En de Heere zeide tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Job 1:8
Alle aardse zaken zijn vreselijk onbetrouwbaar! Hoe dwaas zou een gelovige zijn wanneer hij zijn schat ergens anders zou hebben dan in de hemel. Jobs welvaart voorspelde hem de meest mogelijke heerlijkheid als niets anders onder de zon maar zou kunnen doen. De man had een grote staf van ongetwijfeld toegewijd en betrouwbaar personeel om zich heen. Hij had een rijkdom bij elkaar vergaard van een soort dat niet snel zijn waarde verliest. Hij had ossen, ezels en veel vee. Hij hoefde niet naar de markt te gaan of naar de veiling om zijn waren te verhandelen of om voedsel en kleding aan te schaffen, want zijn bedrijf omvatte zo’n breed agrarisch scala, dat hij misschien wel alles verbouwde wat er in het levensonderhoud nodig was. Hij had genoeg kinderen om hem een talrijk nageslacht te zien. Zijn voorspoed liet niets te wensen over aan zekerheid. Het was alles overvloed; wat zou het kunnen laten wegebben?
Daarboven, boven de wolken, wat geen mensenoog kan zien, daar speelde zich toen een drama af, dat Jobs welvaart op losse schroeven stelde. De boze geest stond tegenover de oneindige Geest van God. Er volgde een ongewoon gesprek tussen deze twee wezens. Wanneer satan ter verantwoording van zijn daden wordt geroepen, pocht hij dat hij heen en weer over de aarde is gegaan. Hij insinuerend dat hij geen tegenstand voor zijn wil ondervonden had. Niemand had hem dus tegengehouden om zich vrijelijk te werken en te doen wat hij wilde. Overal was hij geweest als een koning in zijn rijk, ongehinderd en zonder tegenstand te ondervinden.
Dan herinnerde de grote God hem eraan dat er tenminste één plekje bij de mensen was waar hij geen houvast had en waar zijn macht niet erkend werd, namelijk in het hart van Job. Er was een mens die stond als een onneembare vesting, ommuurd door integriteit en onneembaar door perfecte loyaliteit aan de Koning der hemelen. Toen daagde de duivel de Heere uit om Jobs geloof en trouw te beproeven. Hij beweerde dat de aartsvaders integriteit het gevolg was van zijn welvaart. Hij insinueerde dat Job God diende en het kwade meed uit duistere motieven, namelijk omdat dit profijtelijk voor hem was. De God des hemels nam deze uitdaging van de boze aan en gaf hem toestemming om al de zegeningen, waarvan hij zei dat zij de steunpilaren van Jobs integriteit waren, weg te nemen. Hij mocht al de versterkingen en stutten neerhalen en zien of de toren dan nog overeind zou blijven staan. Als gevolg hiervan verging op een zwarte dag al Jobs welvaart. Zelfs geen kind bleef er over om hem troost toe te fluisteren.
Een tweede gesprek tussen de Heere en de gevallen engel volgt. Job was weer het onderwerp van het gesprek en de grote God, door satan uitgedaagd, stond deze zelfs toe om Job in zijn bot en vlees aan te tasten, zo erg dat de prins van eertijds ellendiger werd dan een bedelaar. Hij die zo rijk was geweest en zo blij, was nu arm en ellendig, ziek van onder tot boven en hij moest zich krabben met een ordinaire potscherf in een slechte poging om zijn pijn te verlichten.
Laten wij hierin de veranderlijkheid van alle aardse dingen zien. “Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën en heeft ze gevestigd op de rivieren.” is Davids beschrijving van deze wereld en als het gefundeerd is op de wateren, verbaast het u dan dat het vaak verandert? Zet uw vertrouwen toch niet op iets onder de hemel. Onthoud dat er “Verandering” geschreven staat op de voorgevel van alles op aarde. Denk niet: “Mijn berg staat vast en zal nooit wankelen.” Een blik uit Gods ogen kan de berg tot stof laten worden, de aanraking van Zijn voet kan hem als de Sinaï laten worden, om te smelten als was en om te roken. “Zet uw hart op de dingen die boven zijn, waar Christus zit aan de rechterhand van God en laat uw hart en uw schat I daar wezen waar noch mot noch roest hen kan verteren, noch dieven in kunnen breken en stelen.”
De woorden van Bernard kunnen ons hier instrueren: “Echte en grote blijdschap verkrijgt men wanneer men die niet van een schepsel verkrijgt, maar van de Schepper. Iemand zal die blijdschap ooit meer kunnen wegnemen. Hiermee vergeleken is alle andere vreugde pijniging, alle andere blijdschap verdriet, zoet is bitter, eer is laagheid en alle verrukkelijke zaken afschuwelijk.”
Echter, dit is niet ons onderwerp vanmorgen. Zie het maar als een introductie tot ons hoofdonderwerp.
“De Heere zeide tot de satan: hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job?”
1. Laten wij dan eerst zien HOE SATAN DE GELOVIGEN OBSERVEERT.
2. en tweede laten wij opmerken WAAROP LET SATAN WANNEER HIJ DEGELOVIGEN OBSERVEERT?
3. En ten derde, laten wij ons troosten met de gedachte dat er IEMAND WAS DIE MET EEN HOGERE BLIK DE GELOVIGEN OBSERVEERDE.
Ten eerste dan HOE OBSERVEERT SATAN DE GELOVIGEN?
Satan observeert ons zeker niet op de manier die bedoeld wordt wanneer de Bijbel spreekt over “ons aanzien.” “O Heere, zie mijn ellenden aan.” Zulk zien impliceert goede wil en zorgvuldige aanschouwing van het object van liefdadigheid, zodat wij goed zullen doen op de beste manier. Op die manier observeert satan nooit iemand. Als er bij hem al enige liefdadigheid is, dan is die voor hemzelf. Alle andere wezens ziet hij aan op de meest kwaadaardige blik. Geen straaltje van goed schijnt er door de zwarte donkerheid van zijn ziel. Ook ziet hij ons niet op de manier waarop ons wordt geboden om de werken van God te zien, namelijk zodat wij leren hoe wijs, liefdevol en barmhartig God is. Satan eert God niet door wat hij in Gods werken ziet of in Gods kinderen. Het is bij hem niet: “Ga tot de mier, gij luiaard en word wijs,” maar hij haat een christen en ziet wat die doet en wordt nog meer Gods tegenstander dan hij al was. Het observeren van de gelovigen door de satan volgt. Hij kijkt naar hen in verbazing, wanneer hij het verschil ziet tussen hen en zichzelf. Hij, een oplichter, die de volle omvang van zijn slechtheid kent en de zwartheid van zijn eigen hart, en niet anders dan verbaasd kan wezen wanneer hij gedwongen wordt om te besluiten dat iemand eerlijk en oprecht is.
Het eerste besluit van een verraderlijk hart is te geloven dat alle mensen net zo verraderlijk zouden wezen en het in wezen ook allemaal zijn. De bedrieger denkt dat alle mensen bedriegers zijn net als hij, of het zouden wezen wanneer het profijtelijker was dan eerlijkheid. Als satan christenen observeert en ziet dat zij oprecht staan voor God en Zijn waarheid, dan observeert hij hen net als wij één of ander fenomeen zou- den bekijken, dat wij mogelijk zouden verachten om de dwaasheid, maar waarover wij ons toch verbazen en waarvan wij ons afvragen hoe het kan.
Satan lijkt zich als volgt op te stellen: ik, een prins, een lid van Gods regering, zou mijn wil niet onderwerpen aan de Heere, ik koos eerder om in de hel te regeren dan om in de hemel te dienen; ik behield mijn eerste positie niet, maar viel van mijn troon, hoe kunnen dezen dan staande blijven? Welke genade houdt hen overeind?
Ik was een gouden vat en toch ben ik gebroken: dezen zijn aarden vaten, en toch kun ik hen niet breken! Ik kon niet in mijn glorie blijven staan; welke ongeëvenaarde genade houdt deze mensen overeind? In armoede, in duisternis, in vervolging blijven zij toch trouw aan de God die hen niet zegent of verhoogt, zoals Hij het mij eens deed!” Het kan wezen dat hij zich ook afvraagt hoe zij zo blij en gelukkig kunnen zijn. Hij voelt zich in een bruisende zee van ellende. Er is een onoverbrugbare kloof van angst in zijn ziel en als hij naar de gelovigen kijkt, dan ziet hij rust, vrede en blijdschap in hun zielen. Dikwijls ontbreken hen uiterlijke middelen van troost en toch verheugen zij zich en roemen God.
Satan gaat de wereld door, bezit grote macht en heeft veel volgelingen die hem dienen. Toch bezit hij niet de blijdschap van die nederige gelovige vrouw in haar hutje, wonend in het donker, onbekend, zonder personeel om haar te bedienen, liggend op haar ziekbed. Hij bewondert en haat de vrede die in de ziel van de gelovigen woont. Zijn observatie gaat nog verder. Denkt u niet dat elk foutje dat hij in hen kan ontdekken een troost voor hem betekent’? “Zij zijn niet volmaakt,” zegt hij, “dezen, gekocht door bloed, deze uitverkorenen van voor de grondlegging der wereld, zij zondigen nog!” Deze aangenomen kinderen van God, voor wie de glansrijke Zoon Zijn hoofd heeft gebogen en de geest heeft gegeven, zij zondigen nog!!!” Wat een plezier doet hem dat, wat een genot verkrijgt hij uit de geheime zonden van Gods kinderen. Als hij iets ziet dat tegenstrijdig is niet hun ambt, iets bedrieglijks en daardoor als hemzelf, dan is hij blij. Elke zonde die geboren wordt in het hart van een gelovige roept naar hem: “Mijn vader, mijn vader” en hij voelt iets van de blijdschap van het vaderschap wanneer hij zijn lelijke nakomelingen ziet. Hij let op de “oude mens” in de christen en bewondert de vasthoudendheid waarmee hij weet vast te houden, de kracht en drift waarmee hij worstelt om te overwinnen, de strikken en handigheidjes waarmee hij van tijd tot tijd, op geschikte momenten al zijn macht aanwendt. Hij ziet ons zondige vlees en maakt het één van de boeken, die hij ijverig leest. Eén van de beste gelegenheden waar de duivel naar kijkt is ongetwijfeld de inconsequentie en de onreinheid die hij kan ontdekken in een waar kind van God. In dit opzicht ontdekte hij heel weinig in Gods oprechte knecht Job.
Maar dit is nog niet alles, dit is pas het beginpunt van zijn beschouwing. Ongetwijfeld beziet hij de gelovigen en vooral de uitnemendste en de beste van hen, als barrières voor de uitbreiding van zijn koninkrijk. Net als een ingenieur die een treinspoor aanlegt, goed op de bergen en rivieren let en vooral op de grote berg, waar hij jaren doorheen zal moeten boren om een tunnel aan te leggen, zo let satan, in de uitvoering van al zijn plannen om zijn rijk uit te breiden, vooral op mensen als Job. Satan moet goed op Maarten Luther hebben gelet. “Ik zou de hele wereld kunnen gehad hebben, was het niet voor die monnik,” zal hij gezegd hebben. Hij staat mij in de weg. Die stijfkop haat mij en beukt in op mijn eerstgeboren zoon, de paus. Als ik hem kwijt zou kunnen raken, dan geef ik niet zo veel om vijftigduizend kleinere christenen, die mij in de weg staan.”
Hij zal zeker op Gods knecht letten wanneer die opvalt door deugd. Wij die geroepen zijn tot het ambt kunnen verwachten dat wij op grond van ons beroep zijn speciale aandacht hebben. Wanneer die afschuwelijke vechter door zijn verrekijker kijkt, dan kijkt hij vooral naar hen die officieren van hun regiment zijn en hij vraagt zijn scherp- schutters om vooral en met precisie op hen te schieten. “Want,” zegt hij. “als de banierdrager valt, dan zal de overwinning zekerder zijn en onze tegenstanders zullen makkelijker op de vlucht slaan.”
Wanneer u guller bent dan andere gelovigen, als u dichter bij God leeft dan anderen, dan kunt u verwachten dat satan zich meer niet u bezighoudt, zoals de vogels het liefst van het rijpste fruit pikken. Wie zal er vechten voor een provincie bezaaid niet stenen en kale rotsen en omgeven door bevroren zeeën? Maar er is altijd al een strijd geweest om de vruchtbare valleien vol korenschoven en waar iemand goed betaald wordt voor zijn arbeid. Daarom kunt u, die God het meest een, de zwaarste strijd van de satan verwachten. Hij wil de juwelen uit Gods kroon halen en als hij kan zelfs de stenen uit de borstplaat van de Zaligmaker. Hij let dus goed op Gods kinderen, beschouwt hen als hinderlijk voor zijn rijk, ontwerpt methodes waardoor hij hen uit de weg kan ruimen of hen kan overhalen naar zijn kant. Duisternis zou de aarde bedekken als hij de lichten kon doven, er zou geen fruit meer groeien op de Libanon als hij het zaad op de top van de berg kon vernietigen. Hij beziet de gelovigen ononderbroken om hen te laten vallen. Er is niet veel inzicht voor nodig om te ontdekken dat het grote doel van satans bezien van de gelovigen is om hen kwaad te doen. Ik geloof dat hij de door God geroepenen en de niet bloed gekochte erfgenamen niet om kan brengen. Ik denk dat hij dat wel weet. Hij is al zo vaak bedrogen uitgekomen wanneer hij Gods kinderen aanviel, dat hij niet kan veronderstellen dat hij de uitverkorenen kan verslaan.
U herinnert zich wat de waarzeggers – die familie van hem – tegen Haman zeiden: “Indien Mórdechai, voor wiens aangezicht gij hebt begonnen te vallen, van het zaad van de Joden is, zo zult gij tegen hem niet vermogen, maar gij zult gewisselijk voor zijn aangezicht vallen.” Hij weet heel goed dat er in het land waartegen hij oorlog voert, koningskinderen wonen, waartegen hij het verliezen moet. Het verbaast me eigenlijk dat hij zijn tijd nog verdoet door nog te proberen een uitverkoren ziel ten val te brengen.
Hij kan bewerken dat de ziel zich zorgen maakt en dat het zich onteert, maar hij kan de ziel niet verloren laten gaan. Het is echter heel goed mogelijk dat satan net zo min weet wie Gods uitverkorenen zijn als wij dat weten, want hij kan net als wij alleen maar afgaan op uiterlijke daden. Wel kan hij hen hier beter op oordelen dan wij, door langere ervaring en door betere waarneming van mensen in hun privé-sfeer. Toch kan zijn donker oog nooit kijken in Gods boek van geheime besluiten. Wij kennen de gelovigen aan hun vruchten en hij kent hen op dezelfde manier. Maar omdat wij vaak fouten maken in ons oordeel, zal hij dat ook doen. Het lijkt me daarom dat het zijn strategie is hen allemaal ten val te brengen zonder te weten waar hij succes kan hebben en waar niet. Hij gaat rond om te zoeken wie hij mag verslinden en omdat hij niet weet bij wie hij succes zal hebben, valt hij alle gelovigen aan uit alle macht.
Iemand vraagt: “Hoe kan de duivel dit doen?” Hij doet het niet alleen. Ik weet niet of iemand van ons ooit rechtstreeks verleid is door satan; wij zijn misschien niet belangrijk genoeg om zijn persoonlijke aandacht te krijgen, maar hij heeft een heel leger van lagere geesten onder zijn legering en beheer. Net als de hoofdman over honderd over zichzelf zei, zo kan van satan gezegd worden: “Hij zegt tegen deze geest doe dit en hij doet het en tegen zijn knecht ga en hij gaat.”
Zo komen alle knechten van God min of meer onder de directe of indirecte aanvallen van de grote vijand van zielen. Dit alles met het doel hen ten val te brengen, want hij zou, als het mogelijk was, zelfs de uitverkorenen verleiden en bedriegen. Kan hij hen niet ombrengen, dan is het ongetwijfeld zijn doel om hen te benauwen. Hij ziet de gelovigen niet graag blij. Ik geloof dat de duivel veel plezier beleeft aan sommige predikanten, die geneigd zijn om in hun preek twijfel en vrees op te roepen en dit aan te moedigen. En die ook ellende en narigheid als de kenmerken van het geloof noemen. “Ach,” zegt de duivel,” preek door, u doet mijn werk goed, want ik houd ervan om de gelovigen verdrietig te zien. Als ik hen hun harpen aan de wilgen kan laten hangen en hen doen rondlopen met lange gezichten, dan neem ik aan dat ik mijn werk erg goed gedaan heb.”
Mijn lieve vrienden, laten wij op onze hoede wezen voor zulke verleidingen. Het lijkt alsof zij ons nederig maken, maar waar satan werkelijk op uit is, is ons ongelovig te maken. Onze God heeft geen behagen in ons wantrouwen en in onze twijfels. Zie hoe Hij Zijn liefde bewijst in het geschenk van Zijn lieve Zoon Jezus. Ban al uw ziekelijke overdenkingen uit en verheug u in onwankelbaar vertrouwen. God is verheugd wanneer Hij met vreugde aanbeden wordt. “Komt, laten ons den Heere vrolijk zingen, laat ons juichen den Rotssteen onzes heils. Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen.” “Verblijdt u in de Heere, en verheugt u, gij rechtvaardigen en zingt vrolijk, alle gij oprechten van harte!” “Verblijdt u in de Heere te allen tijd; wederom zeg Ik: verblijdt n!”
Satan houdt hier niet van. Maarten Luther zei altijd: “Laten wij psalmen zingen en de duivel dwarszitten.” Maarten Luther had het ongetwijfeld bij het rechte eind, want de liefhebber van onvrede haat harmonieus en blij lofgezang. Lieve broeder, de aartsvijand wil u hier op aarde ellendig maken, als hij u later niet kan hebben. Hiermee wil hij ongetwijfeld de eer van God een slag toebrengen. Hij weet heel goed dat treurende christenen vaak Gods eer te kort doen door aan Zijn trouw te twijfelen en hij denkt dat als hij ons zo erg bezorgd kan laten zijn dat wij niet meer geloven in de constante goedheid van de Heere, hij God van Zijn eer beroofd zal hebben. “Wie dankoffert, die zal Mij eren” zegt de Heere en dus legt satan de bijl aan de boom van onze lof, zodat God niet langer geëerd zal worden.
Verder wil de duivel ook graag het nut van een christen teniet doen, wanneer hij hen niet kan hebben. Vele christenen zijn gevallen, zij hebben niet hun nek gebroken, dat is onmogelijk, maar zij hebben een aantal belangrijke botten gebroken en zij zijn naar hun graf gestrompeld! Met smart herinneren wij ons mensen, eens uitmuntend in de rijen van de Kerk, die recht liepen, maar die door de druk van verleiding in zonde vielen en wiens namen nooit meer genoemd werden in de gemeente, behalve dan met ingehouden adem. Iedereen dacht en hoopte dat zij gered waren als uit het vuur, maar hun vorige nut kwam nooit meer terug. Het is erg gemakkelijk om terug te gaan op de hemelse pelgrimsreis, maar het is heel moeilijk om uw stappen weer terug te vinden. U kunt afdwalen en uw kaars doven, maar u kunt hem niet zo snel weer aansteken. Vriend, geliefde in de Heere, pas op voor de aanvallen van satan en sta vast, want u ligt me na aan het hart en wij kunnen u niet missen. Als een vader of als een voogd in ons midden eren wij u en wij zouden niet graag willen treuren en rouwen over uw verlies. Helaas zijn er al veel dingen in ons Sion gebeurd die wij niet in Gath zouden willen vertellen, of publiceren in de straten van Askelon, zodat de dochters van de onbesnedenen zich zouden verheugen.
O, geve God ons genade, als Kerk, om te staan tegen de aanvallen van satan. Mag hij, zelfs na zijn ergste listen, geen voordeel over ons behalen. Mag het zo gaan dat satan ons beziet en nog eens beziet, onze torens en vestingen telt en dat hij dan gedwongen wordt om terug te trekken, omdat zijn stormrammen nog geen steen uit onze wallen kunnen wrikken en zijn slingers geen enkele soldaat op de muren kunnen raken.
Voordat ik dit punt beëindig, wil ik nog graag een mogelijke vraag beantwoorden, namelijk deze: “Hoe kan het dat God toelaat dat de duivel Zijn volk zo boosaardig en zo voortdurend gadeslaat?” Eén van de antwoorden is zonder twijfel dat God weet wat tot Zijn eer is en dat Hij geen rekenschap van Zijn daden geeft. Hij laat vrije keuzes toe en ook – om een geheime reden – liet bestaan van het kwaad. Het lijkt niet te stroken niet Zijn vernietiging van satan, maar Hij geeft de duivel macht, zodat het een eerlijke strijd kan wezen tussen zonde en heiligheid, tussen genade en slinksheid. Ook moeten wij onthouden dat de verleidingen van satan tot dienst staan van het volk van God. Fenelon zegt ‘dat de verleidingen van satan dienen als een vijl, die veel roest van het zelfvertrouwen moet afveilen’. Ik wil daaraan toevoegen dat dit het afschuwelijke geluid is dat de schildwacht wakker moet houden.
Een wijs kind van God merkt op dat er geen verleiding in de wereld zo erg is als om helemaal niet verleid te worden, omdat verleidingen ons wakker houden. Zonder verleiding zouden vlees en bloed zwak zijn en hoewel de geest gewillig mag zijn, toch is hij zwak en zouden wij inslapen. Kinderen lopen niet van hun vader weg wanneer er grote honden tegen hen blaffen. Het sneren van de duivel kan ons dichter bij Christus brengen, kan ons leren hoe zwak wij zijn, kan ons in onze wachttorens houden en kan dus het middel wezen om ons voor andere gevaren te behoeden. “Zijt nuchter, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden”
En laten wij, die in een vooraanstaande positie staan, u liefdevol een ernstig verzoek mogen doen, namelijk: “Broeders, bid voor ons,” opdat wij omgeven mogen zijn door Goddelijke kracht en zo gewapend tegen satans aanslagen. Laten wij rijk gemaakt worden door uw trouwe gebeden, zodat wij staande zullen blijven tot het einde.
Ten tweede, WAAROP LET SATAN WANNEER HIJ DE GELOVIGEN OBSERVEERT?
Van satan kan niet gezegd worden zoals van God, dat hij alles van ons weet. Toch heeft hij zich nu al bijna zesduizend jaar met arme, gevallen mensen beziggehouden en hij moet dus in al die tijd heel veel ervaring opgedaan hebben. Hij is overal op de aarde geweest en heeft de hoogstgeplaatsten en de laagsten van stand verleid, hij moet wel heel goed weten uit welke bron menselijk gedrag voortspringt en hoe hij erop in moet spelen. Satan observeert en overweegt allereerst onze bijzondere zwakheden. Hij bekijkt ons van binnen en van buiten, net als ik eens een paardenkoopman heb zien doen met een paard. De koopman ontdekt al gauw iets waar wij geen acht op zouden slaan. Ik, een gewoon toeschouwer, zou kunnen denken dat het paard een buitengewoon goed dier is, wanneer ik het de weg af zie draven, maar de handelaar ziet wat ik niet kan zien en hij weet precies hoe hij het dier moet hanteren om snel een verborgen kwaad te ontdekken.
Satan weet hoe hij ons moet observeren en ons van boven tot onder op moet nemen, zodat hij van de één kan zeggen: “Zijn zwakheid is begeerte” en van iemand anders: “Hij wordt snel driftig” en van nog iemand anders: “Hij is trots” of “Hij is slordig.” Het boosaardige oog ziet heel snel een zwakte en de hand van vijandschap doet er snel zijn voordeel mee. Wanneer de aartsspion een zwakke plek in de muur van ons kasteel ontdekt, zorgt hij dat hij zijn stormram juist daar plaatst. Zijn beleg begint dan daar. U kunt een zwakheid zelfs voor uw beste vriend verbergen, maar u kunt die niet voor uw ergste vijand verbergen. Satan heeft kattenogen en ziet in één seconde de zwakke plek in uw harnas. Hij gaat rond met een lucifer en hoewel u denkt dat u alle buskruit in uw hart bedekt hebt, weet hij toch een spleetje te vinden om zijn lucifer doorheen te steken en hij zal er veel kwaad aanrichten, tenzij eeuwige genade het voorkomt.
Hij observeert onze gedachtespinsels en onze buien goed en nauwgezet. In een bepaalde gesteldheid kunnen wij een aanval van de duivel goed afslaan en dat weet satan en dan vermijdt hij juist een aanval.
Sommige mensen zijn vatbaarder voor verleidingen wanneer zij zorgen hebben en juist dan valt de vijand hen aan. Anderen zullen vatbaarder zijn wanneer zij opgetogen en blij zijn en precies dan steekt hij de spaanders aan met een vonkje.
Mensen die zeker zijn, kan hij haast alles laten zeggen wanneer zij heel vertwijfeld zijn en heen en weer geslingerd worden. Anderen zijn juist in perfecte conditie om door de duivel verleid te worden wanneer hun gemoederen als stille wateren zijn. Zoals een metaalbewerker weet dat elk metaal bij een andere temperatuur bewerkt moet worden en zoals mensen die met scheikundige stoffen werken weten dat de ene vloeistof bij een bepaalde temperatuur zal koken en een andere al bij een veel lagere temperatuur, zo weet satan precies bij welke temperatuur hij zijn doel kan bereiken. De inhoud van kleine pannen kookt snel nadat zij op het vuur gezet zijn en kleine, driftige mensen zijn snel boos. De inhoud van grotere pannen heeft meer tijd en brandstof nodig voordat het kookt, maar wanneer het eenmaal kookt, dan blijft het ook lang warm.
De vijand past zijn tactieken aan de omstandigheden aan als een visser dat met zijn aas doet. Hij weet in welk seizoen en op welke tijd van de dag de vis wil bijten en welke vis in welk aas is geïnteresseerd.
Deze zielenjager overvalt ons onverwachts en vaak worden wij betrapt op een fout of gevangen in een val door een onwaakzame geest. De verzamelaar van vreemde uitspraken, Thomas Spencer, zegt het volgende, dat deze zaak heel laak typeert: “Wanneer een kameleon vliegen en sprinkhanen wil vangen, dan neemt hij de kleur van gras aan, net als een poliep de leur van de rots waaronder hij op vis loert aanneemt, zodat zij onverwachts hun prooi kunnen bespringen.”
Op dezelfde manier verandert satan zich in de vorm die wij het minst vrezen en zet ons verleidingen voor, die goed passen bij ons karakter, zodat hij ons netter in zijn net kan sluiten. Hij komt mee met elke wind en blaast ons de kant op waarheen wij al neigen te buigen in onze natuurlijke zwakheid. Hebben wij niet genoeg kennis over geloofszaken? Hij verleidt ons tot fouten. Hebben wij een teer geweten? Hij verleidt ons tot nauwgezetheid en te veel precisie. Is ons geweten een beetje ruim? Hij verleidt ons tot vleselijke vrijheid. Zijn wij snel bezield? Hij verleidt ons tot verbeelding. Zijn wij angstig en wantrouwend? Hij verleidt ons tot wanhoop. Hebben wij een buigzaam karakter? Hij verleidt ons tot veranderlijkheid en buiigheid. Zijn wij stijf? Hij maakt ons tot obstinate ketters, scheurmakers of oproermakers. Zijn wij streng? Hij maakt ons wreed. Zijn wij zacht en mild? Hij verleidt ons tot toegeeflijkheid en dwaas medelijden. Maken wij ons warm voor godsdienstige zaken? Hij verleidt ons tot blinde geestdrift en bijgeloof. Zijn wij koud? hij verleidt ons tot lauwheid, net als de Laodiceërs. Zo zet hij zijn vallen, opdat hij ons op de een of andere manier zal kunnen vangen. Hij let ook goed op onze positie bij de mensen.
Sommige mensen kan hij gemakkelijk verleiden wanneer zij alleen zijn. Zij worden dan erg zwaarmoedig en kunnen dan tot vreselijke misdaden gedreven worden. De meesten van ons zullen echter makkelijker zondigen wanneer wij in gezelschap zijn. In bepaald gezelschap zou ik nooit kunnen zondigen, in ander gezelschap ontkom ik er haast niet aan. Velen zijn zo lichtzinnig, dat zij mensen die dezelfde neiging hebben, al heel gauw tot zonde aanzetten. Anderen zijn zo somber dat wanneer zij een broeder met dezelfde inslag ontmoeten, zij samen zeker wel een of ander slecht nieuws zullen bedenken. Satan weet precies de plek waar hij u kan overhalen, de plek waar u open staat voor zijn aanval. Hij zal op u inbreken, hij zal op u vallen als een roofvogel vanuit de lucht, van waaruit hij u in de gaten gehouden heeft om te zien wat de beste tijd voor een aanval zou wezen.
Hoe kijkt hij nog meer naar onze positie in de wereld? Hij kijkt naar iemand en zegt: “Die man heeft bezittingen, daar hoef ik bepaalde trucs niet mee uit te halen, maar daar is iemand anders die heel arm is, die kan ik in dat net vangen.”
Dan kijkt hij weer naar de arme man en zegt: “Maar ik kan hem niet tot deze dwaasheid verleiden, dat zal ik met de rijkaard doen.” Net als een jager een bepaald geweer heeft voor wilde vogels en een ander voor herten en wild, zo heeft satan verschillende verleidingen voor verschillende soorten mensen.
Ik veronderstel dat de verleiding voor de Koningin het keukenmeisje Mary niet zal kunnen beroeren. Ik veronderstel ook dat Mary’s verleiding niet zo ernstig voor mij zou wezen. Mogelijk zou ik mijn verleiding kunnen ontvluchten -ik denk eigenlijk van niet en ik verbeeld me soms ook dat ik de uwe zou kunnen weerstaan – alhoewel ik dat betwijfel.
De duivel echter weet precies waar hij ons moet raken, hij kent onze positie, onze vermogens, onze opleiding, onze sociale status, onze roeping en dit kunnen allemaal deuren zijn waardoor hij ons kan aanvallen. U die helemaal geen roeping heeft, bent in bijzonder gevaar – ik vraag me af waarom de duivel u niet meteen helemaal opslokt. De persoon die meest waarschijnlijk naar de hel gaat, is hij die niets te doen heeft op aarde. Ik meen dat echt. Ik geloof dat iemand geen erger kwaad kan overkomen dan om ergens geplaatst te zijn waar geen werk voor hem is. Als ik ooit in m’n positie zou komen, dan Zou ik meteen een baan zoeken uit vrees dat ik met lichaam en ziel weggedragen zou worden door de boze.
Ledige mensen worden door de duivel verleid. Laten wij iets te doen hebben, laten wij onze geesten bezig houden, want als wij dat niet doen, maken wij plaats voor de duivel. Werk maakt ons misschien niet gracieuzer, maar gebrek aan werk kan ons kwaadaardig maken. Zorg dat u altijd iets te doen hebt. Boeken, werk of zulke ontspanning als nodig is voor gezondheid moet ons bezig houden. Staal roest wanneer het blijft liggen en wanneer ik mijzelf overgeef aan vadsigheid, dan roest ik vast in zonde.
Ik ben nog niet klaar. Wanneer satan ons observeert, ziet hij alles wat wij liefhebben. Ik twijfel er niet aan dat, toen hij in Jobs huis rondkeek, hij alles zorgvuldig bekeek als dieven in een juwelierswinkel wanneer zij van plan zijn er in te breken. Zij merken slim r ke deur, raam en slot op, zij slaan ook het buurhuis niet over in hun observatie, want het kan zijn dat zij de schat moeten bereiken ik tor het aangrenzende gebouw. Zo observeerde de duivel alles van Job toen hij rondging. Hij dacht bij zichzelf: daar zijn de kamelen van de ossen, de ezels en de knechten, ja, ik kan het allemaal heel goed gebruiken.
Ook nog drie dochters, o en daar tien zonen en zij gaan naar een feest, dan weet ik waar ik hen kan vinden en als ik het huis waar zij feestvieren kan opblazen, dan zal dat zeker de vader ontstellen, want hij zal zeggen: “och, waren zij toch maar gestorven terwijl zij aan het bidden waren, in plaats van op een feest terwijl zij wijn dronken.
“Ik zal ook Jobs vrouw in de inventaris opnemen,” zegt de duivel, “ik kan haar heel goed gebruiken” en dat deed hij ook. Niemand kon gedaan hebben wat Jobs vrouw deed, niemand van het personeel kon die verdrietige zin “Zegen God en sterf,” wat zoveel betekent als: “Vloek God en sterf,” zo bijtend uitgesproken. hebben of, wanneer zij het vriendelijk bedoelde, op zo’n betoverende manier.
Ach satan, je hebt met Jobs kalf geploegd, maar je hebt niet gewonnen. Jobs kracht ligt in zijn God, niet in zijn haar zoals bij Simson, anders zou je hem zeker geschoren hebben. De duivel had wellicht Jobs persoonlijke zwakheden geïnspecteerd en deze vorm van lichamelijke pijniging uitgekozen, waarvan hij wist dat die het meest gevreesd werd door zijn slachtoffer. Hij liet Job lijden aan een ziekte, die Job misschien wel eens gezien had hij arme mensen buiten de stadspoort en waarvan hij gegriezeld had. Broeders, satan weet net zoveel over u als hij destijds over Job wist. U hebt een kind en satan weet dat u het verafgoodt. “Aha”, zegt hij, “dat is een goede plek om hem te verwonden.” Zelfs uw boezempartner kan een pijlkoker worden waarin hellepijlen geborgen worden totdat de tijd aanbreekt dat zij de boog blijkt te zijn waarvan satan op u zal schieten. Let daarom zelfs op uw buurman en zij die aan uw hart ligt, want u weet niet hoe satan een overwinning op u kan behalen. Onze gewoontes, onze vreugden, ons verdriet, ons pensioen, onze sociale status, alles kan een aanvalswapen worden voor deze wanhopige vijand van de gelovigen. Er staan overal vallen voor ons klaar: in ons bed en aan onze tafel, in ons huis en op straat. Er zijn net zo goed verleidingen in Gods huis als in de wereld, er zijn vallen in ons hoge aanzien en dodelijke giffen in onze vernedering.
Wij moeten verwachten dat verleidingen pas zullen ophouden wanneer wij de doods- jordaan overgestoken zullen hebben. Dan, geloofd zij God, zullen wij buiten bereik van de vijand zijn. Het laatste gejank van die hellehond zal gehoord worden wanneer wij in het koude water van de zwarte rivier stappen, maar zodra wij de halleluja’s van de verheerlijkten horen, zullen wij voor eeuwig bevrijd zijn van de zwarte prins.
Satan observeerde wel, maar ER WAS IEMAND DIE MET EEN HOGERE BLIK DIE DE GELOVIGEN OBSERVEERDE.
In tijden van oorlog, legt de ene partij een mijnenveld aan. Het is een vrij algemene tactiek van tegenaanval om dit te bestrijden door zo’n mijn te ondermijnen. Dit is precies wat God met de duivel doet. Satan legt een mijnenveld aan, waarmee hij meent Gods gebouw aan te kunnen steken en op te blazen, maar al die tijd ondermijnt God hem en hij blaast satans mijn op voordat hij enig kwaad kan doen. De duivel is de grootste dwaas van alle tijden. Hij heeft meer kennis, maar minder wijsheid dan enig ander schepsel, hij is sluwer dan enig ander dier, maar het heet terecht sluwheid en geen wijsheid. Het is geen ware wijsheid, het is slechts een andere vorm van dwaasheid. De hele tijd dat satan Job verzocht, wist hij niet dat hij Gods doel diende, want God keek toe en aanschouwde alles en hield de vijand vast als een man een paard vasthoudt aan de teugel. De Heere wist precies hoe ver hij de duivel zou laten gaan. Hij gaf hem niet meteen toestemming om Jobs lichaam aan te tasten, dat was misschien meer dan Job op dat moment kon verdragen. Hebt u nooit opgemerkt dat wanneer u goed gezond bent, u verliezen en kruisen kunt verdragen en zelfs ontberingen met iets van gelatenheid?
Nu, zo verging het Job ook. Wanneer de ziekte eerst zou gekomen zijn en de rest gevolgd zou zijn, dan zou dat mogelijk een te zware verleiding voor hem geweest zijn. God, die precies weet hoe ver hij de vijand laat gaan, zegt tegen hem: “Zo ver en niet verder.”
Langzamerhand wende Job aan zijn armoede, alle pijn was eruit op het moment dat hij zei: “De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen.” Die vijand was verslagen, nee, hij was begraven en dit was de begrafenisrede: “Gezegend zij de naam van de Heere.”
Toen de tweede aanvechting kwam, was Job door de eerste verzoeking sterk worden om de tweede te dragen. Het kan een grotere aanvechting voor iemand met groot vermogen wezen om plotseling zijn lichamelijk vermogen te verliezen, dan om eerst de rijkdom te verliezen en dan zijn gezondheid. Nu hij alles verloren heeft, kan hij haast zeggen: “Ik dank God dat ik nu niets meer heb om van te genieten; daardoor is het verlies van de kracht om ergens van te genieten niet zo erg. Nu hoef ik niet te zeggen: Ik wenste dat ik mijn velden kon gaan bekijken en ik wenste op mijn personeel toe te zien, want ik heb niets meer. Ik wens nu niet meer mijn kinderen te zien, want zij zijn allemaal gestorven. Ik ben dankbaar dat zij er niet meer zijn; het is beter zo dan dat zijn hun arme vader zo op een mesthoop zouden zien zitten.” Hij kan haast gewenst hebben dat zijn vrouw er ook niet meer zou zijn geweest, want zij was zeker geen grote genade toen zij gespaard bleef. Misschien als hij al zijn kinderen nog om hem heen zou hebben gehad, misschien zou dat wel een grotere aan- vechting geweest zijn. De Heere die de bergen weegt in zijn weegschaal, heeft het leed van zijn knecht uitgemeten.
Overwoog de Heere niet hoe Hij Zijn knecht onder de aanvechting het best kon ondersteunen?
Geliefden, u weet niet hoe vol zegen onze God de geheime olie over Jobs genadevuur heeft gegoten, terwijl de duivel er emmers water over gooide. Hij sprak bij Zichzelf: “Als satan veel doet, dan doe Ik nog meer; als hij veel wegneemt, dan geef Ik nog meer; als hij de man verleidt om te vloeken, dan vul Ik hem met zoveel liefde voor Mij dat hij Mij zal loven. Ik zal hem helpen: Ik zal hem kracht geven, ja, Ik zal hem overeind houden met de rechterhand van Mijn gerechtigheid.” Christen, neem die twee gedachten en leg ze onder uw tong als een honingwafel en u zult nooit verzocht worden zonder Gods toestemming, waar Jezus voor u pleit aan Gods troon. Aan de andere kant, wanneer Hij het toestaat, dan zal Hij samen met de verleiding, ook een weg om die te ontsnappen geven of u de genade geven om staande te blijven.
Vervolgens beziet de Heere hoe Job geheiligd kan worden door deze aanvechting. Job was een veel beter mens aan het eind van het verhaal dan aan het begin. In het begin was hij “oprecht en vroom en Godvrezend en wijkende van het kwaad”, maar hij was een beetje trots. Wij kunnen iemand als Job beter niet bekritiseren, maar toch had hij een sprankje eigengerechtigheid. Jobs vrienden Elifaz en Zofar zeiden zulke akelige dingen over hem, dat arme Job niet anders kon dan om in krachtige termen zichzelf te verdedigen, maar die woorden waren eigenlijk een beetje te sterk. Het lijkt alsof hij zichzelf een beetje vrijpleit. Hij was niet trots op weinig zoals sommigen van ons; hij had veel om trots op te zijn, naar de mens gesproken. Toch zien we een neiging om ingenomen met zichzelf te zijn.
Mogelijk – dat wist de duivel natuurlijk niet – als hij hem met rust had gelaten, was dat zaadje gaan uitspruiten en zou Job gezondigd hebben. De duivel had echter zo’n haast dat hij het zaadje niet liet ontkiemen, maar het snel doorsneed en zo was hij het instrument dat God gebruikte om Job nederiger, veiliger en meer gezegend te maken. Merk ook op hoe de duivel de almachtige Heere de les probeert te lezen. Hierdoor maakte hij voor Job een grotere beloning mogelijk. Al zijn welvaart is niet genoeg. God heeft Job zo lief dat Hij van plan is om hem nog twee keer zoveel vermogen te geven. Hij wil hem weer kinderen geven. Hij wil hem nog beroemder maken dan van tevoren, een man wiens naam door de eeuwen zal klinken, een man waar door de eeuwen heen over gesproken zal worden. Hij moet niet alleen die man van Uz wezen, maar van de hele wereld. Hij moet niet door een handjevol mensen in een bepaalde streek gekend worden, maar alle mensen zullen horen van Jobs geduld in het uur van zijn lijden.
Wie doet dit? Wie maakt de loftrompet waarop Jobs roem uitgebazuind zal worden? De duivel gaat naar de smederij en werkt ad alle macht om Job te laten schitteren! Dwaze duivel! Hij maakt een voetstuk waar God Zijn knecht Job op zal zetten, zodat er door de eeuwen heen naar hem gekeken zal worden.
In afsluiting, Jobs aanvechting en Jobs geduld zijn een blijvende zegen voor de Kerk van God geweest en zij hebben satan van enorm veel eer beroofd. Als u de duivel boos wilt maken, gooi hem het verhaal van Job voor de voeten. Als u gesterkt wilt worden in uw vertrouwen, bid God de Heilige Geest dan om het geduld van Job. O, hoeveel kinderen van God zijn vertroost geweest in hun moeite door deze geschiedenis van geduld! Hoe velen zijn er niet gered uit de klauw van de leeuw en de beer door de donkere ervaring van de aarsvader uit Uz.
O, aartsvijand, hoe ben je gevangen in je eigen net! Je hebt niet een steen gegooid en die is op je eigen hoofd gevallen. Je hebt een kuil voor Job gegraven en je bent er zelf in gevallen. Je bent gevangen door je eigen sluwheid. De Heere heeft een dwaas gemaakt van de wijze. Broeders, laten wij onszelf in geloof overgeven aan de zorg van God in armoede, ziekte en dood. Wij zullen overwinnaars zijn door het bloed van de Heere Jezus Christus en door de kracht van de Heilige Geest zullen wij volharden tot het einde. Ik wenste wel dat wij allemaal zo op Jezus zouden vertrouwen. Mogen zij die Hem nog niet vertrouwd hebben, geleid worden om dit vandaag te gaan doen. Dan zal de Heere door ons allemaal eeuwig geprezen worden.
Amen.