Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Het gehele huis Israëls is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij. Ezechiel 3:7
Zijn er geen uitzonderingen? Nee, niet één. Zelfs het uitverkoren volk wordt zo omschreven. Als de besten al zo slecht zijn, hoe moeten de slechtsten dan wel niet zijn? Kom mijn ziel, ga eens na in hoeverre deze algemene beschuldiging ook op u van toepassing is en wees bereid u te verootmoedigen als u schuldig wordt bevonden. De eerste beschuldiging is onbeschaamdheid of stijfhoofdigheid, gebrek aan heilige schaamte en een onheilige vermetelheid in het kwaad. Voor mijn bekering kon ik zondigen, zonder daarover berouw te hebben, over mijn schuld horen spreken, zonder mij te verootmoedigen en zelfs mijn ongerechtigheid belijden, zonder innerlijk vernederd te worden. Een zondaar die naar Gods huis gaat en die net doet of hij tot Hem bidt en Hem prijst, geeft blijk van een onbeschaamdheid van de ergste soort! Helaas, sinds de dag van mijn wedergeboorte heb ik de Heere voor Zijn aangezicht gewantrouwd en zonder te blozen in Zijn tegenwoordigheid gemopperd, heb ik Hem op een achteloze manier aanbeden en gezondigd, zonder dat mij dit verdriet deed. Als mijn voorhoofd niet als een diamant was, harder dan een keisteen, dan zou ik heel wat meer heilige vrees en een veel diepere verslagenheid van geest hebben. Wee mij, ik ben één van de schaamtelozen uit Israël. De tweede aanklacht is hardheid van hart, en ik zal het niet wagen mij hiervan vrij te pleiten. Eens had ik alleen maar een stenen hart en hoewel ik nu door genade een nieuw hart, een hart van vlees heb, is er toch veel van mijn vroegere onverzettelijkheid overgebleven. Ik word niet zo door Jezus’ dood bewogen als het geval zou moeten zijn, noch word ik ontroerd door de verloren staat van mijn medemensen, de verdorvenheid van de tijd, de kastijding van mijn hemelse Vader en mijn eigen tekortkomingen als het geval zou moeten zijn. O, dat mijn hart bij het overdenken van het lijden en sterven van mijn Heiland smolt. Gave God, dat ik verlost werd van die onderste molensteen in mijn binnenste, van dit hatelijke lichaam des doods. Gezegend zij de naam des Hee- ren, de ziekte is niet ongeneeslijk, het dierbaar bloed van de Zaligmaker is het algemene oplosmiddel en het zal mij, zelfs mij, daadwerkelijk week maken tot mijn hart zal smelten als was voor het vuur.