Het oordeel over de verborgen dingen
In de dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. Romeinen 2:16
Niemand van ons kan vertellen wat het de apostel Paulus heeft gekost om het eerste hoofdstuk van de brief aan de Romeinen te schrijven. ‘Want hetgeen heimelijk van hen geschiedt, is schandelijk ook te zeggen’ (Ef. 5:12). Toch voelde Paulus dat het noodzakelijk was om zijn schaamte te overwinnen en te gaan spreken over de afschuwelijke zonden van de heidenen. Openlijk stelt hij de zonden van zijn tijd aan de kaak, op een manier die een oprecht mens doet blozen als hij het leest en die je de oren doet suizen als je het hoort.
Paulus wist wel dat dit hoofdstuk niet alleen in zijn eigen tijd zou worden gelezen, maar tot op de jongste dag. Hij wist dat het tot aan de voleinding der wereld een plaats zou hebben in de huizen van de meest oprechte en godvruchtige christenen. Toch schreef hij het met opzet, onder de leiding van de Heilige Geest. Hij wist dat het geschreven moest worden om de gruwelen aan de kaak te stellen van een tijd die bijna geen schaamte meer kende. Monsters die zich in het donker te buiten gaan, moeten aan het licht gebracht worden, om door het licht verteerd te worden.
Nadat Paulus deze woorden met pijn in zijn hart had geschreven, dacht hij aan zijn voornaamste troost. Zijn pen was nog zwart van de woorden die hij in het eerste hoofdstuk had geschreven, toen de Geest hem aanspoorde te schrijven over zijn grootste vreugde. Hij klemde zich steviger aan het Evangelie vast dan ooit. Hij sprak er niet over als ‘het Evangelie’, maar hij noemde het ‘mijn Evangelie’. ‘God [zal] de verborgen dingen der mensen … oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie.’
Paulus heeft ongetwijfeld gevoeld dat hij niet te midden van zulke ellendige mensen kon wonen zonder het Evangelie met beide handen vast te grijpen als zijn eigen Evangelie. ‘Mijn Evangelie’, zei hij. Niet dat Paulus er de auteur van was of dat hij een alleenrecht had op de zegeningen ervan. Maar Hij had het zo van Christus Zelf ontvangen en zag dat het op zo’n wijze aan hem was toevertrouwd dat hij zich er geen ogenblik van kon losmaken. Hij had dat Evangelie zo van harte omhelsd dat hij het zo wel moest zeggen: ‘mijn Evangelie’. Op andere plaatsten sprak hij over ‘ons Evangelie’ (2 Kor. 4:3; 1 Thess. 1:5; 2 Thess. 2:14). Hij gebruikte dan een bezittelijk voornaamwoord om te laten zien hoe gelovigen zichzelf identificeren met de waarheid die ze verkondigen.
Paulus had een Evangelie, een afgebakende waarheid, en daar geloofde hij stellig in. Daarom noemde hij het ‘mijn Evangelie’. Het is alsof de stem van het geloof hier zegt: ‘Hoewel anderen het verwerpen, ben ik er zeker van dat dit de waarheid is. Ik laat mij niet van de wijs brengen door wantrouwen. Voor mij is het een boodschap van grote blijdschap (Luk. 2:10): ik prijs het als “mijn Evangelie”. Als ik een dwaas word genoemd omdat ik mij daaraan vastklem, dan zij dat zo. Ik vind al mijn wijsheid in mijn Heere en daar ben ik tevreden mee.’
Hoort u in deze woorden – ‘mijn Evangelie’ – niet de stem van de liefde? Omhelst hij met dit woord niet het Evangelie als de enige liefde van zijn ziel? Om het Evangelie rekende hij alle dingen schade en achtte die drek te zijn (Fil. 3:8). Om het Evangelie heeft hij voor Nero gestaan. Hij heeft de hemelse boodschap tot in het paleis van de keizer verkondigd. Al zou elk woord hem een leven kosten, hij wilde wel duizendmaal sterven voor deze heilige zaak. ‘Mijn Evangelie’, zei hij vol verrukking, terwijl hij de heilige waarheid aan zijn hart drukte.
‘Mijn Evangelie.’ Geeft dit geen blijk van zijn moed? Hij zei eigenlijk hetzelfde als in het hoofdstuk daarvoor: ‘Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft’ (Rom. 1:16). Hij zei: ‘mijn Evangelie’, zoals een soldaat spreekt over ‘mijn kleuren’ of over ‘mijn koning’. Hij was vastbesloten deze banier naar de overwinning te dragen en deze koninklijke zaak tot de dood te dienen.
‘Mijn Evangelie.’ Paulus maakte hier onderscheid. Hij wist dat er mensen waren die een ander Evangelie verkondigden. Daar maakte hij korte metten mee, toen hij zei: ‘Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit de hemel, u een Evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt’ (Gal. 1:8).
De apostel had een zachtmoedige geest. Hij bad hartelijk voor de Joden die hem vervolgden en gaf zijn leven voor de bekering van de heidenen die hem mishandelden, maar hij liet geen enkele ruimte voor degenen die een vals Evangelie verkondigden. Hij gaf blijk van zelfopofferende liefde en om zielen te behouden, is hij ‘allen alles geworden’ (1 Kor. 9:22).
Als het echter ging om een wijziging of vervalsing van het Evangelie, dan donderde en bliksemde hij zonder mate. Als hij vreesde dat er iets de kop zou opsteken onder de filosofen dat de minste schaduw zou werpen op de heerlijke Zon der gerechtigheid, dan wond hij er geen doekjes om, maar dan riep hij over zo’n auteur met zijn verduisterende invloed uit: ‘die zij vervloekt’.
Ieder oprecht hart dat mensen echt geluk toewenst, zegt ‘Amen’ op de woorden van de apostel. Er kan geen grotere vloek over de mensheid komen dan de verduistering van het Evangelie van Jezus Christus. Paulus zei over zichzelf en zijn ware broeders en zusters: ‘Want wij zijn niet als velen, die het Woord van God vervalsen’ (2 Kor. 2:17, Eng. vert.). Tot hen die zich afwendden van het ene, ware Evangelie, riep hij: ‘O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd?’ (Gal. 3:1) Hij sprak over alle nieuwe leerstukken als ‘een ander Evangelie; daar er geen ander is; maar er zijn sommigen die u ontroeren’ (Gal. 1:6-7).
Wat mijzelf betreft, nu ik een frisse blik werp op deze materie, te midden van al de goddeloosheid die ik in de wereld om me heen zie: ik leg de hand op het zuivere en heilige Woord van God en noem het in alle ernst ‘mijn Evangelie’ – mijn Evangelie in leven en in sterven, mijn Evangelie wat er ook gebeurt, mijn Evangelie voor altijd – met God aan mijn zijde. Ik zeg het met klem: ‘mijn Evangelie’.
Laten we er nu eens op letten wat Paulus tot deze uitdrukking bracht – ‘mijn Evangelie’. Waar preekte Paulus over? Bepaald niet over een van die lieflijke en strelende onderwerpen die vandaag al onze tijd in beslag lijken te moeten nemen. Nee, hij sprak over de verschrikking van de wet. In dat verband sprak hij over ‘mijn Evangelie’.
Laten we eens goed naar deze tekst gaan kijken. We hoeven hem niet te verdelen, want hij verdeelt zichzelf. Laten we stilstaan bij de volgende aandachtspunten:
1. Eenmaal zal God de mensheid oordelen;
2. God zal de verborgen dingen der mensen oordelen;
3. God zal de verborgen dingen der mensen oordelen door Jezus Christus;
4. Dit oordeel is naar het Evangelie.
1. God zal de mensheid oordelen
We beginnen met de ernstige waarheid dat God eenmaal de mensheid zal oordelen. Elke dag wordt ieder mens als het ware geoordeeld. God houdt iedere dag hof en aanschouwt het leven van de mensenkinderen. Elk kwaad dat zij doen, wordt opgeschreven in het boek der verdoemenis en elke goede daad wordt in gedachtenis gehouden en bij God bewaard. Dat oordeel wordt tot op zekere hoogte in het geweten van de mens weerspiegeld. Iedereen, of we het Evangelie nu wel of niet kennen, heeft een bepaalde mate van licht in zich, waardoor hij goed van kwaad kan onderscheiden – het geweten beschuldigt of ontschuldigt hem.
Deze rechtszitting van het hemelhof wordt van dag tot dag vervolgd. Daarna zal er een laatste oordeel zijn. Wanneer iemand overlijdt, dan wordt er direct een oordeel over hem of haar geveld, maar dit is slechts een voorafschaduwing van het oordeel dat zal plaatsvinden aan het eind der tijden.
Ook landen en volken worden geoordeeld. Omdat er na dit leven geen landen en volken zullen zijn, worden zij op deze wereld geoordeeld en gestraft. Iemand die aandachtig de geschiedenis bestudeert, zal het niet ontgaan hoe streng landen en volken vaak gestraft zijn vanwege hun zonden. Kolossale rijken zijn bezweken onder het oordeel van de Koning der koningen. Vraag het uzelf maar eens af: ‘Waar is het rijk van Assyrië nu? Waar zijn de machtige steden van Babylon? Waar is de heerlijkheid van de Meden en Perzen? Wat is er geworden van de Macedonische macht? Waar zijn de keizers met hun paleizen?’ Deze rijken waren tot stand gekomen door wreedheid en werden gebruikt om anderen te onderdrukken. Overdaad en zedeloosheid tierden welig. Toen ze niet langer getolereerd konden worden, werd de aarde gezuiverd van hun verderfelijke bestaan. Wat een verschrikkingen, bloedbaden en verwoestingen hebben de mensheid getroffen als gevolg van hun zonden!
De wereld is vol tekenen van Gods genade en rechtvaardigheid. Die tekenen van Zijn rechtvaardigheid zijn, recht beschouwd, bewijzen van Zijn goedheid. Het is genade wanneer God een einde maakt aan kwade machten die als een nachtmerrie op de schouders van de mensheid hebben gedrukt.
De alwetende Rechter regeert als een soevereine Vorst over de koninkrijken van deze wereld. Ons eigen land zal Zijn kastijdende hand waarschijnlijk nog wel eens voelen. Waarom zou Londen sterker zijn dan Rome? Waarom zouden de paleizen van onze monarchen eeuwig zijn, terwijl de paleizen van Rusland gevallen zijn? De bijna grenzeloze macht van de farao’s is voorbijgegaan en Egypte is nu een eenvoudig land. Waarom zou Engeland niet getroffen kunnen worden door eenzelfde oordeel? Wat zijn wij? Wat is er zo bijzonder aan ons trotse volk, aan deze kant van de oceaan of aan de andere kant, dat wij het alleenrecht zouden hebben op Gods gunst? Als wij opstandig zijn en tegen Hem zondigen, dan zal Hij ons niet onschuldig houden. Dan zal Hij een ondankbaar ras rechtvaardig oordelen.
Hoewel er elke dag zulke oordelen worden uitgevoerd, zal er toch een dag komen waarop God de mensenkinderen op een openbare en definitieve wijze zal oordelen. Het licht van de natuur en de rede vertellen ons daar al iets van. Zelfs heidense volken hebben er een vaag voorgevoel van dat er een oordeelsdag aanstaande is. Bij ons is het echter geen vaag voorgevoel; wij weten het zeker, omdat de Schrift het ons zegt. Wij aanvaarden dit Boek als Gods openbaring en weten buiten alle twijfel dat er een dag aanstaande is, waarop de Heere de verborgen dingen van de mensen zal oordelen.
Het woord ‘oordelen’ heeft hier alles te maken met rechtspraak. God zal het menselijk ras oordelen. Dat wil zeggen: eerst zal God Zijn hemelse majesteit tonen en met een grote macht aan hemelse heirlegers Zijn grote witte troon vestigen. Dan zal er een dagvaarding worden uitgeschreven waarin iedereen voor de rechtbank wordt geroepen om rekenschap af te leggen van zijn daden. De herauten zullen door het rijk der doden vliegen om degenen die in het stof slapen te dagvaarden, want de levenden en de doden moeten allen ‘geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus’ (2 Kor. 5:10). Johannes zei: ‘En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God;… en de zee gaf de doden die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden die in hen waren’ (Openb. 20:12-13).
De mensen die al zo lang begraven zijn dat hun stof geheel met de aarde vermengd is, zullen toch persoonlijk voor de rechterstoel van Christus verschijnen. Wat een rechtszitting zal dat zijn! U en ik en al die miljoenen andere mensen zullen worden vergaderd voor de troon van de Zoon van God. Als iedereen daar staat, zal de aanklacht worden voorgelezen en iedereen zal onderzocht worden ‘opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’ (2 Kor. 5:10). Dan zullen de boeken geopend worden en dan zal alles wat daarin geschreven is publiekelijk worden voorgelezen. Elke zondaar zal dan horen hoe zijn levensverhaal tot zijn eeuwige schande in de openbaarheid wordt gebracht. De goeden zullen niet vragen om geheimhouding en de kwaden zullen het niet vinden. Engelen en mensen zullen dan de waarheid der dingen zien en de heiligen zullen de wereld oordelen.
De grote Rechter Zelf zal dan de uitspraak doen: Hij zal de goddelozen veroordelen en hun straf uitvoeren. Er zal geen enkele sprake zijn van partijdigheid. Er zal geen geheim overleg zijn om de edelen veilig te stellen. Geen enkel geheim zal verborgen blijven om iemand te sparen. Iedereen zal voor de grote rechterstoel staan. Over iedereen zal er bewijs worden aangeleverd en er zal een rechtvaardig oordeel worden uitgesproken door Hem bij Wie geen aanzien des persoons is.
Zo zal het zijn en zo hoort het ook te zijn. God moet de wereld oordelen omdat Hij de almachtige en soevereine Heerser is. Is er een dag van zonde? Dan hoort er ook een dag van straf te zijn. Verdraagt God lange tijd de opstandigheid van de mens? Dan moet er ook een tijd zijn waarin Hij Zijn recht zal doen gelden. Is er een tijd geweest waarin de bekering ons wordt gepredikt, waarin de genade ons wordt voorgesteld, waarin wij gesmeekt worden de zonde te verlaten en te leven? Dan hoort er ook een dag te zijn waarop God ‘de levenden en doden oordelen zal’ (2 Tim. 4:1) en iedereen zijn verdiende loon zal ontvangen.
Zo moet het zijn omwille van de rechtvaardigen. Zij zijn beschimpt, veracht en bespot. Ja nog erger, velen van hen zijn in de gevangenis geworpen, geslagen en gedood. De besten hebben het ergste ervaren en er behoort een oordeel te zijn om dit recht te zetten.
Bovendien roepen de zonden van alle tijden om wraak. Zal al die zonde ongestraft blijven? Waarom is er eigenlijk een moreel bestuur en hoe kan dat ooit stand houden als er geen beloning en straf, geen dag van afrekening is? Om Zijn heiligheid te tonen, om Zijn tegenstanders te overweldigen, om degenen die Hem trouw hebben gediend te belonen, moet en zal er een dag zijn waarop God de wereld zal oordelen.
Waarom komt die dag dan niet onmiddellijk? En wanneer zal die dag aanbreken? Wij weten niet precies op welke datum dat zal gebeuren. Geen mens of engel weet dat en het heeft geen zin om ernaar te gissen, omdat zelfs de Zoon des mensen het niet weet (Matth. 24:36).
Voor ons is het genoeg te weten dat de oordeelsdag zeker zal komen. Geloof maar dat die dag nog niet aanbreekt zolang Hij nog meer genadetijd wil geven tot bekering van zondaren. Zolang komt beter overeen met ‘geloof maar’. Waarom zouden de goddelozen willen weten wanneer die dag aanbreekt? Wat zal die dag voor hen zijn? Voor hen zal het een dag van duisternis zijn en niet van licht. Het is de dag waarop zij als droge stoppels geheel verteerd zullen worden. Het is Gods goedheid, dat Hij Zijn komst vertraagt. Weet dat de lankmoedigheid van onze Heere velen tot zaligheid is (2 Petr. 2:3).
De Heere laat het steigerwerk net zolang staan totdat Hij klaar is met de bouw van Zijn Kerk. Nog niet alle uitverkorenen zijn geroepen. Nog niet allen die verlost zijn door het bloed, zijn krachtdadig geroepen en uit de verdorvenheid van deze wereld gehaald om in een heilig leven met God te wandelen. Daarom wacht de Heere nog.
Maar bedrieg uzelf niet. De grote dag van Zijn toom is aanstaande en uw dagen van uitstel zijn geteld. ‘Eén dag bij de Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag’ (2 Petr. 3:8). Misschien sterft u voordat de Zoon des mensen wederkomt, maar toch zult u Zijn rechterstoel zien. U zult net zo zeker uit de dood opstaan als dat Hij is opgestaan. Toen de apostel Paulus de Griekse wijsgeren in Athene aansprak, zei hij: ‘God dan de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu alle mensen alom dat zij zich bekeren; daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welke Hij de aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen door een Man Die Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft’ (Hand. 17:30-31).
Ziet u niet, o onboetvaardigen, dat een opgestane Zaligmaker het voorteken is van uw verdoemenis? Zoals God Jezus uit de dood heeft opgewekt, zo zal Hij ook uw lichaam opwekken, om voor Zijn rechterstoel te verschijnen. Voor die rechterstoel zal elke man en vrouw rekenschap afleggen van datgene wat in het lichaam is geschied, hetzij goed of hetzij kwaad (zie Rom. 14:12; 2 Kor. 5:10). Zo heeft de Heere het besloten en zo zal het zijn.
2. God zal de geheimen van de mensen oordelen
Nu wil ik uw aandacht vragen voor het feit dat God de verborgen dingen van de mensen zal oordelen. Dit zal met alle mensen en volken van alle tijden en plaatsen gebeuren. De Rechter zal natuurlijk ook hun uitwendige daden oordelen. Maar hun verborgen dingen worden bijzonder genoemd, omdat deze het oordeel des te grondiger maken.
Met ‘de verborgen dingen der mensen’ bedoelt de Schrift de geheime zonden die te erg zijn om over te spreken, die je doen rillen als ze aan het licht komen. Verborgen zonden zullen geoordeeld worden. De werken van de duisternis en de binnenkamer, datgene wat wij angstvallig verzwijgen, de laagste samenzweringen, de zonden waar je met geen woord over spreekt omdat je anders door iedereen verstoten en zelfs door de grootste zondaren verafschuwd zult worden – dit alles zal openbaar komen.
Als u zegt dat u een christen bent en er toch geheime zonden op nahoudt, zal alles wat u hebt gedaan of waar u mee bezig bent aan iedereen bekendgemaakt worden. Als u zich onder Gods volk begeeft en toch onoprecht, oneerlijk, of onrein bent terwijl niemand er iets van weet, dan zal iedereen erachter komen. Schande en schaamte zullen u voor eeuwig achtervolgen. Minachting zal uw deel zijn wanneer u niet meer kunt huichelen. ‘Dwaalt niet; God laat Zich niet bespotten; want zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien’ (Gal. 6:7). Hij zal de verborgen dingen van de mensen oordelen.
Onze tekst verwijst in het bijzonder naar de verborgen motieven van wat wij doen. Iemand kan iets goeds doen met een verkeerd motief, zodat het toch kwaad kan zijn in Gods ogen, al lijkt het voor de mensen goed. O, bedenk eens hoe het zal zijn als al uw motieven aan het licht komen. Dat iedereen erachter komt dat u zich voordeed als een kind van God om er zelf beter van te worden. Dat u alleen maar zo gul was om te bluffen of om door iedereen gewaardeerd te worden. Dat u in het openbaar o zo godsdienstig was, maar dat intussen alles alleen maar om uzelf draaide.
Wat een licht zal God over ons leven doen schijnen, wanneer de donkerste kamers van de menselijke verlangens en motieven net zo algemeen bekend zullen zijn als datgene wat wij in het openbaar doen! Wat een openbaring zal dat zijn, wanneer alle gedachten, inbeeldingen, lusten en verlangens algemeen bekend zullen worden! Alle boosheid, jaloezie, trots en opstandigheid van het hart – wat een onthulling zal dat zijn! Alle zinnelijke verlangens en inbeeldingen, zelfs die van de meest fatsoenlijke mensen – we zullen ervan schrikken! Wat een dag zal dat zijn, wanneer de verborgen dingen van de mensen in het volle daglicht zullen worden gezet!
God zal ook verborgen dingen openbaren waar we zelf niet eens van afwisten, want er is zonde in ons die we nog nooit hebben gezien en ongerechtigheid die wij nog nooit hebben ontdekt. Om onszelf te troosten, hebben wij onze ogen maar wat verblind en wenden wij onze blik zorgvuldig af van dingen die ons in de weg staan.
Maar op die dag zullen we deze zonden wel moeten zien, wanneer de Heere ‘de verborgen dingen der mensen’ zal oordelen.
Het verbaast mij niets dat een zekere rabbijn moest huilen toen hij het boek Prediker las. ‘Want God zal ieder werk in het gericht brengen, met al wat verborgen is, hetzij goed of hetzij kwaad’ (Pr. 12:14). Daar zou de meest oprechte man nog van gaan beven. Als U er niet was, Jezus, Wiens dierbaar bloed ons van alle zonden heeft gereinigd, waar zouden we dan zijn? Als Uw gerechtigheid er niet was, die een bedekking is voor ieder die in U gelooft, wie van ons zou de gedachte aan deze vreselijke dag dan kunnen verdragen? In U, Jezus, zijn wij rechtvaardig, en daarom vrezen wij niet voor de beproeving. Maar als U er niet was, dan zou ons hart bezwijken van angst!
Als u mij nu vraagt waarom God in het bijzonder de verborgen dingen der mensen oordeelt – dit wordt namelijk niet gedaan in menselijke gerechtshoven en dat kan ook niet, want dit soort geheimen wordt door onze kortzichtige tribunalen niet herkend – dan antwoord ik: omdat er werkelijk niets voor God verborgen is. Wij maken onderscheid tussen verborgen en openbare zonden, maar dat doet Hij niet, want alle dingen zijn naakt en geopend voor Zijn ogen.
Alles wat wij doen, gebeurt in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God, Die overal persoonlijk tegenwoordig is. Hij weet en ziet alle dingen. Verborgen zonden zijn in onze beleving alleen maar verborgen als gevolg van onze misleidende onwetendheid. God ziet meer van een verborgen zonde dan wij zien van iets wat voor onze ogen gebeurt. ‘Zou zich iemand in verborgen plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de HEERE’ (Jer. 23:24).
De verborgen dingen der mensen zullen geoordeeld worden omdat de grootste morele daden vaak in het geheim gedaan worden. De daden waar God het meeste behagen in schept, zijn die dingen die Zijn knechten doen als ze de deur achter zich hebben gesloten en alleen met Hem zijn, wanneer ze geen enkel ander motief hebben dan Hem te behagen, wanneer ze alle openbaarheid mijden omdat ze anders van hun stuk zouden worden gebracht door de lof van mensen, wanneer de rechterhand niet weet wat de linkerhand doet (Matth. 6:3), wanneer het liefhebbende, gulle hart op zo’n wijze ‘milddadigheden beraadslaagt’ (Jer. 32:8) dat niemand er ooit achterkomt wie het gedaan heeft en hoe het gebeurd is. Het zou onrechtvaardig zijn als zulke werken over het hoofd gezien zouden worden bij het grote verhoor.
Anderzijds zijn geheime zonden de ergste zonden die er zijn. Als deze buiten beschouwing zouden worden gelaten, dan zouden de grootste zondaren vrijuit gaan. Kan het zo zijn dat deze verdorven wezens zullen ontsnappen omdat ze hun rijkdom hebben aangewend om hun zonden geheim te houden? Ik zeg nadrukkelijk: ‘Dat zij verre’ (Rom. 3:6). En het is er ook verre van. Wat zij in het geheim hebben gedaan, zal van de daken verkondigd worden.
Als we het over de verborgen dingen der mensen hebben, dan hebben we het ook over het wezen van al ons handelen. Of een daad goed of slecht is, is immers sterk afhankelijk van het motief. Het lijkt misschien een goede daad, maar er zit mogelijk een verkeerd motief achter. Als God het verborgene van ons handelen niet zou oordelen, dan zou Hij dus niet rechtvaardig oordelen. Hij zal al onze daden wegen met alles wat ons ertoe bewoog.
Staat het ook niet als een paal boven water dat iemands verborgen daden het beste bewijs zijn van zijn toestand? Veel mensen zullen in het openbaar geen dingen doen waardoor ze hun naam oneer zouden aandoen, niet omdat hun hart niet zondig genoeg is, maar omdat ze er te laf voor zijn. Datgene wat iemand doet als hij denkt dat hij helemaal alleen is, laat het beste zien hoe iemand is. Als u iets niet doet omdat de mensen anders over u gaan praten, dan is dat een slecht teken. Als u iets doet om door anderen geprezen te worden, dan heeft dat niet veel beters te betekenen. Dit is niets anders dan egoïsme, laaghartigheid en lafheid. Wat u echter enkel en alleen doet uit eerbied voor uw geweten en uw God, wat u doet zonder u af te vragen wat de mensen ervan zullen zeggen – zulke daden zijn het beste bewijs van uw oprechtheid. Daarom legt God er hier bijzonder de nadruk op, dat Hij op die dag de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus.
O vrienden, voor deze dingen behoren wij te sidderen. Ik ervaar het als mijn dure opdracht om deze zaken aan de orde te stellen en ik bid God dat Hij ze in Zijn oneindige genade zou willen toepassen aan uw hart, opdat de boodschap kracht mag doen in uw leven. Wij zouden hiervan moeten schrikken, maar ik ben bang dat we er zo weinig mee doen.
Het zijn bekende waarheden voor ons, maar we hebben er zo weinig levendig besef van. Geliefden, wij hebben te maken met een alwetende God, een God Die nooit iets vergeet, een God Die overal tegenwoordig is, een God Die nooit iets zal verzwijgen uit vrees voor iemand of om bij iemand in de gunst te komen, een God Die binnen afzienbare tijd de heerlijkheid van Zijn alwetendheid en de volmaaktheid van Zijn rechtvaardigheid aan alle mensen ten volle zal bekendmaken. Dat God ons in al ons doen en laten zou doen beseffen dat al onze gedachten, woorden en werken naakt en geopenbaard zijn voor het oog van een alwetende en rechtvaardige God.
3. Wij worden geoordeeld door Jezus Christus
Een derde ernstige boodschap die in onze tekst ligt, is het feit dat ‘God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus’. Jezus Christus zal op de troon zitten als Gods Vice-Generaal en als Rechter, handelend namens God. Wat een naam voor een Rechter – de Zaligmaker – Gezalfde, Jezus Christus! Hij zal de Rechter van de mensheid zijn. Onze Verlosser zal onze eeuwige bestemming bepalen.
In de eerste plaats twijfel ik er niet aan dat Hij dit zal doen om Zijn heerlijkheid bekend te maken. Wat een verschil zal er dan zijn tussen het Kindje in de kribbe van Bethlehem, Dat achtervolgd werd door Herodes en ‘s nachts naar Egypte werd gedragen om daar te schuilen, en de Koning der koningen en Heere der heren voor Wie alle knie zich zal buigen! Wat een verschil zal er zijn tussen de Man van smarten en de Koning Die dan met heerlijkheid bekleed zal zijn en op een troon zal zitten, omringd door een regenboog! De Man Die eens door de mens werd bespot, zal dan op de troon zitten om iedereen te oordelen. Wat een verschil!
Ik ben niet in staat om u te vertellen wat er in mijn hart omgaat als ik denk aan dit levensgrote verschil. De Zoon des mensen Die veracht en de onwaardigste onder de mensen was (Jes. 53:3), zal door iedereen erkend worden als Heere. Keizers en pausen zullen voor Hem in het stof buigen. Hij, Die voor de rechterstoel van Pilatus werd gedaagd, zal allen voor Zijn rechterstoel dagen. Hoe heerlijk zal Zijn wederkomst zijn vergeleken bij de schande, het spugen, de nagels, de wonden, het spotten, de dorsten de doodsangsten! Zijn ogen zullen als een ‘vlam vuurs’ zijn en uitzijn mond zal een tweesnijdend scherp zwaard gaan! (Openb. 1:14, 16) Hij, Die door de heidenen werd verafschuwd, ‘zal richten onder de heidenen en bestraffen vele volken’ (Jes. 2:4). Hij zal degenen die Hem verworpen hebben in stukken slaan als een pottenbakkersvat.
O, hoe behoren wij ons nu voor Hem te buigen, nu Hij zich openbaart in Zijn tere liefde en vernedering! ‘Kust de Zoon, opdat Hij niet toome’ (Ps. 2:12). Laten we ons overgeven aan Zijn genade, opdat wij niet verpletterd worden door Zijn toom. Zondaar, buig u neer voor deze doorstoken voeten, anders zult u als druiven in de wijnpers getreden worden. Zie wenend op Hem, belijd uw nalatigheid en stel uw vertrouwen op Hem, opdat Hij niet in toom op u zal neerzien. Denk eraan dat Hij eenmaal zal zeggen: ‘Doch deze Mijn vijanden, die niet hebben gewild dat Ik over hen koning zou zijn, brengt ze hier en slaat ze hier voor Mij dood’ (Luk. 19:27).
Het oordeel van de Heere Jezus zal zeer tot eer van Zijn naam zijn. Er zal definitief een einde worden gemaakt aan de strijd die door een aantal dwaalgeesten in stand wordt gehouden. Die dag zal er geen enkele twijfel meer bestaan over de godheid van de Heere. Het zal voor niemand meer de vraag zijn of ‘deze Jezus’ (Hand. 1:11), Die eens gekruisigd werd, zowel Heere als God is. God Zelf zal oordelen, maar Hij zal dat oordeel uitvoeren in de persoon van Zijn Zoon Jezus Christus, Die waarachtig mens is, maar toch ook waarachtig God. Hij heeft goddelijk gezag om ‘de wereld [te] richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid’ (Ps. 96:13).
U vraagt opnieuw: ‘Waarom zal de Zoon van God optreden als Rechter?’ Ik zal mijn antwoord nog wat uitbreiden. Hij ontvangt dit hoge ambt niet alleen als beloning voor al Zijn lijden en tot vertoning van Zijn heerlijkheid, maar ook omdat de mens onder Zijn gezag staat en Hij hun Heerser en Koning is. Op dit moment verkeren we allen onder het gezag van Prins Immanuël, God met ons. Wij zijn door Gods genade niet direct onder het bestuur geplaatst van een vertoornd God, maar onder de regering van de Vredevorst.
Jezus heeft gezegd: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Matth. 28:18). ‘Want ook de Vader oordeelt niemand maar heeft al het oordeel aan de Zoon gegeven, opdat zij allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren. Die de Zoon niet eert, eert de Vader niet, Die Hem gezonden heeft’ (Joh. 5:22-23). Wij krijgen de opdracht ‘den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden’ (Hand. 10:42). Jezus is onze Heere en Koning en terecht handhaaft de Middelaar Zijn soevereine gezag door Zijn onderdanen te vergelden naar hun werken.
Ik moet u iets vertellen wat u diep in uw hart zou moeten treffen, zelfs als alles wat ik tot nu toe heb gezegd, u niets heeft gedaan. Ik denk dat God Christus, de mens Christus Jezus, verkoren heeft om de wereld te oordelen zodat niemand een uitvlucht kan verzinnen om onder het oordeel uit te komen. Niemand zal kunnen zeggen: ‘Wij zijn geoordeeld door een superieur Wezen dat onze zwakheden en verzoekingen niet kende.
Hij heeft ons streng geoordeeld zonder dat Hij iets wist van onze toestand.’ Nee, ‘God [zal] de verborgen dingen der mensen … oordelen door Jezus Christus’, Die ‘in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde’ (Hebr. 4:15). Hij is onze Broeder, been van ons been en vlees van ons vlees.
Hij is onze menselijke natuur deelachtig en begrijpt en weet daarom wat er in de mens omgaat. Hij heeft door de eeuwen heen bewezen dat Hij een bekwaam zielenarts is. Op de jongste dag zal blijken dat Hij ook bekwaam is in het ontleden van motieven. Hij zal de gedachten en bedoelingen van het hart blootleggen. Niemand zal ooit over dat oordeel kunnen zeggen dat Hij te streng was omdat Hij niets afwist van de menselijke zwakheden.
De wereld zal worden geoordeeld door die liefhebbende Christus, Wiens tranen, bloedige zweet en gapende wonden getuigen van Zijn verwantschap met de mensheid. Iedereen zal zien dat Hij, ondanks de verschrikkelijkheid van Zijn oordelen, niet zonder medelijden kon zijn. ‘God [zal ons] oordelen door Jezus Christus.’ Daarom zal het oordeel onbetwistbaar zijn.
Maar luister goed, want ik zeg dit met grote ernst. Dit oordeel ‘door Jezus Christus’ betekent dat er geen enkele hoop is op een herziening van het vonnis. Als de Zaligmaker ons veroordeelt, wie kan er dan voor ons pleiten? In een gelijkenis die we vinden in het dertiende hoofdstuk van Lukas, sprak Jezus over een man die op het punt stond een onvruchtbare vijgenboom in zijn wijngaard om te hakken. Maar de wijngaardenier zei: ‘Heere, laat hem ook nog dit jaar.’ Wat zal er van die boom worden als de wijngaardenier zelf tegen zijn meester zegt: ‘Die boom moet omgehakt worden. Ik zal het direct doen’?
Als uw Zaligmaker uw Rechter wordt, dan zult u zeker geoordeeld worden. Als Hij dan zegt: ‘Gaat weg van Mij, gij vervloekte’ (Matth. 25:41), wie zal u dan nog behouden? Als Hij, Die Zijn bloed heeft vergoten om mensen te redden, dit eindoordeel velt – dat er niets meer aan te doen is, maar dat u van Hem verstoten moet worden – geef dan alle hoop maar op. Voor de schuldigen zal het oordeel een beslissende dag van angst en wanhoop zijn. Een grote angst zal zich van hen meester maken, wanneer de woorden van Christus het merg van hun beenderen zal doen stollen. Ze zullen voor eeuwig wanhopig zijn. Wat een ernst ligt er in deze woorden: ‘God [zal] de verborgen dingen der mensen … oordelen doorJezus Christus.’
Blijkt hieruit ook niet hoe zeker het oordeel zal zijn? Deze Christus Gods houdt geen mensen voor de gek. Als Hij zegt: ‘Komt, gij gezegenden Mijns Vaders’ (Matth. 25:34), dan zal Hij hun zeker de erfenis geven. Als Hij moet zeggen: ‘Gaat weg van Mij, gij vervloekten’ (Matth. 25:41), dan zal Hij ervoor zorgen dat dat gebeurt. Ze zullen voor eeuwig verdoemd worden. Al heeft Hij Zijn leven gegeven voor zondaren, Hij zal de wil van Zijn Vader niet verloochenen. Op die dag zal Hij niet aarzelen om het oordeel der verdoemenis over iemand uit te spreken. O, hoe erg is de zonde! De barmhartige Zaligmaker moet op grond van de zonde een oordeel van eeuwig wee uitspreken.
Ik geloof dat er velen onder ons zijn die in hun hart een haat voelen jegens de zonde. Onze ziel walgt van het kwaad om ons heen. Soms zouden we wel een ogenblik over de donder en bliksem van de Allerhoogste willen beschikken om de goddeloosheid te smoren. Toch is zo’n haast niet goed, want dan verzetten we ons onwillekeurig tegen Gods lankmoedigheid. Christus zal het kwaad niet in een opwelling, maar in alle kalmte uitroeien. Jezus zal met Zijn doorboorde handen – die getuigen van Zijn onuitsprekelijke zondaarsliefde – de onboetvaardigen wegsturen.
De mond die de vermoeiden nodigde om in Hem te rusten, zal dan in alle ernst tot de goddelozen zeggen: ‘Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is’ (Matth. 25:41). Wie vertrapt wordt door de voet die aan het kruis was genageld, zal voor eeuwig verpletterd worden. ‘God [zal] de verborgen dingen der mensen … oordelen door Jezus Christus.’
Uit het feit dat God de mensen zal oordelen door Jezus Christus, meen ik ook op te mogen merken dat God daarin de volmaaktheid van al Zijn deugden wil tonen. In deze ene Mens, Christus Jezus, de Zoon van God, ziet u evenveel oordeel als liefde en evenveel genade als rechtvaardigheid. Als Hij naar rechts kijkt, zal Hij zeggen: ‘Komt, gij gezegenden’ (Matth. 25:34). Als Hij naar links kijkt, zal Hij met dezelfde mond zeggen: ‘Gaat van Mij, gij vervloekten.’ De mensen zullen dan zien hoe liefde en rechtvaardigheid samengaan en hoe deze deugden heerlijk verenigd zijn in de persoon van de Geliefde, ‘Die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden’ (Hand. 10:42).
4. Wij worden geoordeeld naar het Evangelie
Ik wil nog enkele woorden zeggen over mijn laatste punt, namelijk dat dit alles zal plaatsvinden in overeenstemming met het Evangelie. Wat ik probeer duidelijk te maken, is dat er niets in het Evangelie staat wat in tegenspraak is met deze ernstige leer. Velen komen naar ons luisteren om te horen over Gods oneindige genade en over de liefde, die de zonde bedekt. Het is verheugend om zo’n boodschap te mogen brengen. Maar denk er wel aan dat er in die boodschap met geen woord lichtvaardig wordt gesproken over de zonde. Het Evangelie geeft u geen enkele ruimte om voort te leven in de zonde en toch ongestraft te ontkomen. Nee, datzelfde Woord roept: ‘Maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen insgelijks vergaan’ (Luk. 13:3,5).
Jezus is niet in de wereld gekomen om de zonde minder erg te maken. Nergens wordt de zonde goedgepraat in het Evangelie, nergens tolereert het zondige lusten en boosheid of oneerlijkheid en leugen. Het Evangelie is niet minder dan de wet een tweesnijdend scherp zwaard tegen de zonde. Er is genade voor de mens die berouw heeft over zijn zonde, maar er rust toom op eenieder die kwaad doet. ‘Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen en die bereid’ (Ps. 7:13).
Het Evangelie is een en al mildheid voor de boetvaardige zondaar, maar tegelijk een en al verschrikking voor de onbekeerlijke overtreder. Het spreekt van genade voor de grootste zondaar, die zijn zonden verlaat. Maar in ditzelfde Evangelie lezen we dat hij, die volhardt in zijn ongerechtigheid, in de hel geworpen zal worden en ‘die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden’ (Mark. 16:16). Met de grootste liefde tot uw ziel, houd ik u de waarheid voor dat hij, die zich niet bekeert en die niet gelooft, voor eeuwig gestraft zal worden. Zijn eeuwige straf zal net zo lang duren als het leven van de rechtvaardigen. Dat is naar ons Evangelie. Wij zouden zo’n Evangelie niet nodig gehad hebben, als er niet zo’n oordeel was geweest. Op de achtergrond van het kruis staat de rechterstoel van Christus. Wij zouden zo’n grote verzoening, zo’n groot offer niet nodig hebben gehad, als de zonde niet zo afschuwelijk en als het oordeel en de straf niet zo vreselijk waren geweest.
‘Naar mijn Evangelie’, zei Paulus. Hij bedoelde dat het oordeel een belangrijk onderdeel vormt van de Evangelieboodschap. Als ik het Evangelie zou moeten samenvatten, dan zou ik bepaalde feiten moeten noemen: Jezus, de Zoon van God, is mens geworden; Hij is geboren uit de maagd Maria; Hij heeft een volmaakt leven geleid; Hij werd onterecht door de mens beschuldigd; Hij is gekruisigd, gestorven en begraven; op de derde dag is Hij opgestaan uit de dood; Hij is opgevaren ten hemel en zit aan de rechterhand van God, vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Dit zijn de belangrijkste leerstukken van ons Evangelie. Wij geloven in de opstanding uit de dood, het laatste oordeel en het eeuwige leven.
Het oordeel is naar het Evangelie. Als we zien op de grote zonden in de wereld, dan kan deze donkere kant van het Evangelie voor de oprechten toch wel eens een blijde boodschap zijn. Ik bedoel dit: Wanneer ik lees over verdrukking, slavernij, uitbuiting van de armen en bloedvergieten, dan kan ik er blij van worden dat er een rechtvaardige Rechter is. Toen ik eens iets las over de geheime zonden van de rijken van deze stad, zei ik tegen mezelf: ‘God zij dank, er komt een oordeelsdag!’ Duizenden mensen zijn opgehangen voor kleinere zonden dan datgene wat deze heren van eer en aanzien doen.
O, met hoeveel pijn in mijn hart denk ik daaraan! Voor mij is het een blijde boodschap geworden dat de Heere ‘met vlammend vuur wraak [zal doen] over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn’ (2 Thess. 1:8). De verborgen zonden van Londen kunnen niet altijd voortwoekeren. Zelfs degenen die werkelijk het beste voorhebben met de mensen en willen dat allen behouden worden, moeten het uitroepen: ‘Hoe lang? Hoe lang, o God? Zult U dit voor eeuwig verdragen?’ God heeft een dag aangewezen, waarop Hij de wereld zal oordelen. Wij zuchten en wenen totdat dit oordeel een einde zal maken aan de heerschappij van de zonde, en de verdrukten rust zal geven.
Geliefden, wij kunnen niet vaak genoeg spreken over de wederkomst van de Heere. Dit leerstuk is namelijk de grote kracht van het Evangelie. Veel te veel predikanten zijn op dit punt te terughoudend geweest en hebben daarmee het bot uit de arm van het Evangelie gehaald: zijn punt is afgebroken, het is afgestompt. De leer van het komende oordeel is de kracht waardoor mensen moeten worden aangespoord. Er is een ander leven, de Heere zal wederkomen, er komt een oordeelsdag en de toom van God zal geopenbaard worden. Ik durf te zeggen: waar dit niet wordt gepreekt, daar wordt het Evangelie niet gepreekt. Het is absoluut noodzakelijk voor de prediking van het Evangelie, dat de mensen worden gewaarschuwd voor wat er gebeurt als ze voortleven in hun zonden.
Dokter, bent u te vriendelijk om tegen uw patiënt te zeggen dat hij ziek is? Hoopt u de zieke te kunnen genezen zonder dat hij het weet? Weet u wat er gebeurt, als u zo aardig voor uw patiënten bent? Ze lachen u uit, ze dansen op hun eigen graf en ten slotte sterven ze! Uw mildheid is wreedheid; uw gevlei is vergif; u bent een moordenaar. Moeten wij predikanten de mensen naar een paradijs van dwazen preken? Moeten wij ze zachtjes in een slaap wiegen waaruit ze in de hel zullen ontwaken? Moeten wij ze met onze zalvende toespraken de verdoemenis in helpen? In de naam van God, dat durven wij niet! Elke ware dienaar van Christus hoort luid en duidelijk te verkondigen dat ‘God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie.’
Zo zeker als het Evangelie van Paulus waar is, zo zeker zal ook het oordeel komen. Vlucht daarom vandaag nog naar Jezus, zondaren. O, kinderen van God, verschuil u opnieuw achter het bloed van het zoenoffer, opdat u er klaar voor bent om uw Heere te ontmoeten en Hem te vergezellen naar Zijn rechterstoel. O, mijn geliefden, God zegene u, om Jezus’ wil.
Amen.