Het is volbracht. Johannes 19:30.
In het oorspronkelijk Grieks van het Evangelie naar Johannes staat er slechts één woord voor deze uitspraak van onze Heere. Om het in het Engels te vertalen, hebben wij drie woorden nodig,* maar toen het werd uitgesproken was het er maar één – een oceaan van betekenissen in een druppel van de taal, een enkele druppel, want wij kunnen één woord niet anders noemen. ”Het is volbracht.” Toch zouden alle andere woorden, die ooit werden uitgesproken, of ooit kunnen worden uitgesproken, nodig zijn om dit éne woord te verklaren.
Het is volstrekt onmetelijk. Het is hoog: ik kan er niet bij. Het is diep: ik kan het niet peilen. ’’Volbracht.” Het was de kreet van een Overwinnaar, die met een luide stem werd uitgeroepen. Er is geen enkele angst bij, er ligt geen weeklacht in. Het is de uitroep van Iemand, die een ontzettende arbeid heeft voltooid, en die op het punt staat te sterven. Voordat Hij zijn stervensgebed: ’’Vader, in uw handen beveel ik mijn geest” uitspreekt, jubelt Hij het laatste loflied van zijn leven in dat éne woord ’’Volbracht.”
Moge God de Heilige Geest mij helpen om deze tekst, die tegelijk zo klein en zo groot is, op de rechte wijze te behandelen! Ik zal hem met u op vier manieren beschouwen. Ten eerste zal ik over dit stervenswoord van onze Heere spreken tot zijn eer; ten tweede zal ik de tekst aanwenden tot troost van de Kerk; ten derde zal ik trachten het onderwerp te behandelen tot blijdschap van iedere gelovige; en ten vierde zal ik proberen u aan te tonen, hoe de woorden van onze Heere moeten leiden tot opwekking van onszelf.
I. Ten eerste zal ik dus over dit stervenswoord van Christus trachten te spreken tot Zijn eer. Laten we daarmee beginnen. Jezus zei: ”Het is volbracht.” Laten wij Hem roemen, omdat het is volbracht. Gij en ik kunnen dit op een goede wijze doen, wanneer wij ons herinneren, hoe bitter weinig wij hebben volbracht. Wij beginnen aan veel dingen, en soms beginnen wij goed. Wij beginnen te rennen als kampioenen, die de wedloop moeten winnen, maar al spoedig vertragen wij onze pas, en wij vallen uitgeput op de loopbaan neer. De begonnen wedloop wordt nooit voltooid. U weet wat wij zeggen van bepaalde karweien: ” Goed, deze mens is begonnen, maar hij heeft het niet kunnen volbrengen.” Neen, maar ge moet beginnen met ”volbrengen,” en voortgaan met ’’volbrengen,” om tenslotte even duidelijk te kunnen zeggen, als de Zaligmaker het zonder enig voorbehoud zei: ”Het is volbracht.”
Wat was volbracht? Zijn levenswerk en zijn zoenoffer voor ons. Hij had bemiddeld tussen onze ziel en de goddelijke gerechtigheid, en Hij had onze plaats ingenomen om ten behoeve van ons te gehoorzamen en te lijden. Hij volhardde drie en dertig jaar in een heilige gehoorzaamheid. Die gehoorzaamheid kostte Hem veel smart en zuchten. Nu is het zo ver, dat het Hem Zijn leven zal kosten, en als Hij zijn leven geeft om het werk van de gehoorzaamheid aan zijn Vader en van onze verlossing te volbrengen, zegt Hij: ”Het is volbracht.” Het was een wonderschoon werk, zelfs het bedenken ervan. Slechts een oneindige liefde kon eraan denken om zulk een plan te beramen.
Het is een wonderschoon werk om er zo lang mee voort te gaan, slechts een eindeloos geduld zou het kunnen voortzetten. Nu het Hemzelf als offer eist, en het opgeven van zijn aardse leven, wilde en kon slechts een goddelijke Zaligmaker, waarachtig God uit waarachtig God, het voltooien door de laatste adem uit te blazen. Welk een werk is dat geweest! Toch werd het volbracht, terwijl gij en ik een hele hoop kleinigheden hebben liggen, die wij nooit hebben afgemaakt. Wij zijn begonnen met iets voor Jezus te doen, dat Hem een weinig eer en glorie zou toebrengen, maar wij hebben het nooit volbracht. Wij waren van plan, Jezus te verheerlijken; hebben niet sommigen van u heel veel goede voornemens gehad? Toch is er nooit iets van terecht gekomen. Maar het werk van Christus, dat Hem hart en ziel, lichaam en geest kostte, dat Hem alles kostte, zelfs tot zijn dood aan het kruis toe – Hij zette dat alles door, totdat het was voltooid en Hij kon zeggen: ”Het is volbracht.”
Tot wie zei onze Zaligmaker: Het is volbracht”? Hij zei het tot allen, die erbij betrokken waren, maar het komt mij voor, dat Hij het vooral zei tot Zijn Vader, want ommiddellijk daarna, zei Hij, met een zachtere stem: ’’Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.” Geliefden, voor mij is het nogal wat om tot u te zeggen: ”Ik heb mijn werk volbracht,” – mogelijk zoudt gij, als ik stervende was, kunnen zeggen, dat ik mijn werk had volbracht, maar als de Zaligmaker dat zegt tot God, als Hij daar hangt voor Hem, wiens ogen zijn als een vlammend vuur, de grote Kenner en Onderzoeker van alle harten, als Jezus de ontzagwekkende Vader in de ogen ziet, en dan zegt, terwijl Hij het hoofd buigt: ’’Vader, het is volbracht, Ik heb volbracht het werk, dat Gij Mij te doen gegeven hebt”- o, wie, behalve Hij, zou het kunnen wagen, zulk een verklaring als deze af te leggen?
Wij kunnen duizend onvolkomenheden ontdekken in onze beste werken, en wanneer wij op sterven liggen, dan nog zullen wij onze tekortkomingen en overtredingen moeten betreuren. Maar geen enkele onvolmaaktheid is er bij Hem, die stond als Plaatsvervanger voor ons, en Hij kon zelfs van al zijn werk tot de Vader zeggen: ”Het is volbracht.” Verheerlijk Hem deze avond daarvoor. O, verheerlijk Hem in uw hart, omdat uw Borg en Plaatsvervanger, zelfs voor de grote Rechter van allen, aanspraak kan maken op volmaaktheid voor geheel zijn dienst!
Denk er ook enkele minuten over na, nu ge hebt overdacht wat Jezus heeft volbracht, en tot wie Hij zei, dat Hij het had volbracht, hoe trouw Hij het had volbracht. Vanaf het begin tot aan het einde van het leven van Christus is er niets nagelaten, geen enkele daad of dienst ooit ongedaan gelaten, en er is geen enkele handeling slordig verricht, of op een zorgeloze wijze uitgevoerd. ”Het is volbracht” heeft even goed betrekking op zijn kindeijaren als op zijn sterven. De gehele dienst, die Hij aan God moest bewijzen, toen Hij in menselijke gedaante hier kwam, werd in elk afzonderlijk deel volbracht. Ik neem een werkstuk op van een schrijnwerker, en het ziet er goed uit. Ik open het deksel, en ik ben tevreden over zijn bekwaamheid, maar er is iets met het scharnier, dat eigenlijk niet is afgemaakt.
Of als ik het omdraai, dan zie ik misschien, dat een gedeelte slecht is afgewerkt, of dat een deel niet goed glad geschaafd is, of echt gepolijst. Maar als ge het werk van de Meester nauwgezet onderzoekt, als ge begint te Bethlehem, en voortgaat naar Golgotha, en elk deel ervan nauwkeurig bekijkt, het persoonlijke zowel als het openbare, zowel het zwijgende als het gesproken deel, dan zult ge bespeuren, dat het volbracht, voltooid, en volmaakt is. Wij kunnen ervan zeggen, dat er onder alle werken geen is als dit: een menigte volmaaktheden samengevoegd om één absolute volmaaktheid te vormen. Laten wij daarom de naam van onze gezegende Zaligmaker verheerlijken. Kroont Hem, kroont Hem, want Hij heeft zijn werk goed gedaan. Komt, gij vromen, spreekt veel tot zijn eer, en gaat voort in uw harten te zingen tot prijs van Hem, die zó volkomen, zó volmaakt al het werk heeft gedaan, dat zijn Vader Hem te doen gegeven heeft.
In de eerste plaats dus, wenden wij de woorden van onze Heere aan tot zijn verheerlijking. Er zou over zulk een onderwerp veel te zeggen zijn, maar de tijd laat dat nu niet toe.
II. Ten tweede zullen wij de tekst gebruiken tot vertroosting van de Kerk. Ik ben ervan overtuigd, dat hij was bedoeld om zo te worden gebruikt, want geen van de kruiswoorden van onze Heere is gericht tot zijn Kerk, behalve dit éne. Ik kan niet geloven, dat Hij, toen Hij stervende was, zijn volk, waarvoor Hij stierf, zonder een woord verliet. ’’Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen,” is voor ongelovigen en niet voor gelovigen. ”Mij dorst” heeft betrekking op Hemzelf, evenals die bittere uitroep: ’’Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” ’’Vrouw, zie uw zoon!” is tot Maria gericht. ’’Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn,” is voor de berouwvolle rover. ”In uw handen beveel ik mijn Geest” is voor de Vader. Jezus moet in het uur van zijn sterven ook iets voor zijn Kerk te zeggen gehad hebben, en dan is ongetwijfeld dit zijn stervenswoord tot haar. Hij zegt tot haar, terwijl Hij het uitroept in haar oor, dat dof en doof is geworden van wanhoop: ”Het is volbracht.” ”Het is volbracht, o mijn verloste, mijn bruid, mijn welbeminde, voor wie ik mijn leven kwam afleggen; het is volbracht, het werk is verricht!”
”’t Verlossingswerk der liefde is verricht!”
gestreden is de strijd, gewonnen is de slag.”
’’Christus had de Kerk lief, en gaf zichzelf voor haar over.” In de Openbaring spreekt Johannes over het werk van de Verlosser als reeds geheel voltooid, en daarom zingt hij ’’voor Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in zijn bloed, en die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor zijn God en Vader; Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.” Deze waarheid is vol vertroosting voor het volk van God. Voelt ge u niet, wat Christus aangaat, in de eerste plaats zeer getroost door de gedachte, dat Hij niet meer vernederd zal worden? Zijn lijden en schande zijn voorbij. Dikwijls zing ik met heilige vreugde en genot deze regels van Dr. Watts.
“Niet meer de bloed’ge speer,
geen kruis en nagels meer,
de hel toch siddert voor zijn Naam,
de hemel zingt zijn eer.
Zijn volle glorie straalt
met ongeschapen licht,
der heil ‘gen en der eng ‘len oog verblijdend, eeuwig door.”
Ik houd ook van die andere uiting in een ander van onze gezangen: Nu is zowel de Borg als de zondaar vrij. Niet slechts zijn diegenen vrij voor wie Christus een Borg is geworden, maar ook Hijzelf is vrij van alle verplichtingen en gevolgen van zijn Borgschap. Men zal Hem nooit meer in het gelaat spuwen, de romeinse soldaten zullen Hem nooit meer geselen. Judas, waar zijt gij? Zie de Christus zitten op zijn grote, witte troon, de verheerlijkte Koning, die eens de Man van Smarten was. Kom nu, Judas, en verraad Hem met een kus! Wat, durft ge dat niet te doen? Kom, was uw handen in voorgewende onschuld, en zeg nu, dat ge niet schuldig zijt aan zijn bloed! Komt, gij Schriftgeleerden en Farizeeën, en beschuldigt Hem! En gij, o Joods gepeupel, en gij heidens gespuis, zojuist verrezen uit het graf, schreeuw nu: ”Weg met Hem! Kruisig Hem!” Maar zie, zij vluchten van Hem weg, zij roepen tot de bergen en de rotsen: ’’Valt op ons, en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die op de troon zit!” Toch is dat het gelaat, dat meer verminkt werd dan van enig ander mens, het gelaat van Hem die zij eens hebben veracht en verworpen. Verblijd ge u niet in de gedachte, dat zij Hem nu niet meer kunnen verachten, dat zij Hem nu niet meer kunnen mishandelen?
“Het is voorbij – dat smartelijk uur
van kwelling en van spot.”
En Jezus zei daarvan: ”Het is volbracht.”
Wij putten verder vertroosting en blijdschap uit de gedachte, dat niet alleen de kwellingen en het lijden van Christus voleindigd, maar dat ook de wil en het woord van de Vader volkomen werden volbracht. Bepaalde dingen, die verricht moesten worden, stonden beschreven, en zij zijn verricht. Wat de Vader ook eiste, het is uitgevoerd. ”Het is volbracht.” Mijn Vader zal nooit tot mij zeggen: ”Ik kan u niet verlossen door de dood van mijn Zoon, want Ik ben ontevreden over zijn werk. O neen, geliefden, God heeft in Christus een groot welbehagen, en om Hem in ons!
Er is niets, dat door het eeuwig verstand beschikt was om te worden gedaan, ja, geen jota of titel, of Christus heeft het alles volbracht. Als zijn oog, het oog, dat dikwijls om ons weende, de oude Schrift naleest, dan kan Christus zeggen: ”Ik heb het werk volbracht, dat mijn Vader mij te doen gegeven heeft. Wees daarom getroost, o mijn volk, want mijn Vader heeft een welbehagen in Mij, en in Mij een welbehagen in u!” Wanneer ik in gebed ben, dan zeg ik weleens graag tot de Vader: ’’Vader, zie uw Zoon. Is Hij niet een en al liefelijkheid? Bezit Hij geen onuitsprekelijke schoonheden? Verheugt Gij u niet in Hem? Als Ge op mij hebt gezien, en een afkeer van mij hebt gekregen zover U dat mogelijk is, verkwik dan Uzelf door te zien op uw Teergeliefde, verheug U in Hem:
“Zie dan, in Hem de zondaar aan,
aanschouw m ’in Jezus wonden.”
De volkomen tevredenheid van de Vader met het werk van Christus voor zijn volk, zodat Christus kon uitroepen: ”Het is volbracht,” is voor eeuwig een vaste grond voor de vertroosting van Zijn Kerk. Beste vrienden, nogmaals, put troost uit dit ”Het is volbracht,” want de verlossing van de Kerk van Christus is voltooid. Er behoeft geen penning meer te worden betaald voor haar volledige bevrijding. Er ligt geen hypotheek op de erfenis van Christus. Die Hij kocht met zijn bloed zijn voor altijd vrij van alle lasten, waarvoor volkomen betaald is. Een handschrift met verordeningen was tegen ons, maar Christus heeft het uitgewist. Hij heeft het aan het kruis genageld. ”Het is volbracht,” voor eeuwig volbracht. Al die overstelpende schulden, die ons in het diepst van de hel moesten doen wegzinken, zijn kwijtgescholden, en zij, die in Christus geloven, kunnen zelfs met vrijmoedigheid voor de troon van God verschijnen. Welk een troost ligt er in deze heerlijke waarheid.
“Lam van God, uw sterven gaf
vrijspraak, vreed’ en blijde hoop.
‘t Is volbracht, komt, zingen wij
Liederen van dank en lof.”
Daarbij geloof ik, dat wij tot de Kerk van God mogen zeggen, dat, toen Christus zei: ”Het is volbracht,” haar eindoverwinning was verzekerd. ’’Volbracht!” Door dat éne woord verklaarde Hij, dat Hij de kop van de oude draak had verbrijzeld. Door zijn dood heeft Jezus de legerscharen van de duisternis op de vlucht gejaagd, en de stijgende verwachtingen van de hel vernietigd. Wij hebben nog een hevige veldslag te leveren, en niemand kan zeggen wat de Kerk van God in de komende jaren misschien nog te wachten staat. Het zou voor ons nutteloos zijn als wij dat poogden te profeteren. Het ziet er echter naar uit, dat ernstiger tijden en donkerder dagen aanstaande zijn dan wij ooit hebben gekend, maar wat zou dat? Onze Heere heeft de vijand verslagen, en wij hebben te strijden met iemand, die reeds overwonnen is.
De oude slang is vernietigd, zijn kop is verbrijzeld, en wij moeten hem nu alleen nog maar vertrappen. Wij hebben deze vaste belofte om ons te bemoedigen: ”De God des vredes zal de Satan spoedig onder uw voeten verpletteren.” ”Het is volbracht” klinkt zeer zeker als de overwinningsbazuin. Laten wij in het geloof aanspraak maken op die overwinning door het bloed van het Lam, en laat elk christen hier, laat de gehele Kerk van God als één machtig leger, uit dit stervenswoord van de thans verrezen en eeuwig levende Zaligmaker, ”Het is volbracht,” troost putten. Zijn Kerk kan rustig zijn in de volkomen overtuiging, dat zijn werk voor haar tenvolle is voltooid.
III. In de derde plaats wil ik nu deze uitroep “Het is volbracht” toepassen tot blijdschap van elk gelovige. Toen onze Heere zei: ”Het is volbracht” was er iets, dat elk gelovige blijdschap kan schenken in Hem. Wat betekende deze uitroep? Gij en ik hebben geloofd in Jezus van Nazareth. Wij geloven, dat Hij de van God gezonden Messias is. Welnu, als ge het Oude Testament raadpleegt, dan zult ge ontdekken dat er zeer veel en zeer samengestelde kenmerken zijn van de Messias, en als ge het leven en sterven van Christus nagaat, dan zult ge zien, dat in Hem elk kenmerk van de Messias duidelijk is geopenbaard. Voordat Hij had gezegd: ”Het is volbracht,” en voordat Hij inderdaad was gestorven, was er enige twijfel, dat er nog een profetie onvervuld kon zijn. Maar nu Hij aan het kruis hangt, is elk kenmerk, elk kenteken, en elke blijk van zijn Messiasschap vervuld, en Hij zegt: ”Het is volbracht.”
Het leven en sterven van Christus en de voorbeelden van het Oude Testament passen precies bij elkaar. Het zou, voor wie ook, geheel onmogelijk zijn om het leven van iemand in de vorm van een verzinsel te beschrijven, en in een ander boek een reeks voorbeelden van zijn persoon en offers te geven, en dan de persoon van die man in overeenstemming te brengen met alle voorbeelden. Zelfs al werd het hem vergund om beide boeken te schrijven, dan zou hij het niet kunnen. Als het hem veroorloofd werd zowel het slot als de sleutel te maken, hij zou het niet kunnen. Maar hier hebben wij te maken met het slot, dat van tevoren is gemaakt. In alle boeken van het Oude Testament, vanaf de profetie in de hof van Eden, in één stuk door tot Maleachi, de laatste van de profeten, waren er zekere kenmerken en blijken van de Christus.
Zij waren alle zo echt bijzonder, dat zij schijnbaar niet allen in één persoon konden aanwezig zijn, maar allen, en elk daarvan, kwamen zij samen in die Ene, of het nu een kleinigheid dan wel een voornaam kenmerk betrof. Toen de Heere Jezus Christus aan het einde van zijn leven was gekomen, kon Hij zeggen: ”Het is volbracht, mijn leven stemde overeen met alles wat ervan was gezegd, vanaf het eerste woord van de profeten tot aan het laatste.” Dit nu behoort uw geloof ten zeerste aan te moedigen. Ge zijt geen kunstig verdichte fabels nagevolgd, maar ge volgt de Enige na, die de Messias van God moet zijn, daar Hij zo nauwkeurig overeenkomt met alle profetieën en al de voorbeelden, die aangaande Hem werden gegeven.
”Het is volbracht.” Laat elk gelovige ook worden getroost in een ander opzicht, dat alles wat de Wet van God kon eisen, is volbracht. Gij en ik hebben die Wet overtreden, maar ook de gehele mensheid heeft haar overtreden. Wij hebben getracht om God van zijn troon te stoten, wij hebben zijn Wet geschonden, wij hebben zijn geboden moedwillig en goddeloos overtreden. Maar er is Iemand gekomen, die zelf God, de Wetgever is, en Hij heeft de menselijke natuur aangenomen, en in die natuur heeft Hij de Wet volkomen onderhouden, en daar de Wet was overtreden door de mens, heeft Hij in de natuur van de mens het vonnis ondergaan, dat nodig was voor de overtredingen van alle mensen.
De goddelijke natuur, die met de menselijke is verbonden, gaf de grootste kracht aan al wat de menselijke natuur leed. Christus heeft in leven en sterven de Wet hoog geacht en haar geëerd, en op deze dag is de Wet van God zelfs tot hoger eer verheven dan zij bezat, voordat de mens haar had overtreden. De dood van de Zoon van God, het offer van de Heere Jezus Christus, heeft het grote beginsel van de heerlijkheid van God gehandhaafd en voor eeuwig zijn troon heerlijk op de voorgrond gesteld voor de ogen van mensen en engelen.
Als de hel vol mensen zou zijn, dan zou dat niet zulk een handhaving van de goddelijke gerechtigheid zijn, als toen God zijn eigen Zoon niet spaarde, maar Hem voor ons allen overgaf, en Hem liet sterven, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, om ons tot God te brengen. Laat nu elk gelovige zich verheugen in het grote feit, dat door de dood van Christus aan de Wet van God overvloedig is voldaan. Ge kunt gerechtvaardigd worden zonder dat de heiligheid van God wordt aangetast; ge kunt worden gered zonder ook maar een vlek op het goddelijk Wetboek te werpen. De Wet is gehandhaafd, en ook de genade triumfeert.
En hierin, geliefden, ligt noodwendig nog een vertroostende waarheid besloten. Christus kon terecht zeggen: ”Het is volbracht,” want elke vertroosting, die het geweten nodig heeft, wordt nu gegeven. Wanneer uw geweten onrustig en angstig is; indien het dan weet, dat God geheel is voldaan, en zijn Wet is gehandhaafd, dan wordt het rustig. De mensen komen steeds met de een of andere nieuwe theorie over de verzoening voor de dag, en kort geleden heeft iemand gezegd, dat de verzoening alleen maar is bedoeld als een kalmerend middel voor het geweten van de mensen.
Dat is niet zo, mijn broeders, er zou geen geruststelling voor het geweten zijn, door wat dan ook, dat alleen daarvoor was bedoeld. Het geweten kan slechts worden gerust gesteld als aan God is genoeg gedaan. Mijn angstig geweten kan nooit rust vinden, voordat ik inzie, dat de Wet is gehandhaafd. Beste ziel, zijn uw ogen rood geschreid? Zie toch op Hem, die hangt aan het kruis. Is uw hart tot wanhopens toe bedroefd? Zie op Hem, die hangt aan het kruis, en geloof in Hem. Neem Hem aan als het Lam, dat uw ziel verzoent, door te lijden in uw plaats.
Aanvaard Hem als uw Vertegenwoordiger, die uw dood sterft, opdat gij zijn leven moogt leven; dat uw zonden draagt, opdat gij in Hem gerechtigheid Gods moogt worden. Tegen elke vrees is dit het beste kalmerend middel ter wereld, dat het geweten kan opbeuren. Laat elk gelovige beseffen, dat het zo is.
Nog eens, het is een vreugde voor iedere gelovige, wanneer hij bedenkt, dat, toen Christus zei: ”Het is volbracht,” alle mogelijke waarborg werd gegeven voor de eeuwige zaligheid van alle verlosten. Het schijnt mij toe, dat Christus, als Hij het werk voor ons heeft volbracht, Hij ook het werk in ons zal volbrengen. Als Hij een zo uitnemend werk als de verlossing van onze zielen door zijn bloed op zich heeft genomen, en dat heeft volbracht, dat dan ook het grote, maar toch geringere werk van de vernieuwing van onze natuur en van onze verandering zelfs tot de volmaaktheid toe, zal worden volbracht.
Als Christus ons, toen wij nog zondaars waren, zó lief had, dat Hij voor ons stierf, zal Hij dan niet, nu Hij ons heeft verlost en reeds met zich heeft verzoend, en ons tot vrienden en discipelen heeft gemaakt, het werk volbrengen, dat nodig is om ons geschikt te maken om te midden van de gouden lampen in de hemel te staan, en zijn lof te zingen in het land, waarin niets, dat onrein is, kan binnenkomen.
“Het werk, dat eens zijn goedheid heeft begonnen,
zal ‘d arm van zijn sterkte ook voltooien, want zijn
beloft’ is immer ja en amen, herroepen werd zij
immers nooit.
De toekomst nu, en evenmin het heden, geen dingen
hier omlaag of daar omhoog zijn ooit bij machte Hem
zijn plan te doen verzaken, of van zijn liefde ooit te
scheiden mijne ziel.”
Ik geloof het, mijn broeders. Hij, die heeft gezegd: ”Het is volbracht,” zal nooit iets ongedaan laten. Van Hem zal nooit worden gezegd: ’’Deze is begonnen, maar heeft het niet kunnen volbrengen.” Als Hij mij heeft gekocht met zijn bloed, en mij heeft geroepen door zijn genade, en als ik vertrouw op zijn belofte en macht, dan zal ik eens bij Hem zijn, waar Hij is, en ik zal zijn heerlijkheid aanschouwen, zo zeker als Hij Christus de Heere is, en ik in Hem geloof. Welk een troost schenkt deze waarheid aan elk kind van God.
Zijn er enigen onder u, die proberen zelf iets te doen en zo een eigen gerechtigheid op te richten? Hoe durft ge zulk een werk te beproeven, wanneer Jezus zegt: ”Het is volbracht”? Tracht ge een paar van uw eigen verdiensten bij elkaar te voegen, wat stukken en brokken, vijgebladeren en vuile lompen van uw eigen gerechtigheid? Jezus zegt: ”Het is volbracht.” Waarom verlangt ge dan van uzelf iets toe te voegen aan wat Hij heeft voltooid? Zegt ge, dat ge niet geschikt zijt om te worden gered? Wat? Moet ge iets van uw eigen geschiktheid aanbrengen om het werk van Christus aan te vullen? ”Och,” zegt ge, ”een dezer dagen hoop ik tot Christus te komen, wanneer ik wat beter ben.”
Wat zegt ge daar? Moet ge uzelf eerst verbeteren, en moet Christus dan de rest van het werk doen? Ge doet mij denken aan de spoorlijnen naar onze plattelandssteden. Het is u bekend, dat het station dikwijls een halve of een hele mijl buiten de stad ligt, zodat ge niet bij het station kunt komen zonder gebruik te maken van een omnibus, om u daar te brengen. Maar mijn Heere Jezus Christus komt vlak bij de stad Mensenziel. Zijn spoorweg loopt tot dicht bij uw voeten, en het portier van de wagen staat wijd open: stap maar in. Ge behoeft zelfs niet over een brug te gaan, of door een tunnel heen: het rijtuig staat vlak voor u. Deze koninklijke spoorweg vervoert zielen over de gehele weg, vanaf de donkere deur van de hel, waarin zij lagen in hun zonde, tot aan de grote paarlen poort van de hemel, waarin zij in volmaakte gerechtigheid voor eeuwig zullen wonen. Werp u op Christus, neem Hem aan, om alles voor u te zijn wat ge nodig hebt, want Hij zegt van het gehele werk van de zaligheid: “Het is volbracht.”
Ik herinner mij de woorden van een Schotse vrouw, die zich had aangemeld om te worden toegelaten tot de gemeenschap van de kerk. Omdat men haar zeer onkundig bevond, en weinig onderlegd in de dingen van God, werd zij door de ouderlingen afgewezen. De dominee had ook met haar gesproken, en ook hij dacht, dat zij, in elk geval wel voor een poosje, zou kunnen wachten. Ik wilde wel, dat ik Schots kon spreken, om u haar antwoord mee te delen, maar ik ben bang, dat ik, als ik het probeerde, een fout zou maken. Het is ongetwijfeld een mooie taal voor wie haar kunnen spreken.
Zij zei zoiets als dit: ’’Jawel, meneer, jawel meneer, maar ik weet één ding: zoals de vlasbloem open gaat voor de zon, zo gaat mijn hart open voor de naam Jezus.” Ge hebt misschien wel eens gezien, dat de vlasbloem zich sluit, wanneer de zon is ondergegaan, en als dat zo is, dan weet ge ook, dat die bloem terstond opengaat, zodra de zon is weergekeerd. ”Zo,” zei de arme vrouw, ’’weet ik één ding: evenals de bloem opengaat voor de zon, zo gaat mijn hart open voor de naam Jezus.” Weet gij dat ook, vrienden? Weet gij dat éne ding? Dan vind ik het niet zo erg, als ge vele andere dingen niet weet. Als dat éne ding bekend is, en als het werkelijk zo is, dan kunt ge ver van volmaakt zijn in uw eigen achting, maar ge zijt een behouden ziel.
Een vrouw zei eens tot mij, toen zij zich bij de kerk kwam voegen, en ik haar vroeg; of zij volmaakt was: ’’Volmaakt? O heden neen, meneer! Ik wou dat het mogelijk was.” ”Och ja,” antwoordde ik. ”Dat zou u zeker genoegen doen, nietwaar?” ”Ja,” antwoordde zij, ”dat zou het inderdaad.” ’’Welnu dan,” zei ik, dat bewijst, dat uw hart volmaakt is, en dat ge van volmaakte dingen houdt. Ge smacht naar volmaaktheid, er is iets in u, een ”ik” in u, dat niet zondigt, maar dat streeft naar wat heilig is, en toch doet ge wat ge niet wilt, en ge zucht, omdat ge dat doet, en de apostel gelijkt op u, wanneer hij zegt: ”ik dan doe dat niet meer, maar de zonde, die in mij woont.” Moge de Heere dat ”ik” vanavond in velen van u leggen; dat ”ik,” dat de zonde haat; het ”ik,” dat zijn hemel vindt in de volkomen bevrijding van de zonde; het”ik,” dat zich verblijdt in de Almachtige; het”ik,” dat zich koestert in de glimlach van Christus; het ”ik,” dat elk inwendig kwaad neerslaat, zodra het de kop opsteekt. Dan zingt ge het bekende lied van Toplady, dat wij zo dikwijls hebben aangeheven:
“Laat het water en het bloed,
uit uw doorboorde zijde vloeiend,
tegen de zonde ‘t middel zijn,
maak rein mij van haar schuld en macht!”
IV. In de vierde plaats besluit ik met te zeggen; dat wij deze tekst: ”Het is volbracht” zullen aanwenden tot onze eigen opwekking. Iemand heeft eens onbeschaamd gezegd: ”Wel, als Christus het heeft volbracht, dan valt er voor mij nu niets meer te doen dan mijn handen te vouwen en te gaan slapen.” Dat is de taal van een duivel, niet van een christen! Er is geen genade in het hart, wanneer de mond zó kan spreken. Integendeel, het ware kind van God zegt: ’’Heeft Christus zijn werk voor mij volbracht? Zeg mij dan, welk werk ik voor Hem kan doen. Ge herinnert u de twee vragen van Saulus van Tarsen. Nadat hij was ter aarde geworpen, was zijn eerste vraag: ”Wie zijt Gij, HEERE?” En de volgende was: ”Wat wilt Gij, dat ik doen zal?” Als Christus voor u het werk heeft volbracht, dat gij zelf niet kon doen, ga dan nu voor Hem het werk volbrengen, dat u wordt vergund en toegestaan. Probeer het.
“Red me verloren gaat, en zorg voor stervenden,
ontruk vol deernis hen aan zonde en het graf, ween over hem, die is verdwaald
richt op wie is gevallen,
breng Jezus hun, de Machtige, die redt.”
Mijn gevolgtrekking uit dit woord van Christus “Het is volbracht,” is deze: Heeft Hij zijn werk voor mij volbracht? Dan moet ik gaan werken voor Hem, en ik moet daarin volharden, totdat ook ik mijn werk heb volbracht. Niet om mijzelf te redden, want dat is al gebeurd, maar omdat ik gered ben. Nu moet ik werken voor Hem, met alle macht, en als er tegenslagen komen, als er lijden komt, als er een gevoel van zwakheid en uitputting komt, laat ik daaraan dan niet toegeven, maar zoals Hij doorzette, totdat Hij kon zeggen: “Het is volbracht,” laat ik zo ook doorzetten, totdat ik kan zeggen: ”Ik heb het werk volbracht, dat Gij mij te doen hebt gegeven.” Het is u bekend, dat mensen, die gaan vissen, naar vis uitzien. Ik heb eens gehoord van iemand, die op een zaterdag in de Keston vijvers ging vissen, en er op maandag, dinsdag, en woensdag mee doorging. Er zat nog een man te vissen, en die was er maar twee dagen geweest, toen hij zei: ”Ik ben hier nu twee dagen geweest, en ik heb maar éénmaal beet gehad.”
”Wat!” antwoordde de ander, ”ik ben hier sinds jongstleden zaterdag geweest, en nog heb ik geen beet gehad, maar ik ben toch van plan, door te gaan.” ’’Goed en wel,” antwoordde de man, ’’maar ik kan er niet mee doorgaan zonder iets te vangen.” ”Och,” zei nummer één: ’’Maar ik verlang er zo naar om wat vis te vangen, dat ik hier net zolang zal blijven, totdat het me gelukt.”
Ik geloof, dat die kerel eindelijk wat vis zou vangen, als er enkele te vangen waren. Hij is het soort visser om dat te doen, en wij verlangen mensen te hebben, die van gevoelen zijn, dat zij zielen moeten winnen voor Christus, en die zullen volhouden, totdat het hun gelukt. Zó moet het met ons zijn, broeders en zusters, wij kunnen de mensen niet naar de hel laten gaan, als er een middel is om hen te redden.
De volgende conclusie is, dat wij ons werk kunnen volbrengen, omdat Christus het zijne heeft volbracht. Ge kunt een flinke hoeveelheid ’’volbrengen” in uw werk leggen, en ge kunt volharden tot het einde, en door de genade van God het werk voltooien. Die genade staat u te wachten, die genade is u beloofd. Zoek haar, vind haar, grijp haar aan. Doe niet, zoals sommigen doen, ach, zelfs enkelen, die ik nu voor mij heb! Eens dienden zij God, maar daarna liepen zij van Hem weg. Zij zijn weer teruggekeerd, God zegene hen, en Hij helpe hen om nuttiger te worden! Maar een toekomstige, ernstige dienst zal nooit meer de betreurenswaardige leemte in hun vroegere loopbaan aanvullen. Het beste is om voort te gaan, almaar voort, voort, vanaf het begin tot aan het einde. De Heere helpe ons ten einde toe om vol te houden, totdat wij van ons levenswerk naar waarheid kunnen zeggen: ”Het is volbracht!”
Eén waarschuwing moet ik u geven. Laten wij niet denken, dat ons werk volbracht is, voordat wij sterven. ’’Goed en wel,” zegt iemand, maar ik stond juist op het punt om van mijn werk te zeggen: ’Het is volbracht’ Was dat zo? Was dat zo? Ik herinner mij, dat toen John Newton een boek had geschreven over genade in de halm, en genade in de aar, en genade in het volle koren in de aar, een praatziek man tot hem zei: ”Ik heb uw boek gelezen, meneer Newton, het is een schitterend werk, en toen ik kwam tot het gedeelte ’het volle koren in de aar’ dacht ik eraan, hoe prachtig u mij had beschreven.” ’’O ja?” antwoordde meneer Newton, ’’maar dan hebt u het boek vast niet goed gelezen, want het is één van de kenmerken van het volle koren in de aar, dat het zijn hoofd diep laat hangen.”
Zo is het, en wanneer iemand achteloos en pocherig van zijn werk zegt: ”Het is volbracht,” dan ben ik geneigd te vragen: ’’Broeder, is u er wel ooit aan begonnen? Als uw werk voor Christus is volbracht, dan zou ik denken, dat ge nooit hebt beseft, wat het behoorde te zijn.” Laten wij Christus dienen, zolang er adem in ons lichaam is. Laten wij Hem dienen, zolang wij kunnen denken, zolang wij kunnen spreken, zolang wij kunnen werken. Laten wij Hem zelfs dienen met onze laatste snik, en als het mogelijk is, laten wij dan trachten een of ander werk op gang te brengen, dat Hem kan verheerlijken, wanneer wij zijn gestorven en heengegaan. Laten wij wat zaad uitstrooien, dat kan opkomen, wanneer wij slapen onder het heuveltje op de begraafplaats. Ach, geliefden, wij zullen ons werk voor Christus nooit hebben volbracht, voordat wij ons hoofd buigen en de geest geven! De oudste vriend hier heeft wel een kleinigheid te doen voor de Meester.
Onlangs zei iemand tot mij: ”Ik kan me niet indenken, waarom mevrouw die en die gespaard blijft, zij is bepaald een last voor haar vrienden.” ”Och,” antwoordde ik, ”zij heeft nog iets te doen voor haar Heere, zij heeft nog een woord te spreken voor Hem.” Zuster, let op uw werk, en maak het af, en gij, broeder, let op wat van uw werk nog onvoltooid blijft. Wikkel de eindjes af, maak alle hoekjes klaar. Wie weet, hoe lang het nog kan duren, voordat wij rekenschap kunnen afleggen?
Sommigen worden zeer onverwacht weggeroepen: de éne dag zijn zij schijnbaar goed gezond, en de volgende dag zijn zij weg. Ik zou niet graag een half-voltooid leven achterlaten. De Heere Jezus Christus zei: ”Het is volbracht,” en uw hart moet zeggen: ” Heere, ik wil het ook volbrengen. Niet om mijn werk bij het Uwe te voegen, maar omdat Gij het uwe hebt volbracht, daarom zal ik ook het mijne volbrengen.”
Moge de Heere ons thans de vreugde schenken van zijn tegenwoordigheid aan zijn tafel! Mogen brood en wijn tot u veel beter spreken dan ik dat kan doen! Moge iedere erfgenaam van de hemel vanavond Christus aanschouwen, en zich verblijden in zijn volbrachte werk, om derwille van zijn dierbare naam!
Amen.