Keizer Napoleon reed eens in Parijs voorbij zijn troepen. Terwijl hij bevelen gaf, liet hij gedachteloos de teugels op de nek van het paard vallen, dat dadelijk op hol sloeg. De keizer moest zich aan het zadel vasthouden. Op dat moment sprong een gewoon soldaat uit het gelid, greep het dier bij de teugels en gaf ze eerbiedig aan de keizer. ’Zeer verplicht, kapitein!’ zei Napoleon, die op deze wijze de soldaat met één woord tot kapitein bevorderde. De man geloofde de keizer en vroeg hem, terwijl hij salueerde: ’Van welk regiment, Sire?’ Napoleon, door dit vaste vertrouwen getroffen, antwoordde: ’Van mijn garde’, en galoppeerde verder. Zodra de keizer weggereden is, werpt de soldaat zijn geweer weg en zegt: ’Die hem wil neme hem’, en in plaats van naar zijn kameraden terug te keren, gaat hij naar de stafofficieren. Een van de generaals, die hem opmerkt, zegt ontevreden: ’Wat moet die kerel hier?’ ’Die kerel,’ antwoord de soldaat fier, ’is kapitein der garde.’ ’Jij? Je bent niet goed bij je hoofd.’ ’Hij heeft het gezegd,’ hervat de soldaat, op de keizer wijzend, die nog in het gezicht is. ’Excuus, mijnheer!’ zegt de generaal eerbiedig, ’dat wist ik niet.’ Een treffend beeld van het geloof! Eerst geloofde de soldaat de keizer, omdat hij hem hoorde — wat ook de Samaritanen van Jezus getuigden —, en daarna geloofde de generaal de keizer op het woord van de soldaat. Zo ziet u, hoe iemand zeker kan zijn van de vrede Gods: alleen door Gods getuigenis te geloven precies zoals de soldaat dat van de keizer geloofde. Dat wil zeggen: hij geloofde, dat hij kapitein was, vóórdat hij het uniform droeg. Zo moet een zondaar op het Woord de belofte Gods geloven een verloste te zijn, eer hij met de Heilige Geest wordt gezalfd.’