Jezus zei tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe de wil van Hem, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge. Johannes 4:34
Het is bijzonder verheugend voor christenen om te bemerken welk belang het verlossingswerk voor God de Vader had. In het begin van onze bekeringstijd hadden we het idee dat God de Vader ons alleen maar genadig was door de verzoening van Christus. Christus was de Zaligmaker en de Vader was meer een strenge Rechter dan een dierbare vriend. Sinds die tijd hebben we de Vader leren kennen door de Zoon. Wij kunnen niet tot de Vader komen dan door Jezus Christus. Nu we Christus gezien hebben, hebben we de Vader gezien, en kennen we de Vader omdat we de liefde van Christus kennen, die uitgestort is in ons hart. Het is altijd verfrissend voor de wedergeboren christen om erbij stil te staan hoeveel belang het werk van de verlossing voor de Vader heeft. In dit vers wordt er driemaal op gewezen. Verlossingswerk wordt de wil van de Vader genoemd. “Het is niet de wil van uw Vader, Die in de hemel is dat een van deze kleinen zou omkomen.” Het is juist Zijn wil dat Zijn uitverkorenen, gekocht met het bloed van Christus, allen worden verlost uit de ellende en veilig naar het vaderhuis worden gebracht.
Let er nog eens op dat er staat dat Jezus werd gezonden door de Vader. Hier ziet u opnieuw de inbreng van de Vader. Het is waar dat Jezus Zelf de heerlijke hemel verliet. Vanuit de hemelse heerlijkheid daalde Hij vrijwillig neer naar de verachting en de schande van deze wereld. Toch was dat ook een werk van de Vader. Hij gaf Zijn enige Zoon. Hij spaarde Zijn geliefde Kind niet, maar stuurde Hem naar de aarde met de boodschap van liefde voor de mens. Jezus Christus kwam vrijwillig, maar wel omdat Zijn Vader het zo beschikte en Hem stuurde. Er is nog een derde aanwijzing. De verzoening wordt hier het werk van God genoemd. “Mijn spijs is, dat Ik doe de wil van Hem, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge.” Toen de wereld werd geschapen, deed de Vader dat niet zonder de Geest, want “de Geest Gods zweefde boven de wateren”, dacht na over de chaos en bracht orde in de verwarring. Ook de Zoon nam deel aan het scheppingswerk van de Vader.
De apostel Johannes vertelt ons: “Zonder Hem was geen ding gemaakt dat gemaakt is.” Toch was de schepping het werk van de Vader. Zo is het ook met de verlossing. De Vader redt niet zonder de Geest, want “de Geest bezielt wie Hij wil.” Hij redt niet zonder de Zoon, want het is door de verdienste van de dood van de Verlosser dat we bevrijd worden van de schande van de zonde. God de Vader werkt als Schepper én Hij werkt aan de verlossing.
Laten we dan met verlichte ogen zien op onze verzoende God en Vader. O Heere onze God, U zijt niet meer vertoornd! U bent geen strenge heerser! U bent niet uitsluitend de Rechter, maar U bent de grote Aartsvader van Uw volk! U bent hun grote Vriend! U hield nog meer van hen dan van Uw eigen Zoon! U hebt Hem niet gespaard – U stuurde Hem om te lijden en te sterven, om zo Uw kinderen thuis te brengen. “Glorie zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest; als in den beginne, nu en immer en tot in alle eeuwigheid.”
Vanmorgen willen we voornamelijk Christus beschrijven wanneer Hij de wil van Zijn Vader doet en het werk van Zijn Vader volbrengt. Onze Heere en Meester had maar één gedachte, één wens, één doel. Hij gebruikte al Zijn kracht voor dat ene: “Mijn spijs is, dat Ik doe de wil van Hem, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge.”
De toewijding van Christus was zo groot dat Hij kon zeggen: “De ijver van Uw huis heeft Mij verteerd.”
Bij het naar voren brengen van die grote waarheid van de totale toewijding van Christus voor het verlossingswerk wil ik u in de eerste plaats wijzen op het feit dat in de Evangeliën bewezen wordt dat Hij alles wat Hij deed met Zijn hele ziel deed. Let er maar eens op wanneer Hij bezig is goed te doen. Dat is geen vervelende taak voor Hem. Er zijn van die mensen die uitdelen aan de armen of de wezen, en dat met zo’n terughoudendheid doen, met zo’n koelheid, dat je merkt dat het alleen de buitenkant van die mens is die handelt, en dat hij het niet met zijn hart doet. Neem dan onze Heere. Waar Hij ook gaat, zie je Hem vol vuur. Hij geeft zich helemaal aan Zijn werk. Niets van Zijn macht sluimert, Hij is er volledig bij betrokken. Wat voelt Hij zich op zijn gemak tussen de arme vissers! Je merkt er niets van dat Zijn gedachten tevens koningen zijn. Hij is één met de vissers, vlees van hun vlees. Hij loopt tussen tollenaars en hoeren, en Hij voelt zich niet slecht op Zijn gemak. Het is niet alsof Hij Zich verwaardigt om werk te doen dat ver beneden Zijn stand is, nee, Hij is er blij mee, en geeft Zich met hart en ziel. Kijk eens hoe Hij de kleine kinderen op schoot neemt. Zijn discipelen wilden ze wegsturen, maar Hij is zo begaan met de armen, de zondaren, voor wie Hij kwam om hen te redden, dat Hij zegt: “Laat de kinderen tot Mij komen, en verhindert ze niet, want voor zulken is het koninkrijk der hemelen.” Wanneer u Hem aankijkt, ziet u niet iemand Die Zich plichtmatig vernedert. Zijn roeping wordt Zijn vreugde. Hij is pas gelukkig in de dienst van Zijn Vader. Hij werpt Zijn hele wezen, met hart en ziel, in het verlossingswerk van de mens.
Mensen kunnen volledig door iets in beslag genomen worden. Als dat resultaat oplevert, is dat een reden tot blijdschap. Dat is een tweede bewijs van de toewijding van Christus.
Let daar eens op in het leven van onze Zaligmaker. Wanneer Hij in het huis van de farizeeër gaat om brood met hem te eten, lijkt het altijd alsof Hij in verlegenheid wordt gebracht. In elk hoofdstuk dat vertelt wat Jezus zei in het huis van een farizeeër is er een gebrek aan levendigheid. Hij spreekt ernstig, het is duidelijk dat Zijn geest als verlamd is, Hij is ongelukkig. Hij weet dat Hij bekeken wordt door muggenzifters die zich tegen Zijn goede werk verzetten. Daarom zei Hij maar weinig, en wat Hij zei had weinig vreugdevols of sprankelends. Maar als Hij tussen de tollenaren is, bij Zachéüs, of in het huis van een arme komt en met hem aan de eenvoudige maaltijd zit, dan ziet u Jezus Christus met stralende ogen. Dan is Hij welsprekend, helemaal op Zijn gemak. “Nu ben Ik thuis”, zegt Hij. “Hier is Mijn werk, hier zijn de mensen voor wie Ik iets te betekenen heb.” U ziet de Heere Jezus als de kindervriend. Hij houdt Zichzelf niet meer in voor de toeschouwers, maar spreekt vrijuit over alles wat Hij op Zijn hart heeft. Meestal kunt u weten of iemand hart voor zijn werk heeft, door te kijken of hij het met plezier doet. Er zijn predikanten die naar de kansel lopen alsof ze aan het spit geroosterd gaan worden. Ze lezen hun preek alsof het hun laatste woord en belijdenis is. Hoe noemen ze het, denkt u? Ze doen hun plicht.
Echte predikanten noemen preken een vreugde, geen plicht. Het is een vreugde om anderen te vertellen dat er een weg van behoud is en zo Christus groot te maken. Huurlingen komen niet verder dan het idee dat ze hun plicht doen wanneer ze dit geweldige Evangelie verkondigen. Zo was Jezus Christus helemaal niet. “Mijn spijs is, dat Ik doe de wil van Hem, Die Mij gezonden heeft.” Alleen wanneer Jezus tussen zondaren was, staat er dat Hij glimlachte en Zich verheugde. Toen “verheugde Jezus Zich in de geest, en zei: “Ik dank U, o Vader, Heere van hemel en aarde, dat U deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze de kin- derkens geopenbaard.” Als Hij iemand ziet die boete doet, een zondaar die kreunt en verdriet heeft over zijn slechte daden, een traan op de wang van een van Zijn luisteraars, dan begint Jezus Christus Zich te verheugen. Dan komt er even een glimlach op het bleke bedroefde gelaat van de Man van smarten. Altijd is er een barensnood bij de geboorte van zielen. Hij is alleen gelukkig wanneer het gezin van God groter wordt.
U kunt er ook nog op een andere manier achter komen of iemand hart voor zijn werk heeft.
Laatst stond een vooraanstaand man op in het Hogerhuis om zich uit te spreken over de schandelijke publicaties van Holywell Street. Ik was er vast van overtuigd dat deze man het heel ernstig meende, omdat hij boos werd. Nadat iemand het had gewaagd om de troep die uit die straat komt te verdedigen, alsof het iets met kunst te maken had, werd hij op een heel scherpe wijze van repliek gediend. Je merkte meteen dat deze man meende wat hij zei, en je voelde dat zijn werk belangrijk was. Nu, onze Heere Jezus Christus sprak soms vurig, maar Hij werd nooit kwaad, behalve wanneer iemand zich afzette tegen Zijn goede werk. En dan niet wanneer het door onwetendheid kwam, maar alleen wanneer het mensen betrof die zich tegen Hem verzetten uit trots en verwaandheid. Heeft u ooit iemand zo dreigend horen spreken als Christus tegen de Farizeeën toen Hij zei: “Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeën, gij geveinsden! Want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen, overmits gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat ingaan. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeën, gij geveinsden, want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeën, gij geveinsden, want gij omreist zee en land, om een Jodengenoot te maken, en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der helle, tweemaal meer dan gij zijt.
U blinde leidslieden, die de mug uitzijgt en den kemel doorzwelgt. U slangen, gij adderengebroedsels! Hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden?” Wat zullen Zijn heilige wangen gegloeid hebben van goddelijke verontwaardiging.Als donderslagen wierp Hij het hun in het gezicht toen Hij de mannen aanklaagde die de poorten van de hemel sluiten, en er zelf niet zullen ingaan, en degenen die binnen willen gaan, worden door hen tegengehouden. Je ziet dat Hij het met Zijn hele ziel doet. Dat verklaart waarom Hij zo vurig wordt. De liefdevolle geest van Jezus, Die werd vertreden als een worm. Zichzelf wilde Hij nooit verdedigen. Hij had geen enkele wrok tegen Zijn aanklagers. Toen Hij beschimpt werd, deed Hij niets terug. Hij gaf zegeningen voor vervloekingen. Maar wat raakt Hij in vuur en vlam wanneer Hij vijanden ziet op het pad van Zijn arme volk, waarvoor Hij gekomen was om het te redden! Dan is Hij niet karig met Zijn woorden. Dan kan Hij de zweep met machtige hand gebruiken, en dan laat Hij hun zien dat de stem van Jezus even vreselijk kan zijn als de donder, terwijl die anders zo zoet kan zijn als harpspelers die de harp bespelen.
Een overtuigend bewijs van iemands betrokkenheid bij zijn doel is dat hij huilt wanneer hij het niet bereikt.
Kijk eens naar onze Heere. Heeft iemand ooit zo veel tranen vergoten als Hij toen Hij weende over Jeruzalem? Hij stond op de heuvels en zag zijn torens en de tempel, en Hij zag in de toekomst de dag waarop het met vuur verbrand zou worden. De ploegschaar van de verwoesting zou over Jeruzalems eens zo mooie nederzettingen gaan, die dan verlaten zouden zijn. En Hij huilt: “O Jeruzalem, Jeruzalem! Hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen vergaderen gelijk een hen haar kiekens vergadert onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild!” Die klacht van Hem: “O Jeruzalem! Jeruzalem!” Doet dat u niet denken aan de woorden van God in een van de oude profeten, wanneer Hij weent over Efraïm en zegt: “Hoe zal ik u overgeven, Efraïm? U overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als A’dama, u stellen als Zebóim? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken.” De ingewanden van de Heere snakten ernaar om Efraïm aan Zijn borst te drukken. Zo is het ook met Jezus.
Al spugen ze Hem in Zijn gezicht. Hij huilt niet. Al slepen ze Hem uit de synagoge en proberen ze Hem van de rand van de heuvel af te gooien. Hij zucht zelfs niet. Ze nagelen Hem aan het kruis en er vloeit geen traan. Het enige dat Hem aan het huilen maakt, is dat ze hun eigen genade verwerpen, hun enige hoop verstoten en weigeren te wandelen op de enige weg tot vrede. Dat alleen al kan dienen als bewijs van de krachtige inzet van Jezus voor Zijn grote doel. Hij moet anderen redden. Wanneer ze niet gered worden, weent Hij. Als anderen hun redding tegenwerken, wordt Hij boos. Niet voor Zichzelf, maar voor hen. Voor Zichzelf is Hij zorgeloos. Hij kent geen angst, geen boosheid over de wonden die Hem aangedaan worden. Met hart en ziel geeft Hij Zich voor dat ene grote werk om mensen te verlossen van zonde en zondaren te redden van de ondergang.
Het gebeurt echter vaak dat er een vijand tevoorschijn komt wanneer we werkelijk serieus een bepaald doel voor ogen hebben.
Misschien is hij zich niet bewust van onze goede bedoelingen. Hij probeert onze motieven verkeerd uit te leggen, ons te lasteren en onze goede naam door het slijk te halen. De verleiding in zo’n situatie is groot om onszelf te verontschuldigen. We willen vertellen over onze oprechtheid en ijver. Die verleiding komt zo sterk bij ons op omdat we vinden dat we zo druk zijn, zo nauw verbonden met het werk, dat het werk eronder zou kunnen lijden wanneer onze naam aangetast wordt. Vele goede mensen zijn in die val gelopen, zodat ze hun werk lieten liggen om voor zichzelf te kunnen zorgen. Hun vuur is wat gedoofd of heeft zich vermengd met het vuur dat ze voelen voor dingen die een andere vurigheid van geest nodig hebben, de ijver van de zelfverdediging. Nu, bij onze Heere Jezus Christus zie je niets van dat alles. Hij is zo gericht op Zijn doel dat Hij het niet ontkent wanneer Hij een dronkaard wordt genoemd. Als ze zeggen dat Hij een Samaritaan is en dat Hij gek is, dan laat Hij dat rustig toe. Het lijkt of Hij zegt: “Het zij zo, denk maar wat u wilt.” Af en toe hoor je een klacht, maar geen beschuldiging. Wanneer het werkelijk voor hun bestwil is, dan vermaant Hij ze en zegt: “Hoe kan Beëlzebul Beëlzebul uitwerpen?”
Uitgebreide verdediging ligt niet in Zijn aard. Christus heeft in Zijn preken geen verontschuldiging aangeboden voor iets dat Hij gezegd had. Hij ging gewoon door met Zijn werk en liet de mensen denken wat ze wilden. Hij wist maar al te goed dat de smaad van mensen een onderdeel was van heerlijkheid en dat het ondergaan van minachting van een verdorven ras nodig was om verheerlijkt te worden in de tegenwoordigheid van Zijn Vader, te midden van Zijn heilige engelen. Toch zouden we ons kunnen afvragen (als we niet wisten wie Hij was) of niet soms een beetje persoonlijke verbittering Hem bekroop. Daar is echter geen spoor van te bekennen. Ik durf te beweren dat er velen waren van wie Hij wist dat ze Zijn ergste vijanden waren. Hij heeft geen woord tegen hen ingebracht. Op straat beledigden ze Hem. Hij lette totaal niet op hen. Ook waren er velen die allerlei boze geruchten over Hem verspreidden, maar Hij heeft nooit tegen Zijn discipelen gezegd dat ze daar een eind aan moesten maken. Hij deed de laster van de mensen af met stil mededogen. In de majesteit van Zijn goedheid ging Hij voort, terwijl Hij de mensen uitdaagt te zeggen wat ze wilden. Ondanks al hun laster verloor Hij nooit Zijn doel uit het oog, net zomin als een blaffende hond de maan stil kan laten staan in haar loop. Hij was te goed om egoïstisch te zijn, te heerlijk om Zich druk te maken om de hoogachting van anderen. Hij kon en wilde zich niet laten afleiden. Zoals een pijl van de boog van een sterke boogschutter haastte Hij Zich naar Zijn voorbestemde doel.
Nog een bewijs van de toewijding van Christus voor Zijn dienst is dat Hij altijd aan het werk is. De drie jaren van de dienst van Christus waren jaren van onophoudelijke inspanning. Hij rustte nooit. Je vraagt je af hoe Hij in leven bleef. Geen wonder dat Zijn arme lichaam uitgemergeld was en dat Zijn gelaat meer getekend was dan dat van andere mensen. Die strijd met de satan in de woestijn was zo hevig dat als wij zoiets zouden moeten ondergaan onze haren in één nacht grijs zouden worden. Een mensenmenigte kwam tegen Hem op, als strijders tot de tanden toe bewapend, terwijl Hij daar stond als een weerloos Lam te midden van wrede wolven. Hij preekte, onderwees, maakte zieken en melaatsen beter, richtte verlamden weer op, genas de doven en blinden. Overal waar Hij kwam deed Hij goed en Hij was voortdurend op reis.
Elke centimeter legde Hij te voet af, behalve wanneer Hij heen en weer geslingerd werd in de storm op het meer in een klein bootje van Zijn discipelen. Hij had geen huis om in te wonen. “De vossen hebben holen, en de vogels des hemels hebben nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waar Hij Zijn hoofd kan neerleggen.” Geen mens heeft zo hard gewerkt als Hij. Het lijkt wel of die drie jaren drie eeuwen zijn als je het leest, zo veel heeft Hij gedaan. Het is het leven van een Mens Die leeft met een ongeëvenaarde snelheid. Zijn minuten zijn uren. Zijn uren maanden. Zijn maanden jaren, of nog langer. Op één dag doet Hij genoeg om een mens voor eeuwig beroemd te maken. Toch doet Hij alsof het niets voorstelt en is Hij op weg naar iets dat nog moeilijker is. En dat blijft maar doorgaan, Hij zwoegt Zijn leven lang. De meest hardwerkende man onder ons slaapt uren. Als we genoeg slapen, kunnen we alles aan. We staan op als reuzen die verfrist zijn door de nieuwe wijn om opnieuw aan de slag te gaan. Maar Jezus slaapt niet.
“Hij stond de hele dag te preken. Hij voedde duizenden. Vermoeid gaat Hij daarna de boot in en sluit Zijn ogen om wat te rusten. Dan komen de discipelen naar Hem toe en ze roepen: “Meester, waarom slaapt U? Word wakker, we vergaan!” En Hij staat op en vermaant de golven. Dan komen ze opnieuw bij de kust, en daar wacht weer werk, waaraan Hij zonder aarzelen begint. Het lijkt wel of Hij geen ogenblik rust heeft gekend. Hij preekt dag in dag uit, tot ’s avonds toe. Hij lijkt op een zon die nooit ondergaat, die altijd schijnt, altijd doorgaat in haar machtige baan. Er is niemand die zo’n werker, zo’ n zwoeger was als deze Heere Jezus, Die niet voor Zichzelf, maar voor anderen werkte.
Nogmaals wil ik u een bewijs geven dat Zijn spijs was te doen de wil van Hem Die Hem gezonden had.
Vele malen lijkt het of Hij totaal geen vermoeidheid voelde wanneer Hij hard aan het werk was. Hij had een dag lang gelopen in de hitte over een stoffige weg onder de brandende zon. Eindelijk kwam Hij bij de bron van Sichar. Zeer vermoeid ging Hij bij de bron zitten. Hij was ook hongerig, want Zijn discipelen waren weg om eten te kopen. De kleine beurs die Judas droeg, was vaak niet vol genoeg om eten te kunnen kopen. Ze konden alleen het hoognodige kopen. Ongetwijfeld zat er genoeg in deze kleine zak, die gevuld werd door vrijwillige giften van mensen onder wie Hij werkte, om deze twaalf mannen van hun dagelijks brood te voorzien, maar ze hadden niets over. Ik trek dus de conclusie dat onze Zaligmaker vlees nodig had, anders waren ze dat niet gaan kopen. Als ze vlees gekocht hebben en terugkomen, vinden ze hun Meester zittend bij de put en prekend tegen een vrouw. Zij gaat weg en ze vragen zich af waarom Hij niet eet. Dan zegt Hij dat Hij geen voedsel nodig heeft omdat Hij verkwikt is. Hij had gemerkt dat die vrouw bekeerd was. Een vrouw die vijf mannen had gehad en samenwoonde met een man met wie ze niet getrouwd was.
Ze had naar Zijn stem geluisterd en ze was gered. Hij had haar weggezonden om het aan de andere mensen te vertellen. Hij verwachtte een oogst. Hij zag de velden wit en klaar voor de oogst. Dat had Zijn geest zo verkwikt dat Hij geen voedsel nodig had. Ook ergens anders lezen we dat Hij vergat brood te eten. Weer op een andere plaats dat de mensen zich verdrongen “zodat Hij niet in staat was te eten.” Toch kan Hij zeggen: “Ik heb een spijs te eten waarvan gij niet weet.” Het leek of Hij verfrist werd door Zijn werk, en zodoende al zwoegende sterker werd. In plaats van vermoeid te worden, vernieuwden Zijn krachten terwijl Hij doorging met Zijn heilige arbeid. Dat had Christus nooit kunnen doen wanneer Hij Zich niet met Zijn hele ziel aan Zijn werk had gegeven. Wie ooit heeft geprobeerd iets uit alle macht te ondernemen, weet dat je daarin zo kunt opgaan dat je vergeet wanneer het tijd is om te eten. Als het er dan uiteindelijk op lijkt dat het zal gaan lukken, en iemand zou u erop wijzen dat u brood nodig heeft, dan zou u hem wegduwen en zeggen: “Stoor me toch niet, laat me kijken of dit goed gaat lukken.” U hebt dan geen andere verkwikking nodig dan het goede resultaat. Ik heb dat zelf een tijdje terug aan den lijve ondervonden, ‘s Morgens vroeg kwam ik van huis en ik ging naar de kerk.
Daar zat ik de hele dag te praten met mensen die tot Christus waren gekomen door de prediking van het Woord. Hun verhalen vond ik zo interessant dat de dag snel voorbijging. Het kan zijn dat ik wel een stuk of dertig mensen heb gesproken, die de een na de ander naar mij toekwamen. Ik was zo verheugd over hun verhalen en de wonderen van genade die God in hen had gewerkt, dat ik helemaal geen erg had in de tijd. Het werd zeven uur en het was tijd voor het avondgebed. Ik ging naar binnen en bad met de broeders. Daarna was er een bijeenkomst in de kerk. Vlak voor tien uur voelde ik me wat zwak, en ik ging bij mezelf na wanneer ik gegeten had, om tot de conclusie te komen dat ik helemaal niet gegeten had. Ik had er totaal niet aan gedacht en geen honger gevoeld, omdat God me zo blij had gemaakt over het resultaat. We zouden wel voort kunnen leven, bijna zonder voedsel, wanneer God ons dagelijks zou onderhouden met dat goddelijke manna, dat hemelse voedsel, in het winnen van zielen. Dat Hij geen voedsel nodig had bij deze zware arbeid liet zien dat onze Meester er met heel Zijn hart bij betrokken was.
Nu, heb ik nog niet genoeg gezegd om u te overtuigen dat Hij met hart en ziel werkte? Dan wil ik opmerken dat er heel wat mensen zijn die als het ware getrouwd waren met een bepaald doel en in gedachten er een eeuwige verbintenis mee waren aangegaan, om toch ten slotte te scheiden van de geliefde zaak.
Het leek alsof er een helder verlicht pad voor hen lag met wat roem aan het eind, en men ging over tot zelfverheerlijking. Maar onze Heere heeft een vooruitzicht zoals niemand dat ooit heeft gehad. Satan nam Hem mee naar de rand van de heuvel en bood hem alle koninkrijken van deze wereld aan. Dat was een machtiger rijk dan zelfs Caesar had. Maar dan moest Christus voor satan buigen en hem aanbidden. Die verleiding herhaalde zich in het leven van Christus nog duizend keer. U weet wel een kenmerkend voorbeeld: ze wilden Hem met geweld nemen om Hem koning te maken. Hij hoefde dat aanbod alleen maar te accepteren, op de dag dat Hij Jeruzalem binnenreed op een ezelsveulen. Ze riepen allemaal: “Hosanna!” en zwaaiden met palmtakken. Hij had alleen maar naar de tempel hoeven te gaan om met gezag de priester te bevelen om de heilige olie in het openbaar over Zijn hoofd uit te gieten, en dan zou Hij de Koning van de Joden zijn geweest. Niet die spotnaam die Hij aan het kruis kreeg, maar met een echte waardigheid had Hij dan koning van een land kunnen zijn. Zijn almacht had de Romeinse indringers kunnen wegvagen.
Hij had Judéa weer tot een even grote glorie kunnen opwerken als in de gouden tijd van Salomo. Hij had Palmyras en Tadmors kunnen bouwen in de woestijn. Hij had Egypte kunnen bestormen en Rome in kunnen nemen. Geen enkel rijk zou tegen Hem opgewassen zijn. Met een bende zeloten uit dat land en een leider die wonderen kon doen in de voorhoede zou de ster van Judéa hebben kunnen rijzen met schitterend licht. Dan zou er een zichtbaar koninkrijk zijn gekomen, en Zijn wil zou op aarde worden gedaan, van de rivieren tot aan de einden van de aarde. Maar Hij kwam niet om een vleselijk koninkrijk op aarde op te richten. Hij kwam om de doornenkroon te dragen, om onze smaadheden op Zich te nemen. Om die reden bezweek Hij zelfs niet voor de allergrootste verleiding. Gooit u al die pracht en praal en de schitterende juwelen maar op een hoop. Hij vertrapt ze allemaal. Het kruis is voor Hem meer helder dan een kroon, het lijden dierbaarder dan rijkdom en eer. Hierin zien we dus weer hoe Hij vervuld was van Zijn doel, en hoe vastbesloten Hij was om de mens te redden en te verlossen.
Nog een andere gedachte.
Stel dat wij zouden weten dat een bepaald doel dat we voor ogen hadden nooit bereikt zou kunnen worden, tenzij we zouden sterven. Veronderstel dat we ons bloed zouden willen geven als prijs voor het succes. Dan weet ik wel dat we enorm tegen dat uur van onze dood zouden opzien, hoe vastbesloten we ook waren. Stel dat nog maar even uit, zouden we zeggen. En wanneer iemand ons zou zeggen dat de tijd nabij is, dan zouden we zuchten en de moed verliezen.
Maar Christus niet. Is het u wel eens opgevallen hoe Hij heel Zijn leven lang haast heeft? Lees het Evangelie van Markus maar eens. Het evangelie van Markus is het Evangelie van de dienstknecht. Het beeld dat in de oude kerken Markus weergeeft is de os, de hardwerkende os. Elke evangelist heeft zijn eigen woordkeus. Markus gebruikt het woord Eutheos, dat betekent “direct”, “onmiddellijk”. U zult merken bij het lezen van Markus dat de woorden direct, onmiddellijk, in dat Evangelie veel vaker voorkomen dan in de andere evangeliën. Misschien zelfs nog vaker dan in de rest van de Bijbel. Het leert ons deze les dat Christus als dienstknecht haast had om Zijn opdracht te volbrengen. Hij treuzelde nooit, maar ging altijd direct aan het werk.
Het lijkt wel of Hij altijd Zijn handen naar het kruis uitgestrekt had. Hij hield zich niet afzijdig alsof het Hem alleen maar overkwam omdat het nodig was. Nee, Hij zei: “Ik heb een doop waarmee Ik gedoopt ben, en daarom ben Ik gebonden tot het volbracht is.” Zijn geest haastte zich naar het kruis. Het leek wel of Zijn lichaam beperkt werd, gevangen, alsof het niet de drie jaar van werk kon uithouden. Zijn ziel snakte naar het lijden. Kreunend, het uitschreeuwend om de beker der verzoening tot de laatste druppel te mogen uitdrinken. Wat een majesteitelijk doel, om niet alleen te sterven, maar zelfs te verlangen naar de dood. Niet alleen de muur te beklimmen om de verlorenen hoop te bieden, maar er ook naar te verlangen om dat te doen. Uitzien naar de strijd, verlangend om te vechten, en te lijden, dat is heldhaftige ijver, ongeëvenaarde zelfopoffering. Ik zou me kunnen voorstellen dat iemand een uur van tevoren naar het gevecht verlangt. Maar om daar je hele leven naar uit te zien, om te snakken naar dat bloedige zweet, die spijkers, die schande, het spugen, dat liet zien hoe sterk onze Heere Jezus Christus al Zijn gedachten gericht had op het goddelijke doel om de wil van Zijn Vader te doen, en het werk van Zijn Vader te volbrengen.
Verder wil ik niets meer zeggen over het bewijs van dit onderwerp. Heel kort wil ik nog het praktische gebruik ervanduidelijk maken. De eerste praktische gevolgtrekking is voor de gekwelde mensen die verlangen naar verlossing maar denken dat Christus hun die niet geven wil. Dat is een leugen tegen hun eigen ziel en een aanklacht tegen Hem. Wat! Hij zou niet willen geven wat Hij zo vrijwillig gekocht heeft tegen zo’n hoge prijs!? Ziet u ergens in Zijn leven dat Hij onwillig is om te redden? Er is wel een huivering geweest in Zijn menselijke natuur, maar die is nu voorbij. Geen doornenkroon meer, geen kruis en nagels meer. De menselijke natuur hoeft nergens meer voor te huiveren.
Het is volbracht. De verlossing is volkomen. Denkt u werkelijk dat Hij zo ernstig en zo doelbewust bezig was met het verlossingswerk en dat Hij daar nu niet de vruchten van wil plukken? Weet u dan niet, arme boeteling, dat Hij stierf om u te redden? Zou er zo veel overredingskracht nodig zijn om het hart vol mededogen te bewegen dat eens doorboord werd? Zet die gedachte nu voor eens en voor altijd uit uw hoofd. U weet dat Hij in staat is te vergeven. Hij is evengoed in staat als bereid tot vergeven. Zijn vermogen om te vergeven is net zo oneindig als Zijn bereidheid daartoe. Ik smeek u om Hem te vertrouwen. Kom zoals u bent, met al uw zonden. Kom nu en stel uw vertrouwen op Hem. U zult ontdekken dat de hemelpoort niet kraakt in haar scharnieren, maar op een kier staat en gemakkelijk opengaat. John Bunyan zegt dat de posten van de poorten van de tempel gemaakt waren van hout van de olijfboom. Hij stelde zich voor dat ze van die vettige boom gemaakt waren zodat de scharnieren altijd gesmeerd open en dicht gingen. De schuchtere mensen die binnen kwamen vluchten, moesten zonder problemen de tempelpoorten kunnen openen.
Al zouden moeders hun kinderen verstoten of vaders hun eigen nageslacht geen voedsel willen geven, Jezus is bereid te vergeven. Als een hardwerkende man onwillig zou zijn om zijn loon te nemen of een zwoegende politicus onwillig zou zijn om de eer te grijpen die hij behaald heeft, zelfs dan is Christus nog niet onwillig om Zijn schaap te zoeken dat gekocht is met Zijn eigen bloed en om uit de mesthoop dit juweel te plukken dat Hij door Zijn lijden verlost heeft. Hij is niet onwillig; u bent onwillig. Als er enige verharding van het hart is dan ligt dat aan u, niet aan Hem. De moeilijkheden op de weg naar de verlossing heeft u aan uzelf te danken, niet aan Hem. Kom en wees welkom. Dat is de uitnodiging die vandaag vanuit de hemelse feestzaal naar u uitgaat. Kom en wees welkom, zondaar, kom! Laat niets u tegenhouden. Hij verlangt ernaar u te redden en te zegenen. Hij wil graag de losprijs betalen. Vertrouw maar op Hem, en als u zich verheugt omdat u Hem vertrouwt, dan verheugt Hij Zich ook. Als de verloren zoon blij is wanneer hij thuiskomt, dan is de vreugde van de vader niet minder. Kom dus, en maak uw Zaligmaker blij. Dat is mijn eerste praktische conclusie.
Er is nog een andere. Christenen, het is niet meer dan eerlijk dat wij u onderwijzen over een zaak zoals deze. Laat dit gevoelen in u zijn dat in Christus Jezus was. Ik wil niet kritisch zijn, maar in alle ernst, ik ben bang dat er niet erg veel mensen zijn die hun hele hart hebben gezet op de glorie van Christus. We hebben leden van de kerk, rijke mensen, die meer geld voor zichzelf uitgeven dan voor Christus. Mag ik daar dan niet uit opmaken dat ze zichzelf liever hebben dan Christus? Er zijn ook leden in onze kerken die betrekkelijk welvarend zijn. Zij geven meer aan hun pleziertjes uit dan aan Christus. Dan kan ik toch niet anders dan veronderstellen dat ze meer genieten van vleselijk vermaak dan van het dienen van Christus? We hebben tienduizenden in het leger van de Heere die hun eigen gevecht leveren met een sterke arm, net zoals koning Arthur in het bekende verhaal. Als ze echter voor Christus moeten vechten, dan vallen hun armen slap omlaag.
Er zijn mannen die een en al oog, oor en hart zijn als het om zakendoen gaat, maar zodra ze in de kerk van Christus komen, zijn ze blind, doof en machteloos. In feite hebben we in te veel van onze kerken het omhulsel van de mens, maar niet het werkelijke lichaam. Ze geven ons hun naam, maar ze bewaren hun invloed voor de wereld. Zo, verdient Christus dat? Is dat de beloning voor Zijn zelfopoffering? Wilt u op die manier Hem terugbetalen: “Die anderen gered heeft maar Zichzelf niet kan redden”? En u belijdt dat u een volgeling bent van het Lam, op zo’n manier? U wilt Christus navolgen, en vindt u dat u zo een beeld van Hem bent? O mannen, de gelijkenis is bedorven en bezoedeld. U bent maar slechte beeldhouwers wanneer u vindt dat u naar het beeld van Christus gevormd bent.
Broeders en zusters, misschien vindt u dit niet zo belangrijk, maar volgens mij is het van het allergrootste belang voor de wereld die verdorven is. Wanneer we meer op Christus zouden lijken, dan zou het een gelukkige dag zijn voor de arme stervende mensen. O, werden onze verschillende doelen maar eens ingewisseld voor een eenheid van het hart. Werd het beetje ijver dat wij hebben maar eens verbruikt voor de intense liefde tot Christus. Dan zouden we heel wat betere mensen zijn. Wat zou de wereld dan een stuk gelukkiger zijn. Denkt u dat u God een plezier doet wanneer u vijftig doelen najaagt in plaats van één? Wanneer u uw lauwe liefde bij Christus brengt, uw geringe ijver, denkt u dat Hij dan bij u is, en uw offer aanvaardt? O kerk van Laodicéa, u bent van Azië naar Engeland verhuisd, en nu woont u in Londen! De Heere zou tegen heel wat van onze kerken in Londen kunnen zeggen: “U bent noch koud, noch heet, u bent lauw, en Ik zal u uit Mijn mond spugen.”
Er is niets waar God een grotere alkeer van heeft dan van ons koude christendom zoals we dat tegenwoordig kennen. Een geloof dat beweert te leven, maar dat alleen leeft als een hijgend, zwak, trillend schepsel, op de rand van de dood. U denkt dat u de wereld in beroering brengt terwijl u zelf rilt van de koorts door uw koude onverschilligheid! U roept tot God: “Sta op”, en u kunt zelf niet opstaan! U vraagt wel om een zegening, maar u wilt er niets voor doen! U snakt naar overwinning terwijl uw zwaarden verroesten in hun scheden! Stop toch eens met dat huichelen, mensen! Begin eerst met te vragen om eenheid van ziel, een toegewijdheid aan het doel. En wanneer u die krijgt, dan zullen er dagen komen waarin u verkwikt zult worden door de tegenwoordigheid van de Heere. Dan zullen zondaren bekeerd worden en Christus zal de vrucht zien op Zijn werk. Voor dat alles hebben we de werking van de Heilige Geest nodig, want anders kunnen we nooit ons hele hart geven aan de heilige roeping van het winnen van zielen voor Christus.
Geest van de levende God! Daal in ons neer en in Uw heiligen, en vervul hen met liefde voor onsterfelijke zielen, en daal neer in de zondaar en breng hem tot deze Zaligmaker en maak hem bereid op de dag van Uw heerkrachten.
Amen.