En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Markus 12:30
Mocht ik vanmorgen iemand aanspreken die vreest dat hij Christus niet liefheeft, en daar wel op hoopt, dan smeek ik u, mijn beste vriend, wees niet gerust tot u op de rots staat en tot u er helemaal zeker van bent dat u werkelijk Christus liefhebt. Stelt u zich eens voor dat een van de apostelen tegen Christus zou zeggen dat hij dacht dat hij Hem liefhad. Denkt u het zich eens in dat uw echtgenote tegen u zou zeggen dat ze hoopte dat ze van u hield. Als uw kind op uw knie eens zou zeggen: “Vader, soms denk ik dat ik van u houd.” Het zou wel heel erg onder de maat zijn om dat tegen u te zeggen! Het kind zou haast net zo goed kunnen zeggen: “Ik haat u.” Iemand waar ik zo goed mogelijk voor zorg, of de vrouw die in mijn armen ligt, die laat me toch niet in het onzekere als het om liefde gaat? God verhoede dat we ooit zoiets in ons dagelijks leven zouden meemaken! Hoe kan het dan dat we dat in onze vroomheid wel toelaten? Is dat geen ziekelijke sentimentele vroomheid? Is het geen zieke, ja zelfs dodelijke toestand van het hart wanneer we daarmee tevreden zijn? Nee, we moeten pas tevreden zijn wanneer we door het werk van de Heilige Geest vast en zeker weten en zonder stamelen kunnen zeggen: “U, Die mijn ziel liefheeft.”