deze gelovigen erin om een grote mate van gelijkenis met Christus Jezus te bereiken. Terwijl ze te midden van goddeloze metgezellen leefden en, net als de rechtvaardige Lot, gedwongen waren om naar de smerige praatjes van de goddelozen te luisteren, schitterden deze gelovigen des te meer in de omringende duisternis. Ze waren in staat om te ontsnappen aan dit goddeloze en perverse geslacht. Het is een feit dat iemand een voornaam christen kan zijn en tot de allerarmsten kan behoren. Armoede hoeft er dus niet toe te leiden dat we van God afdwalen. Omgekeerd is dat ook zo met rijkdom. Dit geldt voor een ieder die met God wandelt en zich door genade onderscheidt. Er is niets waarvan we kunnen zeggen: “Dit is de oorzaak dat iemand van God afdwaalt.”
Broeders en zusters, het is op geen enkel moment in ons leven nodig om terug te vallen. De jonge christen, in de kracht van zijn natuurlijke begeerten, kan door genade sterk zijn en de boze overwinnen. De christen van middelbare leeftijd, omringd door de zorgen van de wereld, kan bewijzen ‘dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof’ (1 Johannes 5:4). De man die ondergedompeld is in zaken kan nog steeds gedoopt worden in de Heilige Geest. Ouderdom is zeker geen excuus voor verval: ‘In de ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen fris en groen zijn’ (Psalm 92:15). Nee broeders en zusters, toen de discipelen de menigte weg wilden sturen om vlees te kopen, zei Christus tegen hen: ‘Het is niet nodig dat zij weggaan.’ Zo zou Hij tegen al Gods volk willen zeggen: “Het is niet nodig dat jullie weggaan.” Er is geen gedwongen verval in de genade. Uw zon hoeft niet stil te staan, uw maan hoeft niet te verzwakken.
Als je geen centimeter aan je geestelijke gestalte kunt toevoegen, dan hoeft het in ieder geval ook niet minder te worden. Er staan geen redenen in het boek van de geestelijke natuur geschreven waarom jij als gelovige de gemeenschap met God zou moeten verliezen. Als dit toch het geval is, neem dan de schuld en schaamte op je eigen schouders, maar schrijf het niet toe aan een of andere noodzaak. Verontschuldig je verdorvenheid niet door aan te nemen dat het normaal is dat deze van tijd tot tijd de overhand heeft. Maar aan de andere kant moet je je ook geen zorgen maken dat het onvermijdelijk zou zijn dat je geestelijk leven op een gegeven moment zou moeten afnemen. Het is waar, ons vlees verlangt naar het kwaad, maar als we ons overgeven aan de Heilige Geest, is Hij in staat om het te onderwerpen, hetgeen Hij ook zeker zal doen.
3. Maar helaas moet ik zeggen dat deze droevige woorden uit onze tekst heel vaak voorkomen. Slechts af en toe komen we een gelovige tegen die geen reden heeft gehad om ze gebruiken. Dat zou niet zo moeten zijn, maar toch is het zo. Hoe smartelijk vaak hoort de voorganger deze woorden tussen het andere geblaat van de schapen: ‘Och, was ik maar zoals in de maanden van weleer.’
“Wat een vredige uren heb ik toen genoten,
Hoe zoet is de herinnering aan die dagen;
Maar ze hebben een pijnlijke leegte achtergelaten
Die de wereld nooit kan vullen.”
De algemeenheid van deze klaagzang kan enigszins verklaard worden doordat we de neiging hebben om het heden te onderwaarderen en de voortreffelijkheid van het verleden te overdrijven. Is dit je nooit opgevallen dat dit in het dagelijks leven ook het geval is? We hebben vaak de gewoonte om die vermeende “goede oude tijd” in beperkte mate te evalueren.
Het is voorbij en daarom was het goed; het is nu hier en daarom is het niet goed. Midden in de zomer vinden we de hitte zo uitputtend dat we vorst aangenamer vinden. Dan zeggen we dat we dol zijn op de verkwikkende lucht van de winter, we weten zeker dat het veel gezonder voor ons is, maar meestal, als de winter komt en de extreme kou inzet, kijken we allemaal uit naar de komst van de lente en hebben we het gevoel dat de vorst ons op de een of andere manier zwaarder valt dan de hitte. Laatst zag ik deze neiging ook bij mezelf. Ik daalde een steile klif af in de richting van de kust en terwijl ik afdaalde, werden mijn zwakke knieën bij elke stap op de proef gesteld. Ik had het gevoel dat afdalen de moeilijkste tocht ter wereld was. Al snel moest ik het zand weer verlaten om het steile pad weer te beklimmen. Toen ik tijdens de moeilijke klim omhoog begon te hijgen en te puffen, veranderde ik van gedachten en voelde ik dat ik veel liever naar beneden ging dan naar boven. Het is een feit dat we denken dat alles wat ons op dat moment overkomt het ergste is. We denken dat al het andere beter is. We kunnen dus wat afstand nemen van onze teleurstellingen, want als we ons meer bewust zouden zijn van het voordeel van de huidige stand van zaken en de moeilijkheid ervan minder op de voorgrond zouden plaatsen, zouden we er niet zo over zuchten als we de afgelopen maanden hebben gedaan.
In sommige gevallen kan verdriet ook voortkomen uit heilige jaloezie. De gelovige, in welke toestand hij ook verkeert, voelt sterk zijn eigen onvolmaaktheid en betreurt zijn eigen bewuste tekortkomingen. Als hij terugkijkt, ziet hij met vreugde het werk van de genade in zijn ziel, en herinnert hij zich misschien niet meer zo gemakkelijk de tekortkomingen van zijn natuur uit die tijd; daarom denkt hij dat het verleden beter was dan het heden. Hij vreest een terugval en is daarom erg bezorgd dat dit nu het geval is; hij verlangt er zo naar om dichter bij God te leven en is zo ontevreden over zijn huidige resultaten dat hij niet durft te geloven dat hij vooruitgang boekt. Hij is bang dat hij terrein heeft verloren. Ik weet dit uit eigen ervaring, want toen ik ziek was klaagde ik vaak dat de pijn mijn gedachten in beslag nam en mijn aandacht afleidde van Gods Woord. Ik verlangde naar die periodes van gezondheid waarin ik met plezier kon lezen, mediteren en studeren. Maar nu ik weer van mijn ziekbed ben opgestaan en op krachten ben gekomen, kijk ik vaak terug op de lange nachten en rustige dagen die ik in mijn ziekenkamer heb doorgebracht. Ik denk dan dat ik toen beter af was dan nu, omdat ik nu de indruk heb dat ik gehinderd word door het vele werk, terwijl ik toen veel meer in God opging. Menigeen is sterk in Christus, maar omdat hij niet meer de jeugdige levendigheid van zijn jonge jaren voelt, vreest hij dat er een soort begoocheling over hem gekomen is.
Nu is hij veel standvastiger en vastberadener en niet meer zo lichtzinnig en impulsief. Maar de goede man, in zijn heilige jaloezie, ziet vooral de voortreffelijkheid van zijn jeugdige vroomheid en vergeet dat er ernstige tekortkomingen in waren, terwijl hij in zijn huidige toestand de tekortkomingen wel ziet en niet durft te hopen dat hij nog steeds uitstekende kwaliteiten heeft. We zijn slechte beoordelelers van onze eigen toestand en meestal vergissen we ons op de een of andere manier. Niet alle genaden kunnen tegelijkertijd tot bloei komen en tekortkomingen aan de ene kant kunnen meer dan gecompenseerd worden door voordelen aan de andere kant. Als we niet altijd meer vreugde hebben, zijn we misschien nederiger geworden. We stralen misschien niet meer zo veel, maar we hebben misschien meer echt goud in ons dan vroeger. Het blad is misschien niet meer zo groen, maar de vrucht is misschien rijper. De weg is misschien moeilijker, maar toch dichter bij de hemel. Zo kan een godzalige bezorgdheid de oorzaak zijn van veel verdriet, dat echter niet veroorzaakt is door een ernstige misstap.
Ik wil hieraan toevoegen dat ons droevig verlangen naar het verleden vaak verkeerd is. Het is onmogelijk om een eerlijke vergelijking te maken tussen de verschillende fasen van het christelijk leven en haar ervaringen. Zie het als de seizoenen van het jaar. Er zijn velen die, te midden van de schoonheid van de lente, zeggen: “Ach, wat is het weer veranderlijk! Die winden van maart en de buien van april komen met zo’n onregelmatigheid dat je er niet op kunt vertrouwen. Geef mij maar de zekerheid van de zomer.” Maar als ze de hitte van de zomer voelen en het zweet van hun voorhoofd vegen, zeggen ze: “Nu alles om ons heen in volle bloei staat, gaat mijn voorkeur meer uit naar de frisheid, het groen en de levendigheid van de lente. Het sneeuwklokje en de krokus die tevoorschijn komen als voorbodes van het bloemenleger dat komen gaat, maken mij zeer gelukkig.” Maar het heeft geen zin om de lente met de zomer te vergelijken; ze verschillen en hebben elk hun eigen schoonheden. We zijn nu in de herfst en het is zeer waarschijnlijk dat sommigen, in plaats van de speciale schatten van de herfst te koesteren, deze vredige rustdag van het jaar zullen verachten en de verwelkte bladeren zullen vergelijken met sombere begrafenispreken.
Deze mensen zullen de zomer en de herfst met elkaar vergelijken en het ene boven het andere verheffen. Nou, degenen die de voorkeur geven aan een bepaald seizoen hebben mij als tegenstander. Alle seizoenen zijn mooi en elk seizoen blinkt uit in zijn eigen soort. Het is verkeerd om de vroege ijver van de jonge christen te vergelijken met de rijpe en milde ervaring van de oudere gelovige en zo allerlei voorkeuren te hebben. Elk is mooi op zijn eigen tijd. Jij, mijn lieve jonge vriend, met je intense ijver zou geprezen en nagevolgd moeten worden; maar ik ben bang dat veel van je ijver voortkomt uit nieuwheid. Je bent niet zo sterk en standvastig als je denkt. Je bent als een pasgeboren rivier die snel stroomt, maar je bent noch diep noch breed. En voor jou, mijn meer gevorderde vriend, die veel beproefd en verdrukt is, het valt niet mee om je staande te houden onder grote innerlijke strijd en zware depressies, maar je diepere besef van je zwakheid, je stevigere begrip van de waarheid, je intensere gemeenschap met de Heere Jezus in Zijn lijden, je geduld en standvastigheid zijn allemaal heerlijk in de ogen van de Heere, jouw God. Laat ieder van jullie dankbaar zijn voor wat je hebt, want door Gods genade ben je wat je bent.
Na al deze conclusies te hebben getrokken, kan ik me echter niet voorstellen dat ze in hun geheel verantwoordelijk zijn voor deze wijdverbreide droefheid; ik ben bang dat dit feit voortkomt uit de trieste waarheid dat velen van ons daadwerkelijk een terugval in genade hebben doorgemaakt, in geestelijk verval zijn geraakt en innerlijk verdord zijn. Helaas hebben in veel gevallen oude verdorvenheden wanhopig gevochten en voor een tijd een gedeeltelijke terugval veroorzaakt. Genade is zwak geworden en zonde heeft de gelegenheid aangegrepen om aan te vallen; zodat voor een tijd de strijd is gekeerd en de banier van Israël in het slijk is achtergelaten. Ik vrees dat bij veel gelovigen het gebed wordt verwaarloosd, de wereldgezindheid overheerst, de zonde op de voorgrond is getreden, de vleselijke natuur de overhand heeft en genade en heiligheid op de achtergrond zijn geraakt. Dat zou niet zo moeten zijn, maar ik ben bang, heel bang, dat dit wel het geval is.
4. Ik zal hier in het vierde punt wat dieper op ingaan. Aangezien zulke droefheid veel voorkomt, valt te vrezen dat ze in sommige gevallen helaas NODIG is. Laat nu de wind van de zeis gevoeld worden door de gemeente. Zie, de Heere Zelf reinigt deze oogst. Zijn er niet velen van ons die ooit nederig met God wandelden en Hem naderden, maar die in een vleselijke staat zijn vervallen? Hebben we niet aangenomen dat alles goed met ons is, en zijn we niet in onze droesem gaan liggen zoals Moab vroeger deed? Hoe weinig wordt het hart vandaag de dag onderzocht met zelfonderzoek! Hoe weinig wordt de kern van de zaak werkelijk in onszelf gezocht! Wee degenen die hun veiligheid als vanzelfsprekend beschouwen en in Gods huis gaan zitten en zeggen: “De tempel van de Heere, de tempel van de Heere zijn wij.” Wee degenen die troost zoeken in Sion. Van al onze vijanden is aanmatiging een van de meest gevreesde. Veilig zijn in Christus is een zegen; veilig zijn in onszelf is een vloek.
Als iemand op zichzelf vertrouwt, trekt de Geest van God Zich terug. Hij is er voor de nederige en berouwvolle, maar niet voor de trotse en zelfgenoegzame. Broeders en zusters, is dit voor ons allemaal duidelijk? Zouden niet velen van Gods volk zich ook moeten bekeren van hun wereldsgezindheid? Eens was Christus met u, broeders en zusters; is dat nu nog zo? Eens verachtte u de wereld, verachtte u zowel haar genoegens als haar verdorvenen; maar nu, mijn broeders en zusters, zijn jullie nu niet gebonden door de ketenen van wereldse gewoonten? Zijn niet velen van jullie verslaafd aan mode en in beslag genomen door lichtzinnigheid? Rennen sommigen van jullie niet even gulzig als de wereldlingen achter de twijfelachtige genoegens van dit tegenwoordige leven aan? Moeten deze dingen zo zijn? Kunnen ze zo blijven als jullie zielen de glimlachen van de Heere willen ontvangen? Je kunt niet naast God ook nog eens de Mammon dienen. Zegt het Woord niet, ‘als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem.’ Je kunt geen discipelen van Christus zijn en gemeenschap hebben met de goddelozen. Ga uit hun midden weg; zonder u af; raak het onreine niet aan; dan zullen jullie met vreugde weten dat de Heere een Vader voor jullie is en dat jullie Zijn zonen en dochters zijn. Broeders en zusters, zijn jullie buiten de legerplaats naar Jezus gegaan en zijn jullie daar met Hem gebleven? Is de lijn van jullie scheiding zichtbaar, ja, bestaat die? Is er überhaupt een scheiding? Is het niet vaak zo dat het belijdende volk van God vermengd is met de kinderen van de wereld, zodat je de een niet van de ander kunt onderscheiden? Als dit bij iemand van ons zo is, laat hij zich dan verootmoedigen en bitter uitroepen: ‘Och, was ik maar zoals in de maanden van weleer.’
Broeders en zusters, voel opnieuw de wind van de lier. Hoe zijn jullie als het gaat om persoonlijk gebed? Zijn er geen gelovigen, ik hoop dat het echte gelovigen zijn, die laks zijn in hun toewijding? Het ochtendgebed is kort, maar helaas niet vurig; het avondgebed is te vaak slaperig; er worden weinig woorden uitgesproken; de gemeenschap met de hemel is ver te zoeken, wordt uitgesteld en is in veel gevallen zelfs helemaal niet aanwezig. Broeders en zusters, let hierop, laat ieder zijn eigen hart laten spreken en stil zijn. Denk nu niet aan anderen, maar laat ieder nadenken over zijn eigen leven. Hoe zit het met jullie liefde voor de zielen van zondaars? Er was een tijd dat je alles zou hebben gedaan om iemand tot Christus te brengen, dat elke inspanning die je kon doen spontaan zou zijn gedaan, zonder de behoefte aan onophoudelijke vermaningen. Ben je nu net zo bereid om voor Jezus te spreken als vroeger? Kijk je ernaar uit om zielen tot Hem te brengen?Komt er een traan in je ogen, zoals die ooit kwam voor verdwaalde zielen die zonder Christus verloren gaan? Helaas, bij hoeveel mensen treedt de werking van de verharding op? En dit geldt ook voor ons als voorgangers. We zijn professioneler geworden in onze bediening, we preken als een automaat die zich met een draaisleutel opwindt, en we zijn klaar als de rede voorbij is. Te veel mensen worden verleid door mooie praatjes, speculaties en fraaie voordrachten. God vergeve ons als we ons in zo’n erbarmelijke toestand bevinden.
Hoevelen van Gods volk moeten bekennen dat hun geweten nu niet meer zo fijngevoelig is als vroeger. Er was een tijd dat als je een half woord verkeerd zei, je erover moest huilen. Als er in het zakenleven een kleine fout was gemaakt die kon worden uitgelegd als een gebrek aan integriteit, dan zou je je een week lang hebben geschaamd dat zoiets was gebeurd. Maar nu? O gelovigen, luister goed: sommigen van jullie zijn oneerlijk en spreken woorden die grenzen aan losbandigheid, jullie gedragen je net als wereldse mensen. Je hart veroordeeld je niet meer, je komt aan de avondmaalstafel omdat je vindt dat je er recht op hebt. Je luistert naar het Woord van God en put er troost uit, terwijl je je eigenlijk zou moeten schamen en onthutst zou moeten zijn.
Mag ik vragen of er niet velen onder ons zijn van wie de ijver bijna verdwenen is? Er was een tijd dat we intens veel van de Heiland hielden. We waren begerig om Zijn zaak te bevorderen, maar nu nemen we dingen gemakkelijk aan en hebben we nauwelijks nog zielenroerselen. Sommige rijke mensen gaven vroeger graag aan de zaak van God, maar nu heeft hebzucht de hand van vrijgevigheid verlamd. Zelfs arme christenen zijn niet meer zo bereidwillig om hun twee munten te brengen als in vroegere tijden. Je was gewend om te zwoegen, maar de leerlingen van de zondagsschoolklas hebben je niet meer gezien; je evangeliseert niet meer op straat; je deelt geen traktaten meer uit. Je hebt alle vormen van dienstbaarheid aan Christus afgezworen omdat je denkt dat je genoeg hebt gedaan. Helaas, arme luiaard! Heeft de zon lang genoeg geschenen? Heeft God je lang genoeg je dagelijks brood gegeven? Oh broeders en zusters, stop niet met werken totdat God ophoudt genadig voor je te zijn. “Voorwaarts, voorwaarts, voorwaarts” is het motto van het christelijke leven. Laat niemand van ons praten over het einde van ons leven, want dat hebben we nog niet bereikt. Totdat het leven voorbij is, moet een vurige ijver in ons blijven gloeien en moeten onze inspanningen voor Christus vermenigvuldigen.
Zijn er nog andere tekenen van verval die sommigen van ons, met een heel klein beetje onderzoek, bij zichzelf zouden kunnen ontdekken? Is de broederliefde onder veel christenen niet erg dubieus? Zijn ze de familiebanden die alle christenen met elkaar verbindt niet volledig uit het oog verloren? Is de broederlijke liefde voor het Evangelie ook niet verdwenen, zodat nu onder velen de ene leer bijna net zo goed is als de andere? Als iemand mooi kan preken en een goede redenaar is houden ze van zijn prediking, ongeacht of hij de waarheid of een dwaling verkondigt. Ooit konden ze naar een kleine samenkomst gaan waar het christendom trouw werd gepredikt, ook al gebeurde dat op een wat ongebruikelijke manier. Maar nu moeten ze de hulp van orgels hebben, anders kunnen ze God niet loven. Men wil luisteren naar welsprekendheid en mooie woorden, anders kunnen ze Gods Woord niet aannemen. Sommigen van ons zijn teleurgesteld als ze niet kunnen tafelen zonder voorbereide gerechten en gekruid vlees. Maar iemand is pas een goede leerling van God als hij het hemelse brood en vlees kan eten, zelfs als het niet op een vorstelijk bord wordt geserveerd. Zouden velen van ons niet blozen als we bedenken hoe weinig onze genade is, hoe zwak ons geloof, hoe weinig onze goede werken en onze liefdevolle woorden waarmee we van Zijn Naam zouden moeten getuigen. Ja, in duizenden gevallen hoeft men christenen er niet van weerhouden te worden om deze trieste kreet te slaken: ‘Was ik maar zoals in de dagen van mijn jeugd, toen de vertrouwelijke omgang met God over mijn tent was.’
5. Ik moet er echter op wijzen dat deze spijt op zichzelf nutteloos is. Het heeft geen zin om deze woorden van Job te lezen en te zeggen: “Precies, zo voel ik me ook”, om vervolgens op dezelfde manier verder te gaan. Als een man zijn werk heeft verwaarloosd en daardoor zijn baan is kwijtgeraakt, kan het voor een ommekeer zorgen als hij zegt: “Ik wou dat ik ijveriger was geweest;” maar als hij in dezelfde luiheid blijft als voorheen, wat heeft zijn berouw dan voor zin? Als hij zijn armen over elkaar slaat en zegt: “Had ik dat stuk land maar beploegd, had ik maar gezaaid”, dan zal er nog steeds geen oogst zijn vanwege zijn geweeklaag. Sta op man, sta op en werk, anders krijg je het loon van de luiaard; vodden en armoede zullen nog steeds je deel zijn. Als dronkenschap en losbandigheid de gezondheid van iemand heeft aangetast, kan het een heilzame hervorming in zijn leven zijn als hij zijn dwaasheid uit het verleden bekent. Maar als zijn spijt alleen uit woorden bestaat, zullen deze hem dan genezen? Ik durf te zeggen van niet. Evenzo zal een mens die in geestelijk verval is geraakt niet genezen worden door het enkele feit dat hij weet dat het zo is. Hij moet naar de geliefde Geneesheer gaan, opnieuw van het water des levens drinken en de bladeren van de boom ontvangen die tot genezing van de volken dienen. Berouw dat niet werkzaam is, is gewoon niet echt. Als iemand oprecht berouw heeft dat hij de gemeenschap met God verloren heeft, dan zou hij die proberen te herstellen. Als hij geen poging doet om het te herstellen, vermenigvuldigt hij al zijn vroegere zonden tegen God door berouw te uiten dat hij helemaal niet heeft.
Ik heb mensen gekend die zich tevreden stelden met spijtbetuigingen. “Ach,” zeiden ze, “ik ben iemand met veel ervaring; ook ik ben daar geweest waar Job is geweest; ik kan rouwen en weeklagen zoals Job deed.” Maar vergeet niet dat velen op Job’s mesthoop hebben gezeten, maar Job’s God niet hebben gekend. Velen hebben David nagevolgd in zijn zonden, maar hebben hem nooit nagevolgd in zijn berouw. Zij gingen naar de hel vanwege hun zonde door zichzelf iets aan te matigen, terwijl David naar de hemel ging via de weg van berouw en vergeving. Laten we nooit de conclusie trekken dat het wel genoeg is als we ons ergens ongemakkelijk over voelen. Als je midden in de nacht dieven in je huis zou horen, zou je jezelf niet prijzen dat je hen kon horen omdat je wakker was. Je zou daar helemaal niet over nadenken totdat de boeven verdreven zijn en je eigendom veilig is; en dus, als je weet dat er iets niet goed met je is, zeg dan niet: “Ik ben er tevreden mee dat het zo is.” Mensen, sta op en probeer met alle kracht die Gods Heilige Geest je kan geven deze verraders uit je hart te verdrijven, want ze beroven je ziel van haar beste schatten.
6. Broeders en zusters, wanneer dit berouw er is, werkt het tot nederigheid. Denk er even over na. Denk na, lieve broeders en zusters, wat jullie situatie was in die gelukkige tijden, in de dagen die nu voorbij zijn. Hadden jullie toen liefde te over? Waren jullie ijverig; waren jullie te ijverig? Waren jullie genadig; waren jullie te genadig? Nee, zelfs in onze beste jaren waren we verre van wat we moesten zijn, en toch vielen we zelfs daarvan terug. Het was op zijn best een slechte prestatie, en zelfs daarvan vielen we terug. In de tijd dat we terugvielen hadden we vooruit moeten gaan. Wat een vreugde hebben we verloren door onze omzwervingen! Wat een vooruitgang hebben we gemist! John Bunyan legt het ons duidelijk uit; toen Christen in slaap was gevallen en zijn boekrol was kwijtgeraakt, moest hij ervoor terug, en het viel hem erg zwaar om terug te gaan. Bovendien moest hij weer verder, zodat hij drie keer de weg moest gaan die hij maar één keer had hoeven gaan, en zo kwam hij te laat bij de poorten van het paleis en was hij bang voor de leeuwen. Hij zou er niet bang voor zou zijn geweest als de duisternis niet was ingetreden. We beseffen niet wat we verliezen als we de groei in genade verliezen.
Helaas, hoeveel heeft de kerk door ons verloren, want als een gelovige arm wordt in genade, vermindert hij de genadevolle bezittingen van de kerk. Wij als kerk hebben een gemeenschappelijke schatkist en wie zijn deel ervan wegneemt, berooft het geheel. Geliefde broeders, hoevelen van ons zijn verantwoordelijk voor het zwakke geluid van het geloof in de wereld, vooral degenen onder ons die de hoogste rangen bekleden. Als de genade bij ons op een laag pitje staat, zeggen anderen: “Nou, kijk eens naar die en die; ik ben net zo goed als hij.” In de kerk nemen we zoveel van elkaar aan dat ieder van ons tot op zekere hoogte verantwoordelijk is voor de lage staat van de gemeenschap als geheel. Sommigen van ons zijn erg snel in het zien van de fouten van anderen; kan het niet zo zijn dat deze fouten onze eigen kinderen zijn? Zij die weinig liefde voor anderen hebben, ontdekken meestal dat er weinig liefde in de kerk is, en het valt me op dat zij die klagen over de ongerijmdheden van anderen, meestal zelf de meest ongerijmde mensen zijn. Zal ik een dief zijn van mijn medechristenen? Zal ik de zaak van Christus schaden? Zal ik zondaars troosten in hun zonden?
Zal ik Christus van Zijn heerlijkheid beroven, – ik, die gered werd uit zulke grote zonde, – ik, die begunstigd werd met zulke vreugden van Zijn aanwezigheid, – ik, die met Hem op de top van Tabor stond en Hem Zijn gedaante zag veranderen, – ik, die in Zijn feestzaal was en dronk uit de kruiken van Zijn liefde, – zal ik zo verstoken zijn van genade, dat ik zelfs Zijn kinderen zal kwetsen en Zijn vijanden zal doen lasteren? Ellendeling die ik ben, om dit te doen! Sla op je borst, mijn broeder en zuster, als dat je zonde is geweest; ga naar huis en sla nog eens op je borst en vraag God om erop te slaan, totdat je met een gebroken hart berouwvol om herstel schreeuwt, en ga dan weer naar buiten als een brandend en schijnend licht, zodat je je Meester beter zult dienen dan voorheen.
7. Deze berouwvolle momenten werken dus nederigheid en kunnen op vele andere manieren zeer verdienstelijk zijn. Ten eerste laten ze ons zien wat de menselijke aard is. Zijn we zo ver afgedwaald? O broeders en zusters, we hadden terug kunnen vallen in het verderf; dat hadden we zeker gedaan als God niet zo genadig was geweest. Wat een wonder is het dat God onze slechte wegen heeft verdragen, terwijl Hij terecht de teugels in onze nek had kunnen leggen en ons vooruit had kunnen laten rennen op de weg waarnaar we zo vaak verlangden. Zien jullie niet, geliefde broeders en zusters, welk een lichaam van de dood we met ons meedragen en welke verschrikkelijke macht het bezit? Als je het kwaad ziet dat de verdorvenheid al heeft aangericht, vertrouw dan nooit op jezelf, maar zoek elke dag naar nieuwe genade.
Leer opnieuw te waarderen welke geestelijke zegeningen er nog zijn. Als je zo’n bitter berouw voelt voor wat je hebt verloren, houd dan vast aan wat nog steeds aaanwezig is. Glijd niet verder terug, want als deze misstappen je zoveel gekost hebben, pas dan op dat ze je niet ruïneren. Als we aanmatigend blijven, kan dat een bewijs zijn dat ons geloof door en door bedorven is. Alleen heilige jaloezie kan de vermoedens van onoprechtheid wegnemen. Laat je tekortkomingen uit het verleden je leren om in de toekomst voorzichtiger te zijn. Wees jaloers omdat je een jaloerse God dient. Aangezien grijze haren zich hier en daar kunnen aandienen zonder dat je het weet, moet je elke dag opnieuw zoeken, opletten en jezelf beproeven, zodat je niet nog meer terugvalt.
Als onze beste werken tekortschieten, moeten we leren om door geloof te leven. Vandaag verheugen we ons, maar morgen kunnen we rouwen. Wat een genade is het dat onze verlossing niet afhangt van wat we zijn of wat we voelen. Christus heeft onze verlossing volbracht; niemand kan afbreken wat Hij heeft volbracht. Ons leven is verbonden met Christus in God en daar is het veilig; niemand kan ons uit Jehovah’s handen rukken. Omdat we zo vaak aan de grond lopen, is het duidelijk dat we totaal ten onder zouden gaan als we de zee op zouden gaan in een schip waarvan we zelf de stuurman zijn; laten we op het goede schip van vrije genade blijven, bestuurd door onveranderlijke trouw. Geen enkel ander schip kan ons naar de gewenste haven brengen. Kom, laat die vrije genade ons vervullen met vurige dankbaarheid. Laten we Zijn Naam prijzen omdat Christus ons heeft bewaard, hoewel we onszelf niet konden bewaren, en laten we, overweldigd door verplichtingen, opstaan met een plechtig besluit dat we Hem beter zullen dienen dan we ooit tevoren hebben gedaan; en moge Zijn gezegende Geest ons helpen om dat besluit werkelijkheid te maken.
8. Ter afsluiting, dit berouw kan, en mag NIET BLIJVEN: het moet permanent verwijderd worden door een oprechte inspanning, gedaan in Gods kracht, om terug te keren naar de positie die we voorheen hadden en zelfs iets beters te bereiken.
Geliefde broeders en zusters, als iemand van jullie nu het hogere leven wil binnengaan en wil terugkeren naar zijn eerste liefde, wat zou ik dan tegen jullie willen zeggen? Nou dit, ga terug naar waar je begonnen bent. Blijf niet redetwisten over de vraag of je een echte christen bent of niet. Ga naar Christus als een arme, schuldige zondaar. Als de deur naar de hemel voor mij als heilige gesloten lijkt, ga ik er doorheen als zondaar, vertrouwend op het kostbare bloed van Jezus. Kom weer aan de voet van het kruis staan, alsof al je zonden nog steeds op je rusten, want daar is het druipende bloed van de oneindig kostbare verzoening nog steeds te zien. Heiland, ik vertrouw weer op U: schuldig, nog schuldiger dan ik al was, een zondig kind van God, ik vertrouw op U, ‘Wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid, delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid‘ (Psalm 51:3). Je genaden zullen nooit nieuw leven worden ingeblazen als je niet naar het kruis gaat. Begin je leven opnieuw. Er wordt gezegd dat de beste lucht die een mens kan inademen als hij ziek is, de lucht van zijn geboorteplaats is: op Golgotha zijn we geboren; als we zijn afgedwaald, kunnen we alleen op Golgotha worden genezen. Voer de eerste werken uit, wend je als zondaar tot de Heiland en vraag om herstel.
Zoek dan, als extra middel om je geestelijke gezondheid te bevorderen, naar de oorzaak van je terugval. Waarschijnlijk was het een verwaarlozing van persoonlijk gebed. Waar de ziekte begon, moet de remedie worden toegepast. Bid ernstiger, vaker en dringender. Of was het een verwaarlozing van het horen naar het Woord? Werd je verleid door nieuwigheid of spitsvondigheid die je weghield van een echt onderzoekende en onderwijzende bediening? Ga terug en voed je opnieuw met gezond voedsel; misschien geneest dat de ziekte. Of ben je te veel op de wereld gericht? Broeder, je hield van God toen je maar één winkel had, nu heb je er twee en besteed je al je tijd en gedachten aan zaken terwijl je ziel steeds magerder wordt. Beste man, neem een stap terug van die zaken, want het zijn slechte zaken die je ziel arm maken. Ik zou de industrie of het zakenleven geen moment willen besturen; laat een mens doen wat hij kan, maar niet ten koste van zijn ziel. Werk, maar werk niet ten koste van je ziel.
Goud heeft een te hoge prijs, je kunt in deze wereld veel aanzien verwerven tegen een prijs waar je je hele leven spijt van zult hebben. Waar het onheil begon, daar moet de remedie worden toegepast. En o, ik dring er bij jullie op aan, en vooral bij mezelf: maak geen excuses voor jezelf; excuseer je tekortkomingen niet; zeg niet dat het zo moet zijn; vergelijk jezelf niet met anderen, dat zal dwaas zijn; maar laat je hart verlangen naar het volmaakte beeld van Christus, naar de hartstocht van je Goddelijke Verlosser, Die niet Zichzelf liefhad, maar jou liefhad; naar de intense hartstocht van Zijn apostelen, die zichzelf op het altaar van God legden omwille van Hem, omwille van Christus en omwille van jou. Streef hiernaar en moge wij als gemeente dicht bij God leven en groeien in genade, de Heere zal dagelijks mensen aan ons toevoegen die gered zullen worden.
Er zijn hier mensen die zullen zeggen: “Ik begrijp deze preek niet; ik heb geen reden om berouwvol terug te kijken. Ik ben altijd grotendeels hetzelfde geweest. Ik begrijp deze boodschap niet; ik heb geen reden om met spijt terug te kijken”. Luister, er komt een dag dat je de minste en meest bange gelovige zult benijden. Voor jullie, zorgeloze en Christusloze zondaars, zal er een dag komen waarop jullie de rotsen om genade zullen roepen, smekend om jullie te verbergen voor de ogen van Hem Die jullie nu durven te verachten. Ik smeek je: wees niet hoogmoedig, hef je trompet niet op, spreek niet zo buitengewoon trots, buig je neer voor de Christus van God en vraag Hem om je nieuw leven te geven. Want al is dat nieuwe leven nog zo ziek en verzwakt, het is beter dan de huidige dood waarin je nu leeft. Ga en zoek genade bij Hem, want Hij alleen kan het geven, ja, Hij zal het je vandaag nog geven. Waarom? Omdat Hij oneindig barmhartig is!
Amen.