“Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.” Mattheüs 5:45
Tussen ons en andere mensen zijn er veel punten van verschil, maar we delen met hen in de algemene kwalen zoals, arbeid, ziekten, sterfgevallen en noodzakelijkheden van ons gevallen ras. Ook wij zijn net als heel Adams nageslacht buiten de poort van het paradijs. We kunnen heel veel van God houden en toch arm zijn. Gods liefde voor Lazarus verhinderde niet dat hij bij de poort van de rijke man lag, en de honden zijn zweren likten. Gelovigen kunnen net zo ziek worden als andere mensen; Job, David en Hizkia voelden pijnlijke ziektes. Gelovigen moeten net zo goed naar het ziekenhuis als dat ongelovigen dat moeten, want hun lichamen zijn vatbaar voor dezelfde ongelukken en kwalen. Maar er zijn ziektes die mensen op zich nemen door zonden, door onheilig te leven, en daarom heeft Gods volk in de regel een groot voordeel ten opzichte van de roekeloze en ongelovigen. Het zijn gelukkige mensen die kunnen zeggen: “Heere, hij die U liefheeft, is ziek.” Op de lichamen van de gelovigen hebben de elementen dezelfde macht als op anderen; op hen blaast net zo goed de hete woestijnwind, door hun kleding dringt net zo goed de kou binnen; en ook de zon brandt op hen in de felheid van zijn zomerse hitte, de verstikkende dampen bedreigen ook bij hen de vlam van het leven. In dit opzicht gebeurt er hetzelfde voor iedereen, er zijn geen mysterieuze of zegenende verschillen. Er wordt geen scherm geplaatst rond de gelovigen om hen te beschermen tegen fysiek leed; ze leven niet in het land Gosen, zodat hun woningen verlicht worden terwijl de dichte mist over de rest van het land hangt.