Daarom, ziet, ik zal uw weg met doornen betuinen en ik zal een heiningmuur maken, dat zij haar paden niet zal vinden.,” “En zij zal haar boelen nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal heengaan en keren weer tot mijn vorige man, want toen was mij beter dan nu. Hosea 2:5-6
Dit is een tussenzin van belofte; ingelast in een hoofdstuk van bedreigingen.
Het heeft betrekking op een volk, dat aan de Heere verbonden was door banden van verbondsliefde, maar dat toch trouweloos werd en tegen Hem rebelleerde.
Vreemd genoeg begint Hij met een “daarom,” en de logica daarvan ligt in het onwankelbaar besluit van de onveranderlijke God, om nooit zijn verbond te niet te doen, noch zijn uitverkorenen te verstoten of te verlaten, evenals zijn vaste voornemen om hen voor zich te winnen.
De woorden kunnen gesproken zijn met betrekking tot het uitverkoren, maar zondig volk van God.
Laat ons zorgvuldig opmerken,
I. Het weerstrevend karakter van veel zondaren. Dit komt bij hen, evenals bij Israel uit, op allerlei wijze,
1. De gewone middelen hebben het doel gemist. De bijzonderheden worden opgegeven in de voorafgaande verzen; en dan lezen wij “daarom”: aantonende, dat de Heere, omdat de vorige middelen gefaald hebben, het nu met andere maatregelen zal beproeven.
2. Er moeten nu buitengewone middelen gebruikt worden en door het woord “ziet” wordt de aandacht gevestigd op het geheel bijzondere ervan. Gods wondervolle wegen van de genade bewijzen de verbazingwekkende hardnekkigheid van de zondaren.
3. Ook die middelen zullen echter niet slagen. De Voorzienigheid gebruikt vreemde wegen, alsof er heggen en muren gemaakt waren; en toch worden deze genadige doeleinden door de zondaar voor een tijd verijdeld. “Zij zal haar boelen nalopen,” enz. De mensen zullen over heggen en muren springen, om maar tot hun geliefkoosde zonden te komen.
4. Alleen de goddelijke kracht kan de verharde overwinnen. God zegt: “Ik zal” en voegt er bij: “zij zal niet” en wederom “zij zal”; hiermee bewijzende, dat thans de almacht van de liefde in het strijdperk is getreden en voornemens is, de oproerige en hardnekkige overtreder te overwinnen. God zelf moet persoonlijk tussenbeiden treden of de zondaar zal zich nooit tot Hem wenden.
Welke zondaars moeten het toch zijn, die door heggen noch muren weerhouden worden, tenzij God in de almacht van zijn genade mede daar aanwezig is!
II. De middelen, die God gebruikt om hen terecht te brengen.
Deze zullen als God zelf ze gebruikt, van kracht blijken te zijn, ofschoon zij op zichzelf niets zouden vermogen.
1. Zware beproevingen: “Ik zal uw weg met doornen betuinen.”
Velen worden door smart tot stilstand en nadenken gebracht. De reizigers verhalen ons van de “Wacht–een–beetje–doornen,” die de voorzichtigste wandelaar soms noodzaken stil te staan, om zich van de doornen los te maken. Al jaagt de mens ook nog zo ijverig de zonde na, zal de Heere hem toch tot staan weten te brengen.
2. Onoverkomelijke bezwaren: “Ik zal een heiningmuur maken.”
De Heere van de liefde plaatst versperringen op de weg van hen, die Hij wil behouden: als de mensen heggen neerwerpen, dan zal zijn volhardende liefde muren oprichten, zodat zij het moeilijk zullen vinden om in de zonde te volharden.
3. Verblindende verbijstering: “Dat zij haar paden niet zal vinden.” Hij kan de wegen van zondig genot moeilijk en verbijsterend maken, zodat dan zelfs de brede weg versperd schijnt.
4. Volslagen mislukking. “Zij zal haar boelen nalopen, maar dezelve niet aantreffen.” Wij kennen mensen, aan wie niets goed gaat. De uiterste vlijt en inspanning falen om hun voorspoed te bezorgen en dat alles, omdat hun wegen de Heere niet behagenen Hij hen er van af wil brengen. Zulke mensen jagen zondig succes na, maar het ontvliedt hen.
5. Bittere teleurstellingen: “Zij zal hen zoeken, maar niet vinden.” Zelfs in die vermakelijkheden, waarin zij vroeger zoveel genot vonden, zullen zij nu geen behagen meer scheppen.
Deze strenge kastijdingen worden dikwijls gebruikt in de eerste dagen van godsdienstige indrukken: zij zijn de beploegingen. die het zaaien voorafgaan.
III. De zalige uitkomst, die ten laatste wordt verkregen.
De afgedwaalde ziel wordt er toe gebracht om tot God weer te keren.
1. De herinnering opgewekt: “Toen was mij beter dan nu.”
2. De belijdenis afgedwongen van een treurig verlies te hebben geleden: “Toen was mij beter dan nu.” Nu haar dag beneveld is, denkt zij aan gelukkiger tijden.
3. Een besluit genomen: “Ik zal heengaan en terugkeren.”
4. Genegenheid opgewekt: “Ik zal terugkeren tot mijn vorige man.”
Zij erkent de banden van de liefde; zij betreurt het ze zo ontzaglijk sterk gespannen te hebben. Als de zaak zo ver komt, dan is de droeve breuk geheeld; dan is het werk van de wederbrengende liefde volbracht.
Laten wij ons tot de Heere wenden, eer Hij doornen gebruikt om ons tot stilstaan te brengen.
Indien wij echter reeds omtuind zijn, zo laat ons onze weg overdenken.
Laat ons in elk geval tot Jezus gaan en rusten in Hem.