Het lofgewaad

Deze preek is gepubliceerd op donderdag 10 april 1913. Uitgesproken door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle te Newington.

Een lofgewaad in plaats van een benauwde geest. Jesaja 61:3

De reeks van troost die de Gezalfde voor Zijn rouwenden heeft voorbereid, lijkt werkelijk onuitputtelijk. Het is alsof Hij er vreugde in schept om, naar de overvloed van Zijn goedertierenheid, een hele wolk van zegeningen uit te storten. Hier ontmoeten wij de derde van Zijn heilige uitwisselingen: ‘het gewaad van lof in plaats van een geest van benauwdheid.’ Genade, evenals haar God, verheugt zich erin een drie-eenheid te vormen. Dit is bovendien de meest omvattende zegen, want terwijl de eerste de aanschijn met schoonheid tooide en de tweede het hoofd met vreugde zalfde, bedekt deze laatste en meest allesomvattende gave de gehele persoon met een kleed van lof.

Het eerste kleed van de mens was door hemzelf vervaardigd en bleek niet in staat zijn schaamte te bedekken; maar dit kleed is door God gemaakt en schenkt ons zowel innerlijk comfort als schoonheid in de ogen van God en de mensen. Zij die door God met het kleed van lof worden bekleed, zijn rijker getooid dan Salomo in al zijn heerlijkheid. Moge de gezegende Geest ons bijstaan om de rijke betekenis van deze belofte aan rouwenden op een waardige wijze over te brengen, want ik moet u er opnieuw aan herinneren dat deze zegeningen uitsluitend aan hen zijn gegeven, en niet aan de onbezonnen wereld.

Wij hebben reeds gezien hoe veelzijdig de troost is die Jezus aan rouwenden schenkt – de Plant van Roem brengt vele prachtige bloemen voort, met een rijke geur en een overvloed aan uitgelezen vruchten met een verfijnde smaak. Nu willen wij uw aandacht vestigen op de wonderlijke wijze waarop deze zegeningen zijn afgestemd op onze behoeften. De mens bezit een geest, en de gaven van genade zijn geestelijk van aard. Zijn diepste noden bevinden zich in zijn ziel, en de zegeningen van het verbond richten zich op zijn geestelijke behoeften.

Onze tekst spreekt over ‘een benauwde geest’ en belooft dat deze zal worden weggenomen. De zegeningen die Jezus schenkt, zijn geen oppervlakkige weldaden, maar raken het diepste wezen van de mens. Aanvankelijk lijkt het misschien slechts een uiterlijke verandering wanneer wij schoonheid ontvangen in plaats van as. Maar vervolgens wordt ons vreugde geschonken in plaats van rouw, en dit is innerlijk – de gedachte is verdiept, en wij naderen het hart.

Maar in de woorden van de tekst is sprake van de oorsprong van die treurigheid – de bron waaruit die treurnis ontspringt, de haard waaruit die as komt – die bron wordt aangepakt en weggenomen. Daarvoor in de plaats ontvangen wij het gewaad des lofs. Wat een genade is het dat de zegeningen van het eeuwige verbond behoren tot het koninkrijk van het verbond: tenslotte is het uiterlijke vergankelijk en vergaat het zichtbare snel. We zijn dankbaar voor het voedsel en de kleding die ons lichaam nodig heeft; maar wat wij nog meer nodig hebben is spijze, vertroosting en bemoediging voor onze geest. Het verbond der genade zegent de mens zelf, dat is zijn ziel, de essentie van zijn leven. Het verbond neemt de vuile zak van de droefgeestigheid weg en kleedt de geest in het koninklijk gewaad des lofs.

Beoordeel uw staat naar uw waardering van dergelijke goedgunstigheden. Want, als u geleerd hebt ze op prijs te stellen, zijn ze voor u. De wereldling geeft niets om geestelijke zegeningen. Zijn schoonheid, vreugde en lof bestaan in die dingen die vergaan in het gebruik. Maar zij die de waarde ervan inzien zijn door God onderwezen. En omdat ze die op waarde kunnen schatten, zullen ze hem ten deel vallen. De barmhartigheid in de ziel is de ware ziel van de genade en wie de Heere prijst in de geest, wordt werkelijk gezegend.

Verder wijs ik u op de wijze waarop deze zegeningen toenemen naarmate wij vorderen. Uit het drietal genadegaven dat hier werd verleend, bestond de eerste in sieraad, gegeven in de plaats van as. Hierin ligt veel verborgen: het sieraad van de persoonlijke instelling ten opzichte van God is geen onbelangrijke zaak. Iemand kan dat sieraad wel bezitten en door de vreesachtigheid van zijn hart er zich nauwelijks van bewust zijn. Het is zonder twijfel dat veel mensen die in Gods ogen aangenaam zijn, veel van hun tijd verspillen in het beklagen van hun eigen onaantrekkelijkheid. Menig gelovige treurt over zichzelf terwijl anderen zich over hem verheugen.

Daarom wordt de treurende in Sion als tweede genadegave vreugdeolie geschonken, een persoonlijke zegen, waarvan de ontvanger zich bewust kan zijn. De mens verheugt zich daar dan in. Hij wordt gewaar, dat hij voor God aangenaam is gemaakt en begint zich te verblijden in wat God voor hem heeft gedaan, ook verblijdt hij zich in de Gezalfde des Heeren, van Wie de vreugdeolie neerdaalt. Dit is van een hogere orde dan de eerste genadegave en nu komen we bij de belangrijkste van de drie.

Zich ervan bewust dat God hem vreugde heeft geschonken, ontdekt de treurende zijn verplichtingen tot God en geeft daar uitdrukking aan in zijn dankbaarheid. Hij komt voor de Allerhoogste te staan in de voorhoven van het huis des Heeren, waar zijn broeders hem zien als priester in een wit gewaad, waarmee hij lof tot uitdrukking brengt. Naarmate u vordert in het geestelijk leven zullen de zegeningen die u ontvangt steeds groter lijken. Sommige veelbelovende zaken worden stap voor stap kleiner en steeds onbelangrijker. Maar in het Koninkrijk der Hemelen gaan wij van kracht tot kracht steeds voort. Het begin van het christelijk leven lijkt op het water in de vaten in Kana, maar op de daarvoor bepaalde tijd verkleurt het en verandert het in wijn.

Het pad dat wij betreden is aanvankelijk even licht als de dageraad; maar als wij het met heilige volharding blijven vervolgen, zal de schittering ervan als van de volmaakte dag zijn. Daar zal geen zonsondergang zijn, daar zal de zon zevenvoudig helderder schijnen en de dagen van onze droefheid zullen ophouden. Ik vraag u ook om erop te letten dat, wanneer wij de hoogste genadegaven bereiken en op het toppunt van zegeningen staan, wij dan gekomen zijn tot het stadium van lofprijzing: de lofprijzing van God is het hoofddoel van ons bestaan. De hoogste staat van de ziel bestaat in de lofprijzing van God. Het ontvangen van de genade, waar wij God voor loven, is wel iets, maar het geheel gekleed zijn met lof aan God om ontvangen genade is veel meer.

Wel, lof is de hemel en de hemel is lof! Bidden is de hemel hier beneden, maar de lofprijzing is de essentie van de hemel hierboven. Wanneer u het diepst in aanbidding buigt, bent u juist op het hoogste punt. De met vreugde vervulde ziel klimt nog een trede hoger als hij zich met lof bekleedt. Een dergelijke ziel neemt zelf geen heerlijkheid aan omdat hij in dankbaarheid gehuld is en zich op die manier verhult. Van het vlees en van zelfverheerlijking is niets te bespeuren, omdat het gewaad des lofs de hoogmoed van de mens verbergt.

Mogen allen van u die bezwaard van gemoed zijn, zo bekleed worden met blijdschap in de Heere, Die u heeft bekleed met de mantel der gerechtigheid, zodat u versierd bent met blinkende klederen van aanbiddende liefde, als bruiloftsgasten in het paleis van de Koning. Terwijl wij de woorden vóór ons nauwkeurig bekijken, zullen wij ten eerste aandacht besteden aan de benauwde geest,ten tweede aan de belofte in onze tekst en ten derde aan het gewaad des lofs dat verleend zal worden.

I. Ten eerste willen we de benauwde geest overdenken. We willen deze overdenking niet zwaarmoedig maken, niettemin kan het wel dienstig zijn aandacht te besteden aan de donkere kant van de ziel. Daarbij kunnen we blijk geven van medegevoel en zo meer begrip verwachten van hen die zich bekommerd voelen door vele verzoekingen. Sommigen onder ons weten bij ervaring wat het is benauwd van geest te zijn. Dat overkomt ons soms ook nu nog. Veel lichamelijke dingen, dingen in het gezin en in het dagelijks leven kunnen ons tot droefheid stemmen. Zaken uit het verleden en dingen die met de toekomst verband houden zijn er soms de reden van dat we het hoofd laten hangen.

We zullen nu even stilstaan bij die momenten in het verleden toen we ons bezwaard voelden om niet vergeven zonden. We kunnen maar niet vergeten dat we in de slavernij van een geestelijk Egypte waren. We zullen ons zelf in herinnering brengen de alsem en de gal, de plaatsen met draken en jonge struisen. Neem er nota van dat deze zwaarmoedigheid iets innerlijks is en gewoonlijk een bron van verdriet die een mens probeert stil te houden. Niet dat hij lichamelijk ziek is, hoewel zijn ongelovige vrienden zich verbeelden dat hij zeker ergens aan moet lijden, anders zou hij niet zo zwaarmoedig wezen. Ze zeggen: ‘Hij blijft maar alleen en stil zitten.’ Ze beweren dat hij depressief is. Ze nodigen hem uit eens langs te komen en proberen hem met grapjes op te monteren.

In werkelijkheid drukt de zonde op hem en het is begrijpelijk dat iemand benauwd van geest is als hij zo’n zware last moet dragen. Dag en nacht drukt Gods hand zwaar op hem, zodat het geen wonder is dat hij zo gedeprimeerd is. De overtuiging van zonde maakt van ons als het ware een wagen die zwaar beladen is met schoven, maar het is iets wat innerlijk zwaar drukt en door zorgeloze zielen niet begrepen wordt. ‘Het hart kent zijn eigen bittere droefheid, en een vreemde zal zich met deszelfs blijdschap niet vermengen’ (Spr. 14:10). Ik heb mensen gekend die zo bedrukt waren en naarstig probeerden zelfs het geringste blijk ervan voor anderen te verhelen. En ik kan niet ontkennen dat het niet onverstandig was, want goddeloze mensen verachten hen die voor God beven. Wat kan hun de zonde verschelen? Zij kunnen zondigen en er plezier aan beleven, zoals een varken dat in de modder rolt en er zich heerlijk in voelt.

Mensen die in stilte huilen omdat de pijlen van God hen verwond hebben, worden geschuwd door hen die God vergeten en zij hoeven zich dat niet aan te trekken, omdat zulk gezelschap geen balsem kan geven voor hun wonden. U die treurt, u hebt gelijk dat u uw verdriet voor uzelf houdt, voor zover het de goddelozen betreft. En, al vermoedt u het niet, bedenk wel dat er honderden kinderen van God zijn die alles weten van uw toestand. Als u het aandurfde uw hart voor hen te openen en hun kon vertellen van uw bezwaard gemoed, zou u verbaasd zijn te ontdekken hoe diep zij met u konden meevoelen en hoe goed sommigen van hen de doolhof konden beschrijven waarin u aan het ronddwalen bent.

Niet alle mensen zijn zo teergevoelig; toch zijn er gelovigen die begrip kunnen opbrengen voor uw ervaringen en die u met Gods zegen de leidraad kunnen geven om aan de doolhof van uw verdriet te ontkomen. De Heere vertroostte Paulus door Ananias en u kunt er zeker van zijn dat er ook voor u een Ananias is. Als u, zoals vele andere mensen, voelt dat u bij uw ouders of andere familieleden uw hart niet kunt uitstorten, ga dan naar een gelovige met ondervinding en vertel hem, voor zover mogelijk, over uw verdrietige gemoedstoestand. Ik kan ervan spreken, want ik heb hetzelfde meegemaakt. Het is een gevoel alsof alle hoop op redding is weggenomen en dat u helemaal ter aarde bent geworpen. Toch is er hoop!

Deze benauwdheid van geest moge iets innerlijks zijn, maar let er wel op dat die ook wezenlijk is. Benauwdheid van geest is een van de zwaarste beproevingen. Wie blijmoedig en luchthartig is, hoont en bespot maar al te vaak iemand die bedroefd is. Hij noemt hem zenuwachtig, zegt dat hij zich te veel inbeeldt, bijna gek of overgevoelig is of vol waanideeën zit, enzovoort. De gangbare opvatting is dat er echt geen reden is om bang te zijn en dat droefheid om de zonde alleen maar godsdienstdweperij is. Wanneer zulke mensen zelf maar een half uur lang hadden geleden onder de overtuiging van hun zonden, dan zouden ze met andere ogen kijken naar hen die zwaarmoedig zijn.

En ik zeg, en weet wat ik zeg, na de straf van de hel zelf is er maar één smart dieper dan de smart van een verbroken en berouwvol hart dat voor Gods Woord vreest en toch geen troost daaruit durft te putten – de bitterheid van wroeging en wanhoop. Het is onbeschrijfelijk hartverscheurend te buigen voor de troon der genade en te vrezen dat er nooit een antwoord zal komen. Om aan de voeten van Jezus te liggen, maar niet naar Hem te durven opzien om verlossing. Om zich alleen maar bewust te zijn van ontelbare zonden en tierend ongeloof en niets te durven verwachten dan een spoedig verderf. Dat is een aards Tofeth.

Het zijn ergere wonden dan die het vlees pijn doen, en er komen zwaardere pijnen voort uit de verbroken beenderen van de ziel dan van het lichaam. De snede die diep door het hart gaat, is vlijmend en doodt niet, maar is er wel de oorzaak van dat men wenst te sterven of niet meer te bestaan. Er is een gevangenis zonder ijzeren tralies en er bestaan ook boeien die geen smid kan smeden. Ziekte is daarmee vergeleken maar een kleinigheid; voor sommigen nog minder te verdragen dan de pijnbank of de brandstapel. Gespietst te zijn op eigen zonden, door eigen geweten aan de schandpaal genageld, door eigen oordeel door pijlen met weerhaken beschoten te worden – dat is zielenleed en foltering.

Die bezwaardheid van de geest legt een zwaar gewicht op iemands bezigheden en hindert hem in alles. Wie het gewicht van de zonde draagt, heeft een zware last. Al stelt u hem de kostelijkste beloften voor ogen, dan begrijpt hij ze niet, want de zwarigheid drukt te zwaar op zijn denkvermogen. Al verzekert u hem dat deze beloften voor hem zijn bedoeld, dan kan hij u niet geloven, want de zwarigheid van geest verlamt de tastende hand waarmee hij de zegen zou kunnen aannemen. ‘Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen’. Verontruste zielen raken soms alle eetlust kwijt. Ze hebben geestelijk voedsel nodig en toch wenden zij hun hoofd af. Ze zijn bang zich te voeden met het zeer gezonde voedsel van het Evangelie, want hun droefenis maakt hen bang voor eigenwaan. Een verdrietig en verslagen mens dwaalt in een doolhof, waarvan hij de uitgang niet kan vinden.

Ze zijn bezwaard in hun verstand zowel als in hun geloof, want ‘de geest der benauwdheid’ drukt ook hier. Hun geheugen is vlug genoeg voor het in herinnering brengen van hun zonde, maar is eigenaardig zwak voor wat betreft iets dat enige vertroosting zou kunnen geven. Jeremia zei iets dergelijks: ‘Gij hebt mijn ziel verre van de vrede verstoten, ik heb het goede vergeten’. David was nog duidelijker: ‘Mijn hart is geslagen en verdord als gras, zodat ik vergeten heb mijn brood te eten’.

Alle vermogens van verstand en ziel worden dof en traag en dan lijkt het alsof zo iemand in levensgevaarlijke onmacht is gevallen. Ik heb wel mensen die van hun zonde overtuigd waren, horen zeggen: ‘Van geestelijke zaken lijk ik niets te begrijpen.’ Als iemand die verdoofd is door een hevige klap, zo vallen ze neer en weten nauwelijks wat ze voelen of niet voelen. Als ze helder van geest zouden zijn, dan zouden we het Evangelie hun voor ogen kunnen houden en hun de weg ter zaligheid wijzen, en dan zouden zij zich daar spoedig aan vastklampen. Maar, helaas! het lijkt alsof ze de belofte niet kunnen begrijpen en de troost ervan aangrijpen.

Ik herinner mij dat ik eens een praatje maakte met een kapitein die benauwd van geest was, toen we een rivier afvoeren. Toen ik sprak over de vele beloften van het Woord, antwoordde hij: ‘Ziet u die grote meerpalen daar voor de kust?’ ‘Ja.’ Ik zag ze duidelijk genoeg. ‘Nu,’ zei hij, ‘weet u, het is heel gemakkelijk een schip aan te leggen als je eenmaal een tros om de paal hebt gegooid. Maar ik kan dat touw niet gooien en vastmaken en zo drijf ik stroomafwaarts. Ik weet wel dat de beloften mij zouden vasthouden, maar ik kan het touw aan geen een ervan vastmaken.’ Dát is precies de moeilijkheid. Als iemand wankelt en waggelt als een dronken man, en ten einde raad is midden in een oceaan van zielsverdriet en vertwijfeling, kunt u wel tegen hem zeggen: ‘Kijk, daar is de haven,’ maar hij zit in de mist en kan de haven niet zien. U kunt dan wel vragen of hij de rode lichten niet ziet. Ja, dat wel, maar ze lijken wel te dansen voor zijn ogen en het schip ernaar toe te sturen. Wat is die benauwdheid van geest toch iets verschrikkelijks!

En die bekommernis maakt alles om de mens heen zwaar en moeilijk. Het uiterlijke weerspiegelt het innerlijke. Een vrolijk hart maakt zelfs plezier onder een loodkleurige hemel in de sombere septembermist, maar een somber hart zoekt verdriet tussen meibloesems en junibloemen. De mens verft de wereld waarin hij leeft met de kleur van zijn eigen ziel. ‘De dingen zijn niet wat zij schijnen.’ Toch heeft wat zij schijnen meer invloed op ons dan wat zij zijn.

Bij iemand die een bezwaard gemoed heeft, kunt u vaak opmerken dat zijn zorgen groter lijken dan hij kan verdragen. De alledaagse zorgen van het leven, waar de vrolijkheid grappen over maakt, drukken als een last op zijn ziel. Net als de sprinkhaan is hij zichzelf een last. De normale plichten van het leven vindt hij vervelend en lichte huiselijke zorgen zijn een kwelling voor hem. Hij is bang zelfs zonde te bedrijven met het in- of uitgaan van zijn huis. Iemand die de last der zonde draagt, heeft maar weinig kracht over voor welke andere last ook.

Zelfs de kleine levensvreugden maken hem zwaarmoedig. Het maakt niet uit hoeveel God iemand in zijn huisgezin heeft gezegend, in zijn dagelijkse behoeften of in zijn voorraadschuur. Want, zo lang zijn hart vol droefheid is en zijn ziel bukt onder de zonde, wat betekenen uitpuilende schuren en overstromende wijnvaten dan voor hem? Hij smacht naar vrede en rust die deze dingen niet kunnen geven. Als het oog donker is, dan geeft zelfs de zon geen licht.

Niettemin is er één ding dat ik wil zeggen tegen hen die treuren, omdat ze gebukt gaan onder de last van de zonde: welke benauwdheid u ook voelt, die is niet zwaarder dan de zonde u behoort aan te doen. Want het is iets verschrikkelijks tegen God te hebben gezondigd. Indien het besef van de zonde u zou voeren tot krankzinnigheid – en critici zeggen vaak dat godsdienst daartoe leidt – dan zou dat redelijkerwijs kunnen gebeuren, als er geen andere zaken waren om te bedenken, geen vergevende liefde en geen verzoenend bloed. Wat het gevolg is van de zonde moet men niet aan de godsdienst wijten.

Maar de echte godsdienst komt lof toe, want die brengt verlichting in al die ellende. De zonde is de verschrikkelijkste zaak in het heelal. Als iemand inziet hoe zwaar hij overtreden heeft, is het geen wonder dat hij heel erg verontrust wordt. Eraan denken dat ik – een schepsel dat God heeft gemaakt en dat Hij even gemakkelijk kan doodslaan als een mug – jarenlang in vijandschap jegens Hem durfde leven en zelfs zo verhard ben geworden dat ik Hem vergeten ben, en misschien zelfs getart heb: dat is een vreselijke gedachte.

Toen mij werd verteld van Zijn grote liefde, heb ik me omgedraaid en die liefde verworpen. Zelfs toen ik die liefde kon zien in het bloedende lichaam van Zijn lieve Zoon, bleef ik ongelovig en wilde niets weten van grenzeloze barmhartigheid en ging van kwaad tot erger, en zondigde graag.

Is het dan een wonder dat iemand die de schuld van dit alles heeft ingezien, dan voelt dat zijn sap is veranderd in zomerdroogte en in wanhoop uitroept: ‘Mijn ziel kiest de verworging, de dood meer dan mijn beenderen’? Geliefde treurende, hoe min u van uzelf ook denkt, u overdrijft uw schuld niet. Zonder de barmhartigheid van God is uw geval inderdaad even hopeloos als u veronderstelt. Al ligt u diep in het stof en durft u niet omhoog te kijken, toch is uw positie niet lager dan die hoort te zijn. U verdient ruimschoots de toorn van God en als u enig begrip hebt van die toorn, dan bent u daarvoor niet banger dan u behoort te zijn, want het is vreselijk te vallen in de handen van de levende God. ‘Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij’.

De pijlers van de sterrenhemel sidderen voor Gods verwijt. Hoe groot zal Zijn toorn zijn als Hij Zijn toga als Rechter aantrekt en verschijnt om de weerspannigen te oordelen? O God! hoe vreselijk is Uw toorn! De gedachte eraan al zou ons gemakkelijk kunnen verteren. We willen hier nog een gedachte bijvoegen: als u erg benauwd van geest bent vanwege uw zonden, bent u in het geheel niet de enige, want sommigen van de beste dienstknechten van God moesten een zware strijd voeren voordat zij vrede bij God vonden. Lees hun levensbeschrijvingen maar en u zult zien dat zelfs zij die werkelijk in Christus hebben geloofd, soms de ondraaglijke last van de zonde op hun ziel voelden drukken. Sommigen ervan hebben hun ervaringen beschreven in angstaanjagende bewoordingen en anderen durfden niet eens op te schrijven wat zij gevoeld hadden.

Het ‘Kruis der smarten’, zoals de oude schrijvers het noemden, wordt vaak bezocht. Veel wegen komen daar samen en menige pelgrim heeft daar veel tranen geplengd. Daar komt nog meer bij. Uw Heere en Meester, naar Wie u moet opzien om troost en verlossing, wist hoe zwaar de zonde kon drukken. Zelf had Hij geen zonde, maar Hij droeg de ongerechtigheden van Zijn volk en daarom lag Hij als een worm in het stof van Gethsemané. Wij lezen dat Hij ‘droevig en zeer beangst’ (Matth. 26:37) begon te worden. Angst greep Hem aan en Hij zweette als het ware grote droppels bloed, die op de grond vielen. Door deze zelfde benauwdheid riep Hij uit aan het kruis: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’

Jezus was zeer beangst en erg bedroefd. Ik vraag u om in het uur van uw verschrikking op te zien naar Hem in Zijn benauwdheid, want Hij is de enige deur der hoop. Door Zijn beproeving zal die van u weggenomen worden, want de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.

II. Laat ons ten tweede letten op hoe de benauwdheid wordt weggenomen, want in de tekst staat een Goddelijke belofte: de gezalfde Zaligmaker zal die wegnemen. Enkele gedachten hierover: Broeders! wilt u weten hoe Jezus die benauwdheid wegneemt? Hij doet dit zo: duidelijk en met verzekering openbaart Hij ons dat onze zonde vergeven is. De Heilige Geest leidt ons tot vertrouwen in Christus en het geïnspireerde Woord verzekert ons dat Christus heeft geleden in de plaats van alle gelovigen.

Daaruit maken wij op dat Hij voor ons stierf en er voor ons niets rest om voor te lijden, want de zonde die op de Plaatsbekleder is gelegd, is niet meer onze zonde. Wij verblijden ons in het feit van de plaatsbekleding en het verleggen van onze zonden op Hem. Wij zien in, dat als Hij op onze plaats stond, wij dan op Zijn plaats staan en als Hij was verworpen, wij dan ‘begenadigd zijn in de Geliefde’. Die geest der benauwdheid verdwijnt onmiddellijk, want de reden daartoe is er niet meer.

Elke dag zal ik U prijzen.
omdat Uw toorn is afgewend,
Troostvolle gedachten rijzen
Van Uw bloedend offerand’.

Bovendien legt de Heilige Geest in de wedergeboorte een nieuwe natuur in ons en die nieuwe natuur heeft geen kennis van de geest der benauwdheid. Die kent wel licht, leven en verheuging in de Heilige Geest. Deze nieuwe natuur kijkt omhoog en ontdekt haar relatie met God. Zij verblijdt zich in de goedgunstigheid van de Heilige, uit Wie zij is voortgekomen. Zij rust in de Heere, ja, verblijdt en verheugt zich in Hem, terwijl daarentegen onze oude, zondige natuur ons zover mogelijk omlaag poogt te trekken – omdat we nog steeds het boze hart van het ongeloof hebben – welt dit nieuwe leven in ons op als een levende fontein van kristal. De nieuwe natuur ondersteunt ons door de vrede en de vreugde die voortkomen uit de inwoning van de Heilige Geest. Zo wordt het inwendig leven een duurzaam geneesmiddel tegen benauwdheid van geest.

Ook het geloof, die gezegende gave van God, werkt mee in het wegnemen van de zwarigheid, waar die ook heerst. Het geloof zingt: ‘Alle dingen van mij, waarom zou ik zorgen maken? Al mijn zonden zijn verdwenen, waarom zou ik treuren en verlangen? Alles van het tijdelijke leven is mij geschonken door de God der voorzienigheid en genade en mijn toekomst is verzekerd door het verbond der genade, mij toebedeeld en gegarandeerd.’

Het geloof pakt de verrekijker, kijkt verder dan het beperkte gebied van de tijd tot in de eeuwige hemel en ziet daar een kroon die bewaard is voor de gelovige. Zijn oren zijn geopend zodat hij de liederen kan horen van de verlosten door het bloed, die voor de troon gezongen worden. Zo wordt de geest van de benauwenis weggenomen. Al zie ik met deze slechte ogen geen vreugde, het geloof heeft andere ogen en ontdekt rivieren van welbehagen. Als vlees en bloed mij alleen maar aanleiding geven tot wanhoop en ontzetting, dan weet en ziet het geloof meer en ontdekt redenen voor overvloedige dankbaarheid en zielenvreugd.

Ook de hoop komt met haar zilveren licht van stellige beloften binnen. Ze verwacht de toekomstige heerlijkheid waarop wij zojuist zinspeelden en krijgt daar reeds een voorgevoel van; en ook zo wordt de benauwdheid van het hart weggenomen.

De liefde, de zoetste van de drie, komt ons leren hoe ons te onderwerpen aan de wil van God en overreedt ons bereidwillig in te stemmen met alle Goddelijke bedoelingen. Als we tot dit punt gevorderd zijn – en God zo liefhebben dat wij besloten hebben Hem te vertrouwen en Zijn Naam te prijzen, hoe Hem ook behaagt met ons te handelen – dan moet de benauwdheid van geest zeker verdwijnen.

En nu, geliefde treurenden, ik vertrouw erop dat u weet wat deze grote bemoediging betekent. Het is een werk waarin de Heere hoog verheerlijkt wordt als Hij een arme, bezoedelde ziel optrekt uit de vuile potscherven, waarin hij heeft gelegen, en de ziel laat opstijgen als op de zilveren vleugels van een duif. Sommigen onder ons kunnen nooit het ogenblik van onze grote bevrijding vergeten. Het was de dag van onze geestelijke echtvereniging, het uur der liefde en dat moet altijd voor ons het begin van ons geestelijk nieuwe leven zijn. Alle lof en dank aan Hem Die onze banden heeft losgemaakt en onze voeten in de ruimte heeft gesteld.

III. Nu zijn we gekomen tot het derde en heel gewichtige punt van de tekst: het geschenk van het gewaad des lofs, in de plaats van de benauwdheid van de geest. Wij veronderstellen dat dit kan betekenen dat de Heere ons een kleed schenkt dat eervol en prijzenswaardig is; en wat is dit kleed anders dan de gerechtigheid van onze Heere Jezus Christus?

De Heere tooit Zijn volk met een kleed dat er de reden van is dat zij niet langer schaamte waardig zijn, maar geprezen zullen worden. In Gods ogen zijn zij niet langer schuldig. Wat is dat een grote zegen! Zei niet de vader, toen hij zijn verloren zoon ontving: ‘Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan, en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten’? Dat was een gewaad des lofs in plaats van een benauwde geest. Wanneer een kind van God zijn aanneming begint te verstaan en gaat zeggen: ‘Abba, Vader,’ dan trekt het een kleed aan dat bij een kind past: een eerbaar kleed, een gewaad des lofs.

Als wij ons realiseren dat Christus ons tot priesters van God heeft gemaakt en wij daarom het priesterlijk kleed van de heiliging aantrekken door te beginnen met de offerande van gebed en lofprijzing, dan dragen wij weer een gewaad des lofs. Wanneer wij het verheven privilege van koningen uitoefenen – want wij zijn koningen zowel als priesters – dan dragen wij weer geen onrein kleed van oneer, noch het tenue van een gevangene, noch de lompen van een bedelaar, noch het zwarte kleed van een veroordeelde, maar een gewaad van eer en lof.

Elk kind van God moet bekleed worden met de klederen des heils zijn Heiland heeft ze tot dit doel bereid. Laat hem ze aantrekken en blijde zijn, want deze klederen maken hem aangenaam in Gods ogen.

Maar ik wil liever de precieze woorden uit onze vertaling volgen en spreken van het gewaad des lofs in de betekenis van dankbaarheid, dankzegging en aanbidding. De gezalfde Trooster neemt de geest van zwaarmoedigheid weg en Hij kleedt Zijn volk in het gewaad des lofs. Dit is zowel een inwendige als een uitwendige ommekeer. Een verstandig mens probeert zijn zwaarmoedigheid te verbergen. Maar als de Heere die zwaarmoedigheid van hem wegneemt, dan wil hij zijn dankbaarheid niet verbergen.Toen ik de Heere had gevonden moest ik wel aan ieder een met wie ik omging, daarvan vertellen.

John Bunyan deelt ons mee dat hij zo graag iemand van zijn bekering wilde vertellen, dat hij de kraaien op de omgeploegde akker ervan op de hoogte wilde stellen. Mij verbaast dat niet, het is nieuws dat men haast niet voor zich kan houden. Wanneer iemands benauwdheid van geest door genade is weggenomen, trekt hij een uiterlijke betuiging van vreugde aan en draagt het zijden gewaad des lofs.

Zoals we eerder hebben gezegd is een gewaad iets dat de mens bedekt. Dus als iemand leert God op de juiste wijze te danken, dan bedekt de lof hem. Hij bedekt zichzelf als hij God de eer geeft. Die mens ziet men dan van het hoofd tot aan de voeten bekleed met lof.

Als christenen anderen beginnen te verhalen van de liefde en genade van God tot hen, dan beoordelen veel mensen hen op heel onredelijke manier en beweren dat ze zelfzuchtig zijn. Maar hoe kan iemand zelfzuchtig zijn als hij spreekt van wat de Heere voor hem heeft gedaan? En als u met een zeker vertrouwen spreekt, dan zeggen critici dat u arrogant bent. Hoe kunt u arrogant wezen als u gelooft wat God Zelf verklaart? Het is juist arrogant als u twijfelt aan wat God zegt, maar het is geen aanmatiging om God te geloven. Evenmin is het zelfzucht de waarheid te zeggen.

Als ik zou zeggen dat God mij niet overvloedig gezegend heeft, dan zou de preekstoel waarop ik sta mij waarschuwen. Moet ik de barmhartigheid van God verstoppen, alsof het gestolen goed was? Nooit. Ik spreek veel liever des te vrijmoediger van de onmetelijke liefde die mijn ziel gered heeft van de hel. ‘Die roemt, roeme in de Heere’.

Looft de Heere, al Zijn heiligen en brengt dank aan Zijn heilige Naam. Verkondigt Zijn heil, dwingt hen ertoe die boodschap te horen, omgordt u ermee en draagt het als een sieraad in welk gezelschap u ook verkeert. Sprekend over dit gewaad des lofs, laten we eerst onderzoeken van welke stof dit gewaad is gemaakt. Bestaat die lof niet voor een groot deel uit het aandachtig beschouwen van Gods goedertierenheid? Wij ontvangen duizenden zegeningen zonder het te weten. We pakken ze aan bij de achterdeur en stoppen ze weg in de kelder. Maar de lof besteedt er wel aandacht aan, bewaart de rekening van de ontvangen zegeningen en noteert de goedheid van de Heere. O vrienden, als u dit doet, zult u altijd redenen hebben om God te loven. Wie Gods goedheid opmerkt, zal het nooit aan Gods goedheid ontbreken. Dat is de belangrijkste stof van het gewaad des lofs: de oplettende beschouwing van de Goddelijke goedgunstigheid is het laken waarvan het gewaad des lofs is gemaakt.

Ons volgende onderwerp is dankbare herinnering. Veel wat God voor ons doet, begraven wij levend in het graf van de vergetelheid. Wij ontvangen Zijn genadeblijken alsof het waardeloos spul is. Zo gauw het er is, gooien wij het weg. Het spreekwoord zegt het raak: ‘Brood gegeten is gauw vergeten’. Broeders, de Heere kan u wel duizend gunsten verlenen en u prijst Hem nog niet. Maar, als Hij u één tikje met de zweep geeft, bromt u al tegen Hem. Zijn blijken van genade schrijft u op het water en uw eigen beproevingen beitelt u in het graniet. Zo hoort het niet. Blijft Zijn grote goedheid gedenken. ‘Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden’. Denkt aan de psalmen in de nacht. Herinnert u de goedertierenheden van de Heere. Hieraan herkennen we ook de rijke stof van het gewaad des lofs.

Bij het gewaad des lofs hoort ook een juiste waardering van onze weldaden. Is het geen grote weldaad nog te mogen leven en niet in de hel te liggen, om helder van verstand te zijn en niet in een psychiatrische inrichting, gezond te zijn en niet in het ziekenhuis, in uw eigen huis te wonen en niet in een armenhuis? Dat zijn grote zegeningen en misschien danken wij God daar maar zelden voor. Tel uw geestelijke zegeningen maar op, als u dit kunt. Aan de andere kant, denk eraan wat u hebt verdiend en wat het de Zaligmaker heeft gekost om deze zegeningen voor u te verkrijgen. Hoe geduldig de Heere uw afwijzing van Zijn liefde heeft verdragen en hoe Hij u onophoudelijk heeft overladen met Zijn weldaden. Weeg en tel Zijn weldadigheden en ze zullen u helpen bij het aantrekken van het gewaad des lofs.

Die lof verkondigen wij het best door het verkondigen van de Goddelijke goedheid. Opmerken, herinneren, naar waarde schatten, prijzen en preken over Gods genadegaven – het is allemaal onmisbaar. Die lof is de openlijke verklaring van de dankbaarheid die wij voelen. Hoe vaak komen wij daarin tekort: als u hun een bezoekje brengt, hoe graag wijden zij uit over hun moeilijkheden. Binnen vijf minuten hebben zij met u gesproken over het vochtige weer, hun zere botten en hun lage lonen! Anderen praten graag over de slechte tijden en de achteruitgang van de handel, een liedje dat u al lang kent. Moeten Gods kinderen zich zo gedragen? Moeten wij onze gasten niet onthalen op iets beters dan de botten van het vlees en de harde korsten van ons brood? Laten we de Blijde Boodschap opdienen en blijmoedig vertellen van de goedheid van God jegens ons, zodat ze niet weggaan met de indruk dat we maar een harde Meester hebben.

Het zou in het leven van sommige mensen een bijna wonderbaarlijke verandering scheppen als zij het zich zouden voornemen het meest over echt waardevolle zaken te spreken en het minst over zorgen en kwalen. Waarom altijd over de armoede, de pijntjes, zieke kinderen, het lage loon? Over de onvriendelijke vriend? Waarom niet soms, – nee, waarom niet altijd – over de goedheid van de Heere? Dat is de echte lof, dat moet ons dagelijks gewaad wezen, het galauniform van iedere soldaat van Christus.

Ten tweede: wie hoort dit gewaad des lofs te dragen? Het antwoord kunnen we suggereren door de vraag anders te stellen: Wie past dit kleed? Er is werkelijk een gewaad des lofs dat mij precies past en dat ik zelf wil dragen. Het zit zo ruim dat sommigen van mijn broeders zich konden afvragen of het niet veel te groot voor mij was. Maar ik heb zoveel aan God te danken dat ik, hoe dan ook, daar nooit genoeg voor kan prijzen. Ik moet openlijk belijden dat ik Hem meer schuldig ben dan wie dan ook en dat ik moreel verplicht ben Hem sterker te loven dan ieder ander.

Hoorde ik sommigen van u beweren dat ze even grote schuldenaars zijn? Eist u Hem meer te mogen loven dan ik? Nu, daar zal ik geen ruzie over maken met u. Dat moge dan zo zijn, als u mij wilt overtreffen, zal ik mijn Heere daarvoor danken. Ik heb een keer tijdens een preek opgemerkt dat wanneer ik de hemel zou binnengaan, ik de laagste plaats zou innemen, omdat ik voelde dat ik aan Gods genade meer te danken had dan ieder ander. Maar toen ik van de kansel stapte, merkte ik dat er verscheidene mededingers waren, die mij de laagste plaats niet wilden afstaan. Ze stonden klaar om te zingen:

Daar zal ik het luidste zingen,
Door de hemelzalen dringen,
Zingen van Gods vrije gunst.

Lof zij God! Dit is de enige wedijver tussen de vogels van het paradijs – wie heeft de grootste schuld, wie zal het meest liefhebben, wie zal de laagste plaats bezetten en wie zal zijn Heere het vurigst prijzen? Wat een heerlijke wedijver in ootmoedigheid! Mocht daarvan ook sprake zijn hier beneden. Ik zeg nog eens dat er een gewaad des lofs is dat mij past. Broeder, is er ook geen gewaad dat u precies past, geschikt voor uw staat en omstandigheid? Als u een erfgenaam van de hemel bent, dan is er, dan moet er zijn, een gewaad des lofs dat precies bij u past en dat u onmiddellijk om moet slaan.

Ten derde: wanneer zullen wij het gewaad des lofs dragen? Zeker op onze rust- en feestdagen. Op zondagen en wanneer het Heilig Avondmaal wordt bediend, wanneer onze gedachten vervuld zijn van dankbare herinneringen. Eens hoorde ik dat iemand niet naar de kerk kwam omdat hij geen gepaste kleding had daarvoor. Toen zei ik: ‘Wat bedoelt hij daarmee? Let de Heere op onze uiterlijke kleding? Laat hem het gewaad des lofs aandoen, dan is hij heel welkom.’

Uitwendige kledingstukken maken echt niet zoveel uit, ze vormen een soort bewijs van onze zondeval en dienen ertoe onze naaktheid en schaamte te bedekken. Mooie kleding past niet in Gods huis, vooral niet bij hen die zichzelf ‘ellendige zondaars’ noemen. De beste uitdossing is nederigheid van geest, het kleed van dankbaarheid en het gewaad des lofs. De Dag des Heeren moet altijd de gelukkigste dag van de week zijn en het Heilig Avondmaal een kleine hemel voor onze ziel. ‘Noemt de sabbat een verlustiging, opdat de HEERE geheiligd worde’.

Deze gewaden des lofs horen wij voortdurend te dragen. Als wij de Heere alleen op feestdagen en bij openbare gelegenheden loven, zijn we niets meer dan huichelaars en farizeeërs. Zelfs tollenaars en zondaars willen wel goed van God spreken als het hun goed gaat. Maar wij moeten Hem ook prijzen als het noodweer dreigt. Zij zeggen: ‘Goddank’, als ze mooi weer treffen voor hun vermaak of veel verkocht hebben in de handel. Maar alleen het kind van God zal God loven in de duisternis, als Hij lijdt onder de straf van God.

Het is voor de ware gelovige een bijzonder voorrecht te kunnen zeggen: ‘Zie, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen?’ en: ‘De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd’. Er klonk prachtige muziek in die woorden van Job. Ik denk dat de engel Gabriël niet zoveel lof kan leggen in zijn gezang als Job toen legde in dat lied. Hij was overdekt met boze zweren en wonden, zijn kinderen waren dood, zijn vrouw deed hem verdriet aan en zijn vrienden treiterden hem. Toch riep hij: ‘De Naam des Heeren zij geloofd.’ U die treurt, houd daaraan vast, het is muziek in de oren van uw God. Het dragen van het gewaad des lofs als de kast leeg is, het hoofd pijn doet en het hart onrustig is, het schip zinkende, de handel achteruit gaat – dát is de vrucht van de genade en de Heere aangenaam.

We moeten het gewaad des lofs op de gewoonste dagen van de week dragen. Het hoort te dienen als de boerenkiel, de jas van de koopman, de japon van de dame en het kleed van het dienstmeisje. Het slijt niet, zit goed, is mooi en gaat nooit uit de mode.

Ik heb een oude christen gekend, een Methodist, een heel aparte, originele, eenvoudige, oude man, die bekend stond om zijn opgewekte natuur. Elke morgen vroeg als hij naar zijn werk ging, liep hij op straat te zingen. De mensen daar zeiden dat hij weer liep te ‘toeteren’. Waar hij ook was, altijd neuriede hij een paar regels uit een gezang. Als hij met zijn spade of schoffel bezig was, werkte hij op de maat van zijn lied. Hij mopperde niet dat hij arm was en werd niet kwaad als de mensen hem belachelijk maakten. Je zou wensen dat iedereen geestelijk zo gestemd was en even veel lof had als hij.

Loof de Heere! Loof de Heere! Wanneer zouden wij Hem niet prijzen? We moeten Hem prijzen terwijl wij uitrusten op bed. Geprezen zij Hij die ons ’s nachts bewaakt. Als we ons ’s morgens aankleden, moeten we Hem danken voor ons voedsel en voor onze kleding. Wanneer we ontbijten moeten we de liefde prijzen die een tafel voor ons heeft toebereid. Als we naar ons werk gaan moeten wij de Heere loven om onze kracht tot werken die Hij ons heeft gegeven. Als we ernstig ziek, met hevige pijn of door langzaam verval thuis het bed moeten houden, laat ons dan Hem prijzen, Die al onze ziekten geneest en heiligt.

Laat ons trachten de zoete geest van de dankzegging te betrachten vanaf zonsopkomst tot zonsondergang. Elk ogenblik kan de aanleiding vormen tot het zingen van een nieuw couplet van onze levenspsalm en kan het motief zijn Hem groot te maken Wiens goedheid duurt in eeuwigheid.

Ten slotte: waarom moeten wij het gewaad des lofs dragen? Wij horen dit te dragen, zoals wij andere kleding dragen om ons warm en aangenaam te voelen, want in de hele wereld is er nergens zo’n kledingstuk als het gewaad des lofs. Het verwarmt ons tot diep in ons hart en geeft de hele mens een weldadig gevoel. U kunt naar Nova Zembla gaan en u zult in zo’n kleed niet bevriezen. In het meest ernstige geval en in de zwaarste omstandigheden, waar u ook bent, bent u bestand tegen alle uiterlijke omstandigheden als uw lichaam maar in lofprijzing is gewikkeld.

Draag het, want het zal u vertroosten. Draag het, omdat het u van anderen zal onderscheiden. Het zal voor u als tenue dienen en de mensen laten zien Wiens dienaar u bent. Het zal een regimentsuniform zijn en aantonen bij welk leger u behoort. Het zal een galakostuum wezen en onthullen tot welke waardigheid u bent opgeklommen. Op die kleding zult u het insigne van uw Heere dragen, Die vaak in Zijn lijden Zijn oog en Zijn hart ophief en de grote Vader dankte voor Zijn goedheid.

U dient dit gewaad des lofs te dragen omdat het uw Heere eer bewijst, vooral als u het draagt in tijden van beproeving. Want juist dan vragen de goddelozen: ‘Wat maakt hem zo rustig zo gelaten en zo gelukkig? Er moet in de godsdienst die hij belijdt wel iets schuilen dat de moeite waard is.’

Daarom, draag het gewaad des lofs en trek het nooit uit; laat het nu en dan reinigen en opknappen en helemaal vernieuwen. En u zult het in de hemelse gewesten altijd en eeuwig dragen. Om Hem, Die u heeft verlost van de benauwdheid van geest en u bekleed heeft met het gewaad des lofs, te aanbidden, te verheerlijken en te loven. Moge de een of andere bezwaarde ziel zijn benauwdheid verliezen bij het overdenken van onze tekst en van nu af aan dit Koninklijk kleed – het gewaad des lofs – dragen. AMEN.

Zoek In Archief

Selecteer een zoekfilter

Steun ons met een donatie

Geachte bezoeker, mede dankzij uw hulp kunnen wij de kwaliteit en toegankelijkheid van Het Spurgeon Archief voortzetten.

Download Artikel

Download in PDF, Word of Print

Contact

C.H. Spurgeon

Charles Haddon Spurgeon

1834 – 1892 Was een Engelse baptistenpredikant in de puriteinse traditie. Belangrijke onderwerpen uit zijn prediking waren de vergeving van zonden en de noodzaak van wedergeboorte.