De praatgrage roem heeft er altijd van gehouden om over sommige mensen te praten. Soms zijn er mensen wier glorie door haar wordt uitgebazuind, en wier eer boven de hemelen wordt uitgedragen. Sommigen zijn haar favorieten en hun namen zijn in marmer gekerfd en bekend in ieder land. Roem is geen onpartijdige rechter, ze heeft haar favorieten. Sommige mensen vereert ze, bejubelt ze en vergoddelijkt ze haast; anderen, wier moed veel groter is en wier karakter meer aanbeveling verdient, gaat ze ongemerkt en stil voorbij met de vinger op haar lippen. Over het algemeen gesproken zijn de mensen waar de roem van houdt mannen van brons en ijzer, ruig of ruw van aard. De roem liefkoost Caesar, omdat hij de wereld regeerde met een ijzeren staf. De roem houdt van Luther omdat hij openlijk en heldhaftig in opstand kwam tegen de Paus van Rome en met gefronste wenkbrauwen durfde te lachen om de donderbuien van het Vaticaan. De roem vereert John Knox, want hij was onbuigzaam en bewees zich als de dapperste onder de dapperen.
Over het algemeen gesproken zult u zien dat de roem mensen van vuur en staal uitkiest, mensen die zonder vrees voor hun medemensen hebben gestaan; mensen die bestonden uit een en al moed en onbevreesdheid en die nooit hadden geweten wat verlegenheid is. Maar u weet ook dat er een andere groep mensen is, die net zo moedig zijn en die men net zo – of zelfs nog hoger – kan inschatten, maar die de Kiem volledig over het hoofd ziet. Je hoort haar niet of amper over de zachtaardige Melanchton, die ten tijde van de Reformatie misschien wel net zo veel als de machtige Luther heeft gedaan. Ook hoor je de roem niet vaak praten over de gezegende Rutherford en de hemelse boodschap die van zijn lippen kwam. Of over de Aartsbisschop Leighton, van wie men zegt dat hij zijn hele leven nooit zijn zelfbeheersing heeft verloren. De roem houdt van de ruige rotspunten die de stormachtige wind weerstaan, maar ze heeft geen aandacht voor de minder scherpe stenen in de vallei waarop de vermoeide reiziger het hoofd te rusten legt. Ze zoekt iets dat moedig, prominent en populair is, iets dat opvalt voor de hele wereld. Ze heeft geen aandacht voor hen die in de schaduw bezig zijn.
Dat is ook de reden dat de gezegende Jezus, onze vereerde Meester, ontsnapt is aan de roem. Niemand praat veel over Jezus, behalve Zijn volgelingen. We vinden Zijn naam niet op de lijst van grote en machtige mannen, hoewel Hij naar waarheid de grootste, machtigste, heiligste, zuiverste en beste was van alle mensen die ooit geleefd hebben. Maar Hij is verwaarloosd en vergeten omdat Hij de zachtaardige Jezus, gedwee en mild was, de Man wiens Rijk niet van deze wereld was, zoals Hij benadrukte. Hij had niets ruigs over zich, Hij was een en al liefde. Zijn woorden waren zachter dan boter en Zijn uitspraken zachtaardig; niemand sprak ooit zo vriendelijk als Hij. Hij is niet gekomen als een veroveraar met Zijn zwaard, of als een Mohammed met z’n overtuigende welsprekendheid; nee, Hij kwam om te spreken met een zachte, stille stem, die het rotsachtige hart deed smelten, die de gebroken geest nieuwe kracht gaf, en die voortdurend herhaalde; Kom herwaarts tot Mij allen die vermoeid en belast zijt; Neem Mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen. Jezus Christus was een en al vriendelijkheid, en dat is de reden dat Hij niet verheerlijkt is onder de mensen, iets wat anders wel zou zijn gebeurd.
Het werk van Gods Heilige Geest begint met slaan. Om gered te worden, moet de braakliggende grond eerst omgeploegd worden, het harde hart moet gebroken worden en de rots moet gespleten worden. Er is een uitspraak van een oude heilige dat er geen weg naar de hemel mogelijk is zonder dat men eerst de poorten van de hel in het voorbijgaan hard heeft geraakt, dus zonder veel zielspijn en oefening van het hart. Ik voor mij zie dan ook dat het gekrookte riet een beeld is van de arme zondaar op het moment dat God begint met de operatie aan de ziel; hij is te vergelijken met zo’n geknakte rietstengel, bijna geheel gebroken en verteerd, en er is maar weinig kracht in hem overgebleven.
De rokende vlaswiek zie ik als de weer tot zonde vervallen christen, iemand die een helder brandend licht was, maar wiens licht bijna is gedoofd doordat hij de genade verachtte, zich verzette tegen Gods Geest en terugviel in de zonde. Zijn licht kan nooit helemaal uitgaan, want Christus zegt: Ik zal het niet uitdoven; maar het wordt als een lamp waar maar weinig olie in zit, dus bijna nutteloos. Het is niet helemaal uitgegaan, het rookt nog, maar eens was het een bruikbare lamp, terwijl het nu een kwijnende vlaswiek is geworden. Ik denk dat deze vergelijkingen heel duidelijk de berouwvolle zondaar beschrijven als een geknakte rietstengel en de tot zonde vervallen christen als een kwijnende vlaspit. Ik wil echter niet dezelfde scheiding aanbrengen, maar beide figuren samenvoegen. Ik hoop dat we daar enkele gedachten aan kunnen wijden.
Wat ter wereld is zwakker dan het geknakte riet of de kwijnende vlaspit? Als er maar een wilde eend landt op het riet aan de rand van een plas of moeras, breekt het al, of als iemand er tegenaan trapt, is het al geknakt en gebroken. Iedere windvlaag van over het water doet het heen en weer bewegen en ontbloot de wortels ervan. Er valt vrijwel niets breekbaarders te bedenken dan zo’n geknakte rietstengel, wiens bestaan compleet afhangt van de omstandigheden. En let nu eens op de kwijnende vlasspit – wat stelt die voor? Het geeft een sprankje licht, dat klopt, maar het is bijna verstikt. Een kind kan het uitblazen. De tranen van een dienstmeisje kunnen het in een ogenblik uitdoven. Er is vrijwel niets waarvan het bestaan zo onzeker is, als het kleine vlammetje in de kwijnende vlaspit. U ziet wel, hier worden zwakke dingen beschreven. Toch zegt Christus daarvan: De rokende vlaswiek zal Ik niet uitdoven; het gekrookte riet zal Ik niet breken.
Sommige kinderen van God, gezegend zij Zijn Naam, worden sterk gemaakt om machtige dingen voor Hem te doen. God heeft hier en daar Zijn Simsons die de poorten van Gaza kunnen optillen en wegdragen naar de top van de heuvel. Hij heeft hier en daar Zijn machtige Gideons, die naar het kamp van de Midianieten gaan en hun heerscharen overwinnen. Hij heeft Zijn machtige mannen die ’s winters in de leeuwenkuil gaan en de leeuwen verslaan, maar het merendeel van Zijn mensen is zwak en verlegen. Ze zijn als de spreeuwen die opschrikken bij iedere voorbijganger; het is een kleine, angstige kudde. Als er verleiding komt, vallen ze ervoor, als er beproeving komt, worden ze erdoor overweldigd, hun wankele scheepje danst op en neer bij elke golf en als de wind komt worden ze heen en weer geslingerd als een zeemeeuw op de kam van de golven.
Zwak, zonder sterkte, zonder kracht, zonder macht en invloed. Heel vaak voel ik me gedwongen te zeggen: ik wil wel, maar ik kan niet zingen; ik wil wel, maar ik kan niet bidden, ik wil wel, maar ik kan niet geloven. U zegt dat u niets kunt doen; uw beste pogingen zijn zwak en gebrekkig; en wanneer u uitroept: Mijn kracht wordt vernieuwd, voelt u zich nog zwakker dan daarvoor. U bent zwak, is het niet? Geknakte rietstengels en kwijnende vlaspitten? Ik ben blij dat u binnen kunt komen in de groep van zwakke mensen, want hier is een belofte dat Hij hen nooit wil breken of uitdoven, maar juist wil ondersteunen en omhoog houden.
Ik heb wel eens gehoord dat iemand op straat een speld opraapte vanuit een economisch inzicht; maar ik heb nog nooit gehoord dat iemand geknakte rietstengels opraapte. Die zijn het niet waard om te bezitten. Wie zou iets geven om een geknakte rietstengel, een stukje riet dat op de grond ligt? Wij versmaden het, want het is waardeloos. En een kwijnende vlaspit, wat voor waarde heeft die? Het is iets hinderlijks en schadelijks; maar het heeft geen waarde. Niemand zou ook maar een cent geven voor een geknakte rietstengel of een kwijnende vlaspit. Volgens onze eigen waardering zijn vele van ons zonder waarde. Als sommigen zichzelf zouden kunnen wegen in de weegschaal van het heiligdom en als ze hun harten in balans met hun geweten zouden brengen, dan zou blijken dat ze voor niets goed zouden zijn – waardeloos en nutteloos. Er was een tijd dat u zelf dacht dat u hoorde bij de beste mensen ter wereld. Als iemand toen tegen u gezegd had dat u meer kreeg dan u verdiende, zou u ertegen in gegaan zijn en gezegd hebben: Ik ben van mening dat ik net zo goed ben als andere mensen.
U dacht dat u iets prachtigs was, speciaal Gods liefde en zorg waard; maar nu voelt u zichzelf waardeloos. Soms kunt u zich amper voorstellen dat God weet waar u zich bevindt, u bent immers zo’n verachtelijk schepsel, zo waardeloos en niet Zijn bezorgdheid waard. U kunt wel begrijpen hoe Hij kan letten op een microscopisch klein diertje in een waterdruppel, of op een stofdeeltje in een zonnestraal, of op een insect in de zomeravond, maar u kunt nauwelijks zeggen hoe Hij aan u kan denken, u komt uzelf zo waardeloos voor – een dood stuk papier in de wereld, een nutteloos voorwerp. U zegt: Waar ben ik eigenlijk goed voor? Ik doe niets. Een dominee dient tenminste ergens voor, een diaken heeft tenminste enig nut en een onderwijzer aan de zondagsschool doet iets goeds; maar waarvoor dien ik? Dezelfde vraag kunt u in dit verband stellen. Wat voor nut heeft een geknakte rietstengel? Kan men erop leunen? Kan men zich er kracht door verschaffen? Kan het als steunpilaar dienen in mijn huis? Kan men er een panfluit van maken, zodat het geknakte riet nog muziek kan voortbrengen? Nee, het dient nergens voor.
En wat voor nut heeft een kwijnende vlaspit? Wie ’s nachts reist heeft er geen licht van, de student kan er niet bij lezen. Het heeft geen nut; men gooit het in het vuur en laat het verbranden. Zo praat u over uzelf! U bent nergens goed voor, net als deze dingen. Maar Christus zal u niet weggooien omdat u geen waarde heeft. U weet niet wat voor waarde u nog zult hebben, en u weet eveneens niet hoe hoog Jezus Christus uw waarde uiteindelijk schat. Een goede vrouw en moeder zal misschien zeggen: Ik ga niet vaak uit, ik doe de huishouding voor mijn kinderen en het lijkt alsof ik niets goeds doe. Dat moet u zo niet zeggen, moeder, want uw positie is hoog, verheven en verantwoordelijk; met het opvoeden van uw kinderen voor de Heere, doet u net zoveel als de welsprekende Apollos die zo dapper het Woord predikte.
En u, arme man, alles wat u kunt doen is zwoegen van de morgen tot de avond en daarmee verdient u juist genoeg om van dag tot dag te kunnen leven, zodat u niets heeft om weg te kunnen geven. Als u naar de zondagsschool gaat, kunt u niet veel onderwijs geven, maar hem die weinig gegeven is, van hem wordt ook weinig verlangd. Weet u niet dat men God zelfs kan verheerlijken terwijl men de straat aanveegt? Als er twee engelen naar de aarde zouden worden gestuurd, de een om een koninkrijk te regeren en de ander om de straat te vegen, dan zouden ze geen keus hebben, want God draagt hen dat op. In Zijn voorzienigheid heeft God u dus geroepen om hard te werken voor uw dagelijks brood. Doet u dat dan ook Hem ter eer.