Een preek uitgesproken op zondagmorgen 10 Augustus 1856. Door C.H. Spurgeon, in The New Park Street Chapel, Southwark.
En dit zal u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israels van al hun zonden, eenmaal des jaars, verzoening te doen. Leviticus 16:34
De Joden hadden vele voortreffelijke ceremonieën, die op prachtige wijze de dood van Jezus Christus voorafschaduwden als verzoening van onze schuld en zegening van onze ziel. De voornaamste hiervan was wel de grote verzoendag, die naar mijn vaste overtuiging bij uitstek bedoeld was om de dag van Gods wraak af te beelden. Die grote dag, die ook de aanname van onze zielen betekende toen Jezus Christus stierf. De Rechtvaardige stierf voor de onrechtvaardige, om ons tot God te brengen. De grote verzoendag vond slechts eenmaal per jaar plaats. Dit is om aan te tonen dat het noodzakelijk was dat Christus één keer moest sterven. En ook al komt Hij nog voor een tweede keer, dan zal het zonder een zoenoffer ter vergeving zijn. De lammeren werden aan een stuk door geslacht. Zowel ‘s morgens als ‘s avonds werden er slachtoffers tot God geofferd om het volk eraan te herinneren dat het voortdurend een verzoening nodig had.
De grote verzoendag was een type van die ene grote verzoening, het was slechts eens per jaar dat de hogepriester het heilige der heilige betrad met het bloed der verzoening voor de zonden van het volk. Dit gebeurde op een vast en van tevoren vastgesteld tijdstip, het werd niet overgelaten aan de keus van Mozes of aan Aaron als die vond dat het tijd was. Er kon ook op geen enkele andere wijze invloed worden uitgeoefend op deze datum. Hij was gesteld op een vaste dag, zoals u in het 29e vers vindt: “In de zevende maand, op de tiende der maand.” Op geen enkele andere dag kon het grote verzoendag zijn, om ons te tonen dat Gods grote verzoendag door Hemzelf was aangewezen en verkozen.
Christus’ verzoening was eenmalig en niet bij toeval. God had die dag aangewezen voor het begin van de wereld. Op het uur dat God verkozen had, de dag waarop God had geboden dat Christus zou sterven, werd Hij als een lam ter slachting geleid, en zoals een schaap was Hij stom voor het aangezicht van Zijn scheerders. Eenmaal per jaar, omdat het offer slechts eenmaal gebracht hoefde te worden. Het was een vast tijdstip in dat jaar, omdat in de volheid der tijd Christus tot ons zou komen om voor ons te sterven.
Nu vraag ik uw aandacht voor de ceremonieën van deze dag, met ieder onderdeel daarvan in detail. Allereerst kijken we naar de persoon die verzoening aanbracht. Ten tweede, het slachtoffer waardoor de verzoening zelf werd aangebracht. Ten derde, de effecten van de verzoening en ten vierde, ons gedrag in de herdenking van de verzoening zoals dat is doorgegeven in het gedrag dat voorgeschreven was aan de Israëlieten.
Allereerst, de persoon die verzoening aan moest brengen. Om te beginnen, we zien dat Aaron, de hogepriester, verzoening aanbracht. “Hiermede zal Aaron in het heilige gaan: met een var, een jong rund ten zondoffer, en een ram ten brandoffer.” (Lev. 16:3). Lagere priesters slachtten de lammeren. Op andere tijden deden andere priesters bijna al het werk rond het altaar. Op deze dag mocht er niets gedaan worden door iemand anders dan de hogepriester, als onderdeel van de ceremonie bij de grote verzoendag.
Oude verhalen van rabbijnen vertellen ons dat alles deze dag door de hogepriester gedaan werd, van het aansteken van de kaarsen en het vuur tot de wierook toe, samen met alle andere taken die gedaan moesten worden. Het ging zelfs zover dat hij de voorafgaande avond in de tabernakel ging om varren te slachten en de priesters en de levieten te assisteren bij het werk. Zo was hij voorbereid op het werk dat voor hem zo ongewoon was. Dus geliefden, Jezus Christus is de enige de Hogepriester en Hij alleen brengt verzoening aan.
Er zijn andere priesters, omdat “Hij ons priesters en koningen voor God gemaakt heeft”. Iedere christen is een priester die het offer van gebed en lof tot God mag brengen, maar niets brengt de hogepriester ervan af om zijn verzoening te brengen. Hij en hij alleen moest het heilige der heilige binnengaan. Hij moest de bok slachten en het bloed sprengen, want ook al is de dankbetuiging verenigd in Christus’ gezegend lichaam, verzoening moest hij doen, de hogepriester.
Het is belangrijk om vast te stellen dat de hogepriester op deze dag een nederige priester was. In het 4 vers kunt u lezen: “Hij zal den heiligen linnen rok aandoen, en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn, en met een linnen gordel zal hij zich gorden, en met den linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen.” Op de andere dagen droeg hij wat de mensen de gouden kleding noemden. Hij droeg een hoed, met een plaat van echt goud daarop, vastgehouden met een hemelsblauw snoer. De machtige borstlap, ingezet met edelstenen en omgeven met puur goud. De glorieuze efod, de gouden schelletjes en granaatappelen, waardoor hij hoorbaar was, en al de andere zaken waarmee hij voor het volk kon verschijnen als de aangenomen hogepriester.
Op deze dag droeg hij niets van dit alles. De hoed was afgelegd, de bewerkte mantel bleef liggen, ook de borstlap werd niet aangedaan. Hij kwam eenvoudig naar buiten in linnen kleding, de linnen gordel en de linnen hoed. Op die dag verootmoedigde hij zichzelf zoals alle mensen dat deden. Kijk, dat is een bijzonder punt om op te merken. U zult diverse andere passages zien in andere verklaringen die aangeven dat de kleding van de priester anders was op deze dag. Mayers vertelt ons dat hij op andere dagen glorieuze kleding, maar dat hij op deze dag slechts vier nederige kledingstukken droeg. Jezus Christus, toen Hij verzoening aanbracht, was een nederige Priester. Hij bracht geen verzoening aan omgeven met de glorie die Hij op Zijn troon in de hemel kreeg. Op Zijn hoofd geen gouden kroon, maar in plaats daarvan een doornenkroon. Hij kreeg geen purperen mantel om Zich heen geslagen behalve toen Hij ten spot werd gesteld. In Zijn hand geen scepter, maar in plaats daarvan een rietstok, die Hem in gruwelijke spot werd toegestoken. Hij droeg geen gouden sandalen en was niet gekleed als een koning. Geen enkele van de weldadigheden die Hem zouden onderscheiden van de mensen droeg Hij met Zich mee. Hij kwam tot ons als een gewoon mens, zelfs als een naakt mens, want ze rukten de gewone kleding van Hem af voor Zijn kruisiging. Daar hing Hij voor Gods oog en Gods heelal, naakt, tot Zijn schande en tot schaamte van allen die ervoor kiezen om zoiets gruwelijks en snoods te doen.
O! Mijn ziel, aanbid uw Jezus, Die toen Hij Zich tot een verzoening heeft gesteld, Zich vernederd heeft en een dunne kleding van onaanzienlijke klei heeft aangedaan. Engelen! U weet welke heerlijkheden Hij heeft afgelegd. Hemelse grootheden, krachten en machten! U weet welke kroon Hij Zichzelf ontzegde en welke kleding Hij heeft afgelegd om Zich aardse aan te trekken. Maar mensen, u kunt slechts zeer beperkt zeggen wat voor heerlijkheden uw Hogepriester nu heeft, en nog minder hoe heerlijk Hij daarvoor was. Maar toch, aanbidt Hem, want op die ene dag was het het eenvoudige linnen van Zijn eigen lichaam, van Zijn menselijkheid, waarmee Hij verzoening gedaan heeft.
Daarnaast moest de priester die het offer bracht een onberispelijke priester zijn. Omdat zo iemand niet gevonden werd, zelfs Aaron was een zondaar net zoals alle anderen, moest hij voor zichzelf verzoening aanbrengen voordat hij verzoening aan kon brengen voor het gehele volk. In het 3 vers kunt u lezen: “Hiermede zal Aaron in het heilige gaan: met een var, een jong rund ten zondoffer, en een ram ten brandoffer.” (Lev. 16:3). Die waren voor hemzelf. In het 6e vers staat: “Daarna zal Aaron den var des zondoffers, die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen.” (Lev. 16:6).
Meer dan dat, voordat hij in het heilige ging met het bloed van de bok die tot zoenoffer zou zijn, moest hij het heilige binnengaan om verzoening voor zichzelf aan te brengen. In de verzen 11-13 wordt verhaald: “Aaron dan zal den var des zondoffers, die voor hem zelven zal zijn, toebrengen, en voor zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal den var des zondoffers, die voor hemzelven zal zijn, slachten. Hij zal ook een wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezicht des Heeren, en zijn handen vol reukwerk van welriekende specerijen, klein gestoten; en hij zal het binnen den voorhang dragen. En hij zal dat reukwerk op het vuur leggen, voor het aangezicht des Heeren, opdat de nevel des reukwerks het verzoendeksel, hetwelk is het getuigenis, bedekke, en dat hij niet sterve.” (Lev 16:11-13). “En hij zal van het bloed van den var nemen (dat is, die hij voor zichzelf geslacht had), en zal met zijn vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en voor het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vingers van dat bloed sprengen.” (Lev 16:14). Dit was voordat hij de bok slachtte, want er staat: “Daarna zal hij den bok des zondoffers, die voor het volk zal zijn, slachten.” (Lev 16:15a).
Voordat hij het bloed nam dat een type van Christus was in het heilige, nam hij het bloed (dat een type van Christus was, maar op een andere manier) waarmee hij zichzelf heiligde. Aaron mag niet eerder in het heilige dan wanneer zijn zonden zijn vergeven door de bok. Ook moet hij het wierookvat meenemen, zodat de nevel het verzoendeksel zal bedekken en hij niet sterft. Maar ook vertellen de Joden ons dat Aaron zich moest wassen, ik geloof wel vijfmaal die dag. In dit hoofdstuk wordt er melding van gemaakt dat hij zich vele keren moest wassen. In het 4 vers lezen we: “dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen.” En in het 24e vers: “En hij zal zijn vlees in de heilige plaats met water baden, en zijn klederen aandoen;” Hieraan kunt u zien dat het ontzettend belangrijk was voor Aaron dat hij een smetteloze hogepriester was, zeker op die dag. Hij waste zich keer op keer die dag met heilig water. En daarnaast waren er ook nog het bloed van de bok en de reuk van de wierook die hem aangenaam voor God moesten maken. Geliefden in de Heere! Wij hebben een smetteloze Hogepriester, we hebben niet nodig dat Hij gewassen wordt, omdat er niets onreins aan Hem is. Wij hebben Iemand Die geen verzoening voor Zichzelf hoefde, omdat Hij voor eeuwig aan de rechterhand van God had kunnen zitten en nooit naar de aarde had hoeven te komen. Hij was volkomen en zonder gebrek.
Hij had het niet nodig om met wierook voor de genadetroon te verschijnen om Zich te verbergen voor het grimmige gezicht van gerechtigheid. Hij had niets nodig om Zich te beschermen en te verbergen. Hij was puur en schoon. Buig dan en aanbid Hem, omdat als Hij geen Hogepriester geweest had willen zijn Hij nooit onze zonden op Zich had kunnen nemen en nooit tussenbeide had kunnen komen voor u. O aanbid Hem, Die zondeloos als Hij was, naar deze wereld moest komen om te zeggen: “En Ik heilige Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid;” (Joh. 17:19). Aanbid Hem en heb Hem lief, de zondeloze Hogepriester, Die op de grote verzoendag uw zonde heeft weggenomen.
Nogmaals, de verzoening werd aangebracht door een enige hogepriester, alleen en zonder hulp. U leest dit in het 17′ vers: “En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan, om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen, voor zichzelven, en voor zijn huis, en voor de gehele gemeente van Israël.” Er mocht niemand aanwezig zijn, zodat de mensen er zeker van zouden zijn dat de hogepriester dit alleen zou doen. Het is opvallend, zoals Matthew Henry ook opmerkt, dat er geen enkele discipel samen met Jezus stierf. Toen Hij ter dood werd veroordeeld, vluchtten Zijn discipelen en verloochenden ze Hem. Geen enkele van Zijn medestanders is tegelijkertijd met Hem gekruisigd, zodat niemand kan denken dat de eer van Zijn verzoening gedeeld zou moeten worden met een van Zijn discipelen.
Dieven werden naast Hem gekruisigd, zodat niemand zou denken dat Hij door een van hen zou worden geholpen, maar als er een discipel zou zijn gekruisigd, had iemand kunnen denken dat deze had bijgedragen aan de verzoening. God hield de heilige cirkel van Golgotha beperkt voor Christus en geen van Zijn discipelen mocht daar met Hem gaan. O glorieuze Hogepriester, U bent die weg alleen gegaan. Heerlijk antitype van Aaron, geen enkele zoon stond er bij U. Geen Eleazer of Pinehas die de wierook aanstak; er was geen priester, geen leviet, U heeft het alleen gedaan. “Ik heb de pers alleen getreden, en er was niemand van de volken met Mij” (Jes. 63:3a). Geef dan alle eer aan Zijn heilige Naam, want Hij maakte alleen en zonder hulp verzoening voor uw schuld. Het bad van Zijn bloed is de enige manier om u te reinigen. De stroom van water uit Zijn zijde is uw volmaakte reiniging. Niemand dan Jezus, niemand dan Jezus heeft het werk van de zaligmaking gewrocht.
En ook was het een werkzame hogepriester die het werk die dag deed. Het is verbazingwekkend hoe hij, na een hiermee vergeleken rustige tijd, gewoon werd geacht het werk te doen dat van hem op die dag allemaal vereist werd. Ik heb mijn best gedaan te achterhalen hoeveel dieren hij die dag moest slachten en vond vijftien dieren die hij had te doden. Dat alles op verschillende tijden, en daarnaast waren er nog vele andere dingen die hij had te doen.
Allereerst waren er twee lammeren, een ‘s morgens te offeren en de ander in de avond. Dit offer hield nooit op, als een eeuwige inzetting. Deze dag doodde de hogepriester deze twee lammeren. Verder, als u in Numeri 29:7-11 kijkt, vindt u het volgende: “En op den tienden dezer zevende maand zult gij een heilige samenroeping hebben, en gij zult uw zielen verootmoedigen; geen werk zult gij doen; maar gij zult brandoffer, ten liefelijken reuk, den Heere offeren: een jongen var, een ram, zeven eenjarige lammeren; volkomen zullen zij u zijn. En hun spijsoffer van meelbloem met olie gemengd: drie tienden tot den var, twee tienden tot den enen ram; tot elk een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe; een geitenbok ten zondoffer, behalve het zondoffer der verzoeningen, en het gedurig brandoffer; en zijn spijsoffer, met hun drankofferen.” Hier was dus sprake van een var, een ram, zeven lammeren en een geitenbok, dat zijn er tien. Samen met de twee andere lammeren zijn dat er twaalf.
In het hoofdstuk dat we bestuderen, wordt in het 3 vers gezegd: “Hiermede zal Aaron in het heilige gaan: met een var, een jong rund ten zondoffer en een ram ten brandoffer.” Dat maakt het totaal veertien. Daarna lezen we van de twee bokken, waarvan er een geofferd werd en de andere vrijgelaten. Er waren dus in totaal vijftien dieren die geofferd werden naast de brandoffers. Deze werden geofferd om te laten zien dat de mensen zichzelf aan de Heere wilden geven uit dankbaarheid, omdat de verzoening was aangenomen.
Hij die verkozen was tot priester in Jeschurun zwoegde die dag als een normale leviet. Hij werkte als priester en daarboven deed hij nog meer dan op welke andere dag dan ook. Precies op dezelfde wijze verging het onze Heere Jezus Christus. Wat was de verzoening een werk voor Hem! Een werk dat alle handen in dit universum zelfs samen niet hadden kunnen klaren, en toch deed Hij het alleen. Het was een werk dat meer inspanning vereiste dan het treden van de wijnpers, en Zijn lichaam, zou slechts een beetje van dit werk hebben kunnen dragen, als het niet ondersteund was geweest door Zijn goddelijkheid. Het bloedige zweet in Gethsemané, het wachten in de nacht, want de hogepriester was bang dat er iets tegen hem ingebracht zou worden. De hoon en de spot die Hij over Zich kreeg, zoals elke dag daarvoor – iets zoals het dagelijks offeren van het lam. Toen kwamen de schande, het spuwen, de wrede behandeling in Pilatus’ paleis. Toen de Via Dolorosa door de mistroostige straten van Jeruzalem. Het hangen aan het kruis, met het gewicht van ‘s mensen zonde op Zijn schouders. Het was een heilig werk dat onze Hogepriester op die dag heeft gedaan, nog groter dan de schepping van de aarde. Het was een herschepping van de gehele aarde, het op Zich nemen van onze zonden door de Almachtige en het werpen daarvan in de diepten van de zee. Verzoening werd aangebracht door een zwoegende, werkende Hogepriester, Die zeker die dag werkte. En Jezus, alhoewel Hij ook daarvoor al gewerkt had, heeft nog nooit zo gewerkt als op die dag.
Zo heb ik u tot de persoon die verzoening aanbracht geleid. Laat ons nu eens overdenken door welke middelen verzoening werd aangebracht. In het 5e vers leest u: “En van de vergadering der kinderen Israels zal hij nemen twee geitenbokken ten zondoffer, en een ram ten brandoffer.” En in de volgende vier verzen: “Daarna zal Aaron den var des zondoffers, die voor hem zal zijn, offeren, en voor zich en voor zijn huis verzoening doen. Hij zal ook de beide bokken nemen, en hij zal die stellen voor het aangezicht des Heeren, aan de deur van de tent der samenkomst. En Aaron zal de loten over die twee bokken werpen: een lot voor den Heere, en een lot voor den weggaanden bok. Dan zal Aaron den bok, op denwelken het lot voor den Heere zal gekomen zijn, toebrengen, en zal hem ten zondoffer maken. Maar de bok, op denwelken het lot zal gekomen zijn om tot een weggaande bok te zijn, zal levend voor het aangezicht des Heeren gesteld worden, om door hem verzoening te doen; opdat men hem als een weggaanden bok naar den woestijn uitlate.”
De eerste bok beschouw ik als een type van Christus in de verzoening, maar dat geldt niet voor de weggaande bok. De eerste is het type waardoor de verzoening werd aangebracht en we blijven bij deze eerste. Merk op dat deze bok, natuurlijk, voldeed aan alle eisen die gesteld werden aan iets dat geofferd werd: het moest een volkomen, volwassen bok zijn van een jaar oud. Net zo goed was onze Heere een volmaakt man, in de kracht en jeugd van Zijn leven. Verder was de bok een type van Christus in de zin dat hij genomen moest worden van de vergadering van de kinderen Israels, zoals we in het 5e vers lezen. Het volk leverde een bok door de schattingen. Dus, geliefden, Jezus Christus was, voor Hij gekruisigd werd, door de Joden gekocht. Dertig zilverlingen hadden ze voor Hem over, een redelijke prijs. En net zoals ze gewoon waren om de bok te brengen, zo brachten ze Hem ook om geofferd te worden. In dit geval niet om voor hun zonden te sterven, maar onwetend vervulden zij zo dit doel toen zij Hem tot Pilatus brachten en uitschreeuwden: “Kruist Hem, kruist Hem!” Geliefden, Jezus kwam inderdaad uit het midden van Zijn volk en zij hebben Hem gebracht. Vreemd dat het zo is gegaan! “Hij is onder de Zijnen gekomen, en de Zijnen hebben Hem niet geacht.” De Zijnen hebben Hem ter slachting geleid, voor de rechterstoel gesleept.
Let er nogmaals op dat deze bok, net als bij de weggaande, ook al werd hij gebracht door het volk, God alles uiteindelijk bepaalde. Let er goed op dat gezegd wordt: “En Aaron zal de loten over die twee bokken werpen: een lot voor den Heere, en een lot voor den weggaanden bok.” Volgens mij wordt met dit aanwijzen van de bok de les gegeven dat ook al hebben de Joden Christus uit zichzelf ter dood willen brengen, Christus al was aangewezen om te sterven. Dat zelfs de man die Hem verkocht al was bepaald, kijkt u maar in de Bijbel. Christus’ dood was van tevoren bepaald en het was geen mensenwerk, maar werk van God Zelf. “Het lot wordt in de schoot geworpen, maar het geheel wordt door God bestuurd.” Het klopt dus dat Christus door mensen ter dood is gebracht, maar het was van godswege dat Christus geslacht werd, “de rechtvaardige voor de onrechtvaardige, om ons met God te verzoenen.”
Laten we nu eens kijken naar de geit die voorbestemd is om te sterven. Zie hem sterven. Hij wordt door de priester gedood. Let er goed op hoe hij lijdt, aanschouw de korte worsteling, let goed op het bloed als het eenmaal begint te stromen. Christenen, hier is uw Verlosser. Zie Zijn Vaders wraakvolle zwaard Zijn hart doorsteken, onthoud Zijn doodsstrijd, kijk eens naar het zweet op Zijn voorhoofd. Zijn tong strijkt langs het verdroogde gehemelte, hoor Zijn zuchten en lijden aan het kruis. Schrik van Zijn uitroep: “Eli, Eli, lama Sabachtani”, en dan heeft u meer om over na te denken dan dat u zou kunnen hebben als u alleen een geit voor u verzoening had laten doen. Zie het bloed als het van Zijn handen stroomt en het druipend van Zijn voeten een stroompje in de aarde vormt. Zie het stromen uit Zijn zijde. Zoals het bloed van de bok verzoening voorstelde, zo heeft Christus, de Zaligmaker, ook verzoening gedaan voor uw zonden, en daardoor kunt u vrijuit gaan.
Let goed op, het bloed van de bok was niet alleen een type van Christus voor vele zonden ter verzoening, maar het bloed werd in het heilige gebracht en daar werd het gesprenkeld. Zo is het ook met Jezus’ bloed: “Sprenkel nu met bloed de troon.” Het bloed van de andere dieren (behalve de ene bok) werd geofferd voor de Heere en werd niet in het meest heilige gebracht. Deze bok werd geofferd voor de rechterstoel om verzoening te doen. Dus, kind van God, heeft uw Zaligmakers bloed verzoening gedaan in het heilige. Hij heeft het daar Zelf mee naar binnen genomen. Zijn eigen deugden en kwellingen zijn nu in het heilige van de heerlijkheid, gesprenkeld voor de glorietroon. O heerlijk Offer zowel als Hogepriester, wij aanbidden U, omdat U door Uw enig offer een verzoening voor eeuwig hebt gedaan, zoals de bok eens per jaar verzoening deed voor alle mensen voor dat jaar.
We staan nu stil bij de gevolgen. Een van de gevolgen van de dood van deze bok was de heiligmaking van de reine dingen die onrein geworden waren. U leest aan het eind van het 15″ vers: “en (de hogepriester, EvdS) zal dat sprengen op het verzoendeksel, en voor het verzoendeksel. Zo zal hij (de hogepriester) voor het heilige, vanwege de onreinigheden der kinderen Israels, en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst, welke met hen woont in het midden hunner onreinigheden.” De heilige plaats was verontreinigd door de mensen. Waar God woning houdt, zou het rein moeten zijn, maar waar de mens komt, wordt het vanzelf onrein. Het was een zoete gedachte die deze ochtend bij mij post vatte. Ik dacht: “Ik ga naar het huis van God en dat is een heilige plaats”, maar toen ik mij realiseerde hoeveel onreine mensen deze plek hadden betreden en hoevelen van hen hadden meegezongen, dacht ik: “Het is ontwijd; maar gelukkig, er is niets te vrezen, omdat het bloed van Christus dit alles weer heeft geheiligd.” “O!” dacht ik, “er is een arm gebed dat we zullen offeren: het is een heilig gebed, omdat God de Heilige Geest het zal dicteren, maar het is een onrein gebed omdat het door onreine lippen zal worden uitgesproken, en wat door deze lippen wordt uitgesproken, moet bevuild zijn.” “Maar o!” dacht ik toen, “het is een gebed dat is besprenkeld door het bloed en daarom moet het een heilig gebed zijn.” En toen ik naar de harpen van dit heiligdom keek, wat te vergelijken is met al uw gezangen, en naar de wierookvaten van deze plaats, die ik zou willen zien in uw gebeden, dacht ik bij mijzelf: “Er is bloed op die allemaal; onze heilige samenkomst is besprenkeld met het bloed van Jezus Christus en als zodanig zal zij geaccepteerd worden door Hem!” Geliefden! Is het niet heerlijk om te weten dat onze heilige zaken nu echt heilig zijn? Dat ondanks het feit dat ze verweven zijn met onze zonden en ze door ons dus als bevuild worden beschouwd, ze het toch niet zijn, omdat het bloed er iedere vlek van heeft afgewassen. Dat onze dienst vandaag door God wordt gezien als even heilig als de dienst van de cherubim, en onze zang als even heilig als die van de verheerlijkten We hebben onze dienst gewassen in het bloed van het Lam en door Hem wordt zij door God aangenomen.
Merk ook op dat het tweede bijzondere feit was dat hun zonden weggenomen waren. Dit werd bewerkstelligd door de zondebok. Vanaf het 20e vers kunt u lezen: “Als hij nu zal geëindigd hebben van het heilige, en de tent der samenkomst, en het altaar te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen. En Aaron zal beide zijn handen op het hoofd van den levenden bok leggen, en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israels, en al hun overtredingen, en al hun zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd des boks leggen, en zal hem door de hand eens mans, die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten.” Als dat was gedaan, was het grote en wondervolle werk van verzoening geschied en de werkzaamheid was van kracht voor het volk.
Nu, ik weet niet hoeveel meningen er zijn over deze zondebok. Een van de vreemdste opvattingen voor mij wordt gedeeld door een grote groep geleerden en ik zie dat zij in de marge van de Bijbel wordt genoemd. Menig geleerde denkt dat de naam die voor deze zondebok wordt gebruikt, Azazel, de naam van de duivel was die door de heidenen in de vorm van een bok werd verafgood. Zij vertellen ons dat de eerste bok God wordt geofferd als verzoening voor de zonde. De andere liet men vrij om door de duivel gekweld te worden en werd Azazel genoemd, precies zoals Jezus werd gekweld in de woestijn door de duivel. Om deze stelling te weerleggen, is het voldoende om het volgende te zeggen. Het is moeilijk te bevatten dat een bok die aan God geofferd moet worden naar de duivel wordt gestuurd. Eigenlijk is deze mening te belachelijk voor woorden. De eerste bok is te vergelijken met Jezus Christus, Die verzoening doet voor de zonden. De tweede wordt weggezonden in de wildernis en er wordt nooit meer iets van vernomen; hier dringt de eigenlijke moeilijkheid zich al op de voorgrond: “Is Jezus Christus ooit naar een plek gegaan waarna er nooit meer iets van Hem vernomen is?” Eigenlijk hoeven we hier geen antwoord op te geven.
De eerste bok was een teken van verzoening. De tweede bok is een teken van het gevolg van deze verzoening. De tweede bok ging weg, nadat de eerste was geofferd, de zonden van de mensen op zijn hoofd dragend, en zo beeldde deze bok uit, als zondebok, hoe onze zonden in de woestenij zijn gedragen. Dit jaar was er in de Art Union een bijzonder fraai schilderij te bewonderen van een zondebok die stierf in de woestenij. Deze werd afgebeeld met een brandende zon aan de hemel, de poten die bleven steken in een moeras, omgeven door honderden skeletten, om daar eenzaam en verlaten te sterven. Dat was nog eens een mooie afbeelding van grote nonsens, want er staat niets in de Schrift dat dit ook maar in het minst rechtvaardigt.
De rabbijnen vertellen ons dat deze bok door een man in de woestijn werd gebracht, om daar van een rots te worden geduwd. Maar, zoals een uitstekende commentator opmerkt, als deze man dat echt deed, dan deed hij meer dan God van hem vroeg. God gebood de bok in de woestijn te brengen, wat er verder met deze bok gebeurde is onbekend, dat is met opzet buiten de Schrift gehouden. Onze Heere Jezus Christus heeft zo ook onze zonden weggedragen, als een zondebok. Hij is van ons heengegaan om dat te doen – en dat is alles wat we weten. De zondebok was geen type van Christus in zijn sterven of met betrekking tot zijn naderende lot. God heeft ons alleen verteld dat de bok door de hand van een man in de woestenij gebracht moest worden.
De meest juiste overlevering lijkt die van rabbi Jarchi te zijn. Deze vertelt ons dat men de bok ongeveer twaalf mijlen buiten Jeruzalem bracht. Na iedere mijl stond er dan een gelegenheid voor de man die de zondebok bracht om zichzelf te verfrissen. Na de tiende mijl hield dit op en moest hij de bok aan één stuk door naar de woestenij brengen. Was hij aan het eind gekomen, dan keek hij en wachtte hij tot hij de bok niet meer kon zien. Dan waren de zonden van alle mensen vergeven. Nu, wat stelt deze handeling voor, als u niet verder gaat onderzoeken? Maar als u gaat zitten verzinnen wat dit zou kunnen betekenen, waarover God u in het ongewisse wilde laten, dan zult u er niets aan hebben.
De zondebok was niet bedoeld om het offer van Christus te symboliseren, maar om te laten zien wat er met onze zonden gebeurde. De zonden werden op het hoofd van de bok gelegd, de bok gaat weg, de mensen kunnen hem niet meer zien. Een gezonde man neemt hem mee, de zonden gaan weg van hen. Nu is de man op de plaats van bestemming. Die man ziet de bok in de verte hier en daar over een rots springen, blij met zijn verworven vrijheid. Hij is nog niet helemaal weggegaan. Nog een klein eindje en nu is hij uit het zicht. De man gaat terug, nu hij de bok helemaal niet meer kan zien. De mensen klappen in hun handen, want hun zonden zijn verdwenen!
O ziel, kunt u zien dat uw zonden vergeven zijn? We hebben er misschien een hele lange reis mee moeten lopen en onze zonden op de rug moeten dragen. Maar als we wachten, kunnen we zien hoe ze uiteindelijk in de diepten van de woestenij van vergetelheid vallen, van- waaruit ze nooit meer zullen terugkeren.
Let goed op, want deze bok was geen beeld van de verzoening. Hij was een type van de zonden die weggenomen worden. Alleen op die manier was hij een type van de verzoening, want u weet dat door de verzoening onze zonden zijn verdwenen, maar het offer was het middel dat daarvoor zorgde. Dus de volgende grote gedachte komt bij ons naar voren: dat door de dood van Christus er volledige, vrije en volkomen vergeving is voor allen die hun zonden op Zijn hoofd hebben gelegd. Ik zou uw aandacht erbij willen bepalen, dat alle zonden op het hoofd van deze bok werden gelegd – zonde met voorbedachten rade, zonde in onwetendheid, zonde van onheiligheid, grote en kleine zonden, veel en weinig zonden, zonden tegen de wet, zonden tegen de moraal, zonden tegen de ceremonieën, alle soorten van zonden werden op die dag weggenomen. Zondaar, dat u toch deel kreeg aan mijn Meesters verzoening! Dat u Hem toch mag zien, geslacht aan het kruis. Dan kunt u Hem de gevangenis gevangen zien nemen (Ps. 68) en uw zonden wegnemen zodat u ze nooit meer kunt zien.
Ik heb u nu iets wetenswaardigs te vermelden en ik denk dat u het ook wel waard vind om genoemd te worden. Lees Leviticus 25:9: “Daarna zult gij in de zevende maand, op den tienden der maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse land.” Een van de gevolgen van de grote verzoendag werd aan ons gegeven in het jubeljaar, maar niet op de eerste dag van het jaar, maar op de tiende van de zevende maand. Me dunkt dat dit het beste deel van het jaar was. De zondebok was weggezonden en de zonden waren weggegaan; zodra deze zijn vertrokken klinken dé zilveren trompetten:
The year of jubilee is come,
Return, ye ransom sinners, home.
Op die dag gaan de zondaren vrijuit. Op deze dag zijn onze landen die als onderpand waren verkocht weer terug in ons bezit en worden al onze bezittingen die we zijn verloren door onze geestelijk faillissement weer de onze. Dus als Jezus sterft, herwinnen de slaven hun vrijheid en herkrijgen verlorenen weer geestelijk leven. Als Hij sterft, wordt de hemel, de lang verloren erfenis, weer de onze. Gezegende dag! Verzoening en jubelen horen hand in hand te gaan. Heeft u ooit een jubeljaar in uw hart gehad, vrienden? Als dit niet zo is, kan ik u vertellen dat u dan ook geen grote verzoendag in uw hart heeft gehad.
Nog een gedachte met betrekking tot de gevolgen van deze grote verzoendag. Het zal u opgevallen zijn dat het door het hele hoofdstuk heen loopt – de toegang tot achter het voorhangsel. Slechts één dag per jaar mocht de hogepriester hierachter komen en dat alleen voor de grote gebeurtenis van verzoening. Nu geliefden, de verzoening is geschied en u mag ook achter het voorhangsel naderen: “Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade.” (Hebr. 4:16a).
De voorhang van de tempel is gescheurd door de verzoening van Christus en wij mogen nu vrij tot de troon gaan. Kind van God, ik weet niet welke betere voorrechten u allemaal heeft, behoudens broederschap in Christus, dan deze toegang tot de troon. Toegang tot de genadetroon is een van de grootste genadegaven die een sterveling kan ontvangen. Waardevolle troon der genade! Ik zou geen enkel recht hebben om daar te komen als er geen grote verzoendag was geweest. Ik zou niet tot de genadetroon kunnen komen als deze niet met bloed was besprenkeld.
We spreken nu tot slot nog over wat onze gedragingen moeten zijn met betrekking tot de grote verzoendag. U leest in het 29e vers: “En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult in de zevende maand, op de tienden der maand, uw zielen verootmoedigen.” Dat is iets wat we moeten doen als we de verzoening gedenken. Zeker, zondaar, er is niets wat u zo tot berouw zou moeten brengen als de gedachte aan het grote offer dat Christus moest brengen om uw zonden weg te wassen. “Wet en straf doen ons slechts harden”, maar ik denk dat de gedachte dat Jezus gestorven is al genoeg moet zijn om ons te laten smelten. Het is goed wanneer we als we de naam Golgotha horen, een traan moeten wegpinken, want er is niets wat een zondaar zo tot tranen moet dringen als de gedachte aan de dood van Jezus. “Op die dag zult u uw ziel verootmoedigen.” En ook u christenen, als u eraan denkt dat uw Zaligmaker stierf, hoort u uw ziel te verootmoedigen. U moet zeggen:
Alas! And did my Saviour bleed?
And did my Sovereign die?
Would he devote that sacred head
For such a worm as I?
Tranen van berouw horen te stromen, stromen van sympathie voor Hem. Om ons berouw te tonen voor wat we onze Zaligmaker hebben aangedaan. “Verootmoedig uw zielen”, o kinderen van Israël, want de grote verzoendag is aangebroken. Huil over uw Jezus, huil voor Hem, Die stierf. Huil over Hem, Die werd vermoord door uw zonden en “verootmoedig uw zielen”. Nog beter, er wordt van ons verwacht, zoals verder in het 29e vers staat, “geen werk te doen”. Als we de verzoening beschouwen, zouden we moeten rusten en geen werk doen. Rust van uw werken zoals God op Zijn grote sabbat na de schepping van de wereld rustte. Rust van uw eigengerechtigheid, van uw zorgzame plichten; rust in Hem. “Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust,” (Hebr. 4:3a). Zodra u de verzoening gezien heeft, zegt u: “Het is volbracht, het is volbracht! Nu zal ik mijn God met ijver dienen, maar ik zal niet zoeken om mijzelf te redden, het is volbracht.”
Er was nog iets wat altijd gebeurde. Als de hogepriester verzoening had aangebracht, was het gebruikelijk dat hij naar buiten kwam in zijn mooiste gewaad. Als de mensen hem zagen, begeleidden zij hem met vreugde naar zijn huis en zij brachten diverse lofoffers die dag. Hij was dankbaar dat hij gespaard was gebleven die dag (omdat hij werd toegelaten in de heilige plaats en er ook weer mocht uitgaan) en zij waren blij dat de verzoening was aangenomen. Geliefden, laat ons nu naar onze huizen gaan met vreugde, laat ons tot onze poorten gaan met lof. De verzoening is geschied, de Hogepriester is achter het voorhangsel gegaan, de zaligheid is nu compleet. Hij heeft de linnen kleren terzijde gelegd en Hij staat voor u met een koperen borstplaat en Zijn hoed en Zijn geborduurde vest. Hoor hoe Hij Zijn vreugde over ons uit, omdat Hij Zijn volk heeft verlost uit de handen van de vijand. Kom, laat ons naar huis gaan met de Hogepriester; laten we in onze handen klappen van vreugde, omdat Hij leeft. De verzoening is aangenomen en dus zijn wij ook aangenomen, de zondebok is weggegaan en dus zijn onze zonden weggedaan. Laat ons naar onze huizen gaan met dankbaarheid en tot onze poorten gaan met lof, omdat Hij Zijn volk heeft liefgehad, Zijn kinderen heeft gezegend en voor ons verzoening heeft gedaan, ons heeft aangenomen en een jubeljaar heeft laten aan breken. Prijs uw Heere! Prijs uw Heere!
Amen.