Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke. Johannes 6:44
Toen de mens in het paradijs viel, viel de mensheid in haar geheel. Er was niet één enkele pilaar in de tempel van de mensheid, die overeind bleef. Het is waar: het geweten werd niet tenietgedaan. De pilaar werd niet verbrijzeld: hij viel, en viel in één stuk. Daar ligt hij, languit, het machtigste overblijfsel van het ooit volmaakte werk van God in de mens. Maar het geweten is gevallen, daar ben ik zeker van. Kijk maar naar de mensen. Wie onder hen betuigt dat hij een goed geweten heeft voor God, dan alleen die wedergeboren is? Denkt u dat als de gewetens van de mensen altijd luid en duidelijk tot hen zouden spreken, die mensen dan elke dag dingen zouden doen die net zo tegengesteld zijn aan het recht als de duisternis aan het licht? Nee. Het geweten kan me zeggen dat dit en dat verkeerd is, maar hóé verkeerd het is, weet het geweten zelf niet. Heeft het geweten van een mens, zonder de verlichting door de Geest, hem ooit gezegd dat zijn zonden het verdienden vervloekt te worden? Of: als het geweten dit al deed, heeft het dan ooit enig mens tot een gevoel van afschuw jegens de zonde als zonde gebracht? Bovendien: heeft het geweten een mens ooit tot zo’n zelfverloochening gebracht, dat hij zichzelf en al zijn werken geheel en al verafschuwde, en tot Christus kwam? Nee. Ook al is het geweten niet dood, geruïneerd is het wel. Het heeft grotendeels opgehouden in de stad ‘Mensenziel’ zijn oppergezag uit te oefenen. Dan wordt het noodzakelijk dat de Heilige Geest te hulp schiet, om ons te laten zien dat we een Zaligmaker nodig hebben, en om ons tot de Heere Jezus Christus te trekken.