Zal ook een Moorman zijn huid veranderen?” Jer. 13:23
Jeremia had gesproken tot deze mensen, maar zij wilden niet horen; hij had over hen geweend en zij wilden niet nadenken. Zelfs Gods oordelen lieten hen onbewogen en hij kwam tot de gevolgtrekking, dat zij onverbeterlijk waren, even onvatbaar voor verbetering, als de huid van een Moorman om blank te worden.
Het beeld, dat Jeremia gebruikt, kwam hem hoogstwaarschijnlijk in de gedachte door de Moormannen aan het hof van de koning, onder wie er een was, die meer aandacht schonk aan Jeremia, dan zijn landlieden ooit gedaan hadden. (Jer 38:7–13) Kleurlingen moeten onder zo’n uitsluitend volk, als de Joden waren, ongetwijfeld meer de aandacht hebben getrokken dan onder ons.
I. De vraag en het antwoord erop. “Zal ook een Moorman zijn huid veranderen?” Het antwoord dat verwacht wordt, is: “Hij kan het niet.”
De uitwendige onmogelijkheid bestaat in het veranderen van de huid van de Moorman: een physiek experiment dat nog nooit gelukt is.
De inwendige onmogelijkheid is een verandering van hart en karakter bij iemand, die “gewoon is kwaad te doen.” (1) Kan hij–zal hij– zich veranderen? Nimmer.
De moeilijkheid voor de zondaar ligt:
1. In het grondige van de werking. De Moorman kan zich wassen, zich beschilderen; maar hij kan niet veranderen wat een deel uitmaakt van zijn wezen. Een zondaar kan zijn natuur niet veranderen.
2. In het feit, dat de wil zelf gebrekkig, ziek is door de zonde. De mens kan geen goed doen, want hij heeft er geen lust in. In de wil van de mensen ligt het wezen van de moeilijkheid. Hij kan niet, betekent eigenlijk, dat hij niet wil, dat het zal geschieden. Hij is zedelijk onbekwaam.
3. In de kracht van de gewoonte. Gewoonte is een tweede natuur. Geoefendheid in overtreding heeft ketenen gesmeed en de mens vastgeklonken aan het kwaad.
4. In het genot van de zonde, dat de geest betovert en verslaaft.
5. In de lust tot zonde, die kracht erlangt door er aan toe te geven. Dronkenschap, ontucht, begeerlijkheid, enz. zijn een aangroeiende kracht.
6. In de blindheid van het verstand, die de mensen belet het boze te zien van hun wegen of hun gevaar te bemerken. Het geweten is in diepe slaap gesust, waaruit de mens zich zelf niet op kan wekken.
7. In de toenemende hardheid van het hart, dat elke dag meer verdwaasd en meer ongelovig wordt, totdat het ten laatste door niets meer wordt bewogen.
8. In het ontwijfelbare feit, dat uitwendige middelen krachteloos blijken te zijn; zij zijn als “zeep” en “salpeter” op een neger, zij kunnen de levende zwartheid niet wegnemen. Om al deze redenen moeten wij de vraag ontkennend beantwoorden: de zondaren kunnen evenmin zichzelf vernieuwen, als de Moornannen hun huid kunnen veranderen.
Waartoe dan nog voor hen gepredikt?
Het is Christus’ bevel en wij zijn gehouden om er aan te gehoorzamen. Hun onmacht verhindert onze bediening niet, want het woord is vergezeld van kracht.
Waarom hen te zeggen, dat het hun plicht is zich te bekeren?
Omdat het zo is: zedelijke onmacht is geen verontschuldiging.
Omdat de mens te boos is geworden om de wet te houden, moet de wet daarom toch niet worden verlaagd.
Waarom hen te spreken over deze zedelijke onmacht? Om hen er toe te brengen, dat zij wanhopen aan zich zelf en de toevlucht nemen tot Christus.
II. Een andere vraag en een ander antwoord. Kan de huid van een Moorman veranderd worden? Of kan de zondaar worden vernieuwd?
Dit is een moeilijke zaak, en daarin is de deur van de hoop voor de mens. De Heere kan de zwarte mens ongetwijfeld wit maken.
De grootste zondaar kan veranderd worden in een heilige. Er zijn velerlei gronden om dit te geloven. Zie hier enkelen:
1. Bij God zijn alle dingen mogelijk. (Matt. 19:26).
2. De Heilige Geest heeft een bijzondere macht over het menselijk hart.
3. De Heere Jezus heeft besloten dit wonder te werken; met dit doel is Hij in de wereld gekomen, is Hij gestorven en opgestaan van de doden. (Matt. 1:21).
4. Velen van zulke gitzwarte zondaars zijn volkomen veranderd: er bevinden zich van de zodanigen onder ons en zij kunnen aan alle plaatsen worden gevonden.
5. Tot dat doel is het evangelie gegeven. Het doet meer dan de huid veranderen, want het werkt op het hoofd, het hart, het verstand, het geweten, de beweegredenen, de begeerten, de hoop, de vrees en door dit alles op het gehele levensgedrag, zodat zij, die gewoon waren kwaad te doen, bedreven worden in goeddoen.
6. God heeft zijn gemeenten doen verlangen naar zulke veranderingen en er is om gebeden. Zal de Heere ons niet horen?
Hierin ligt hoop voor de meest verharde zondaar. Niet in het bad van de doop. Niet in de brandende tranen van het berouw; Niet in het medicijn van geloften en verzekeringen.
Maar in het machtwoord van Hem, die grote wonderen van genade doet.
(1) (Jer. 13:23) naar de Engelse overzetting.