Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten. Psalm 104:14
Als we naar het gras kijken, kunnen we ervan leren: het is het symbool van onze sterfelijkheid. Alle vlees is gras.’ De hele geschiedenis van de mens kunnen we in de weide zien. Groen en teer verschijnt de mens, onderworpen aan de vrieskou van zijn kinderjaren, die zijn jonge leven in gevaar brengt. Hij groeit, wordt volwassen, tooit zich met schoonheid, net zoals het gras zich met bloemen siert, maar na een tijdje begeeft zijn kracht het en zijn schoonheid ‘krijgt rimpels’, net zoals het gras dat verdort. Er volgt een nieuwe generatie, die op haar beurt ook weer verwelkt. Net als het met ons is, groeit het gras alleen maar uit om te vergaan. De kinderen der mensen worden op hun tijd volwassen; dan takelen ze af en verdorren als het groene kruid. Een deel van het gras blijft niet eens staan tot het helemaal is uitgegroeid, maar de zeis van de maaier neemt het weg – zoals de snelvoetige dood de zorgeloze adamskinderen overvalt. ‘In de morgenstond bloeit het en het verandert; des avonds wordt het afgesneden en het verdort. Want wij vergaan door Uw toorn, en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.’ ‘De dagen des mensen zijn als het gras; gelijk een bloem des velds is, alzo bloeit hij. Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer.’ Dat is heel verootmoedigend, en we moeten er keer op keer aan herinnerd worden. We zouden nooit over het gras moeten lopen zonder te denken aan de groene zoden die ons graf zullen bedekken. Elk grassprietje preekt over onze sterfelijkheid — en de tekst is: ‘Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds.’