En ik zag tronen, en zij zaten daarop; en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God en die het beest en zijn beeld niet aangebeden hadden en die het merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en heersten als koningen met Christus de duizend jaren. Maar de overigen van de doden werden niet weer levend totdat de duizend jaren geëindigd waren. Deze is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding; over deze heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren. Openbaring 20:4-6
En ik zag de doden klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat van het leven is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. Openbaring 20:11-12
Mijn vrienden, u zult mij wel toestemmen, dat ik over de verborgenheden van de toekomst, met betrekking tot de tweede komst, het duizendjarig rijk en de eerste en tweede opstanding, zelden heb gepreekt. Hoewel ik deze onderwerpen, als ze in mijn behandeling te pas kwamen, niet helemaal liet liggen; zo denk ik dat men mij eerder beschuldigen kan van te weinig, dan van teveel aan bespreking. Meen niet dat ik aan een onbetamelijke nieuwsgierigheid wil voldoen, of dat ik de rechte sleutel van de onvervulde profetie heb gevonden. Ik ben niet gerechtvaardigd wanneer ik mijn tijd aan de profetische studie besteed. Hiervoor ontbreken mij trouwens de nodige talenten. Evenmin geloof ik dat mijn Goddelijke zender mij daartoe heeft geroepen. Bedrieg ik mij niet, dan zou een leraar meer voor het volk van God kunnen doen, wanneer hij meer over de eerste dan over de tweede komst zouden preken.
Waarom ik dan juist dit onderwerp heb gekozen? Omdat ik meen hiermee voor velen van nut te kunnen zijn, omdat dit onderwerp geschikt is om de mens die in de doodsslaap van de zonden verkeert, wakker kan maken en tot nadenken brengen. De Puriteinen behandelden dergelijke onderwerpen wel degelijk. Neem een man als Stephen Charnock (1628 – 1680), die in zijn rede over de onveranderlijkheid van God; over het vergaan van de wereld; het duizendjarig rijk en de nieuwe hemel en aarde sprak. Een man als Richard Baxter (1615 – 1691), die het eeuwig geluk van de medemens op ‘t hart lag, en meer dan iemand anders – met uitzondering van Paulus – aan het behoud van veel zielen heeft gearbeid; verkondigde eveneens deze leer “van de schrik van de HEERE”, opdat menig zondaar tot bekering zou komen en de Heere Jezus zonder schrik tegemoet kan zien, als hij zich helemaal aan Hem heeft toegewijd. John Bunyan (1628 – 1688), die zo eenvoudig preekte dat een kind hem kon begrijpen, sprak van de komst van Christus en van de toekomende heerlijkheid. Hij preekte deze leer ter bemoediging van de gelovige en tot waarschuwing van de goddeloze. Met deze grote mannen als voorbeeld durf ik het aan dit onderwerp te bespreken, daar ik weet dat dit niet nutteloos of doelloos is. Het kan niet nutteloos zijn als God er zijn zegen aan verbindt. Daarom bid ik van Hem, dat Hij mij kracht geeft, om Zijn eeuwige raad die tot Zijn eer is, de mensen tot nut en tot zegen voor te houden.
1. De eerste tekst spreekt met betrekking tot het volk van God, van drie grote voorrechten.
2. De tweede tekst spreekt met betrekking tot de goddelozen, van drie grote en verschrikkelijke dingen, die spoedig in het oog zullen vallen.
De eerste tekst van drie grote voorrechten zegt: Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding; over deze heeft de tweede dood geen macht maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen, duizend jaren. Voordat ik tot de uitleg overga, geef ik de mening van twee theologen, die naar mijn mening onhoudbaar is. Eerst die van Albert Barnes (1798 – 1870). Deze heb ik nauwkeurig geraadpleegd. Hij zegt dat de eerste opstanding, een opstanding vanbeginselen is, namelijk een opstanding van geduld; van gedurfde moed; van heilige vrijmoedigheid en standvastheid van de oude martelaren. Deze beginselen zegt hij, zijn als het ware begraven, en zullen gedurende het komende geestelijke rijk van Christus opstaan.
Kunt u geloven dat dit de juiste uitleg is? Zou deze stelling met geen andere te weerleggen zijn? Vaak lezen wij de Schrift zonder goed te begrijpen wat de bedoeling is. Wie echt de geest en de bedoeling van deze tekst heeft leren begrijpen, zal toestemmen dat een opstelling van beginselen of leerstellingen niet kan worden bedoeld.
Broeders u ziet toch in een oogopslag dat hier sprake is van de opstanding van mensen? Bovendien gaat het hier om de letterlijke zin van het woord! Er staat: “Ik zag de zielen van hen die onthoofd waren, om het getuigenis van Jezus” En: “Maar de overige van de doden werden niet weer levend” Wordt hier gedoeld op overige dode beginselen of leerstellingen?
Nee, u kunt het in deze geest niet opvatten. Zonder twijfel: het betreft hier een letterlijke opstanding van de heiligen.
De tweede uitleg van de tekst is even onhoudbaar. Ik had eens het ongeluk onder het gehoor te zijn van een van mijn beste vrienden, die deze tekst behandelde. Onder zijn preek was ik niet op mijn gemak. Hij verklaarde de tekst zo: “Zalig en heilig is hij die opnieuw geboren is, die wedergeboren is en door de opstanding van de Heere Jezus Christus een opstanding had van dode werken.”
Jammer dat ik hem onder het spreken niet kon wijzen op het onhoudbare van zijn bewering. Want zijn figuurlijke verklaring was niet in verband te brengen met wat er letterlijk staat: dat de overigen van de doden niet leven zouden totdat de duizend jaren geëindigd waren.
Inderdaad: als de eerste opstanding waarvan hier gesproken wordt een figuurlijke of geestelijke of zinnebeeldige is, dan moet de opstanding van de doden verder in de tekst, óók een geestelijke en geheimzinnige en zinnebeeldige zijn. Maar niemand die dit leest kan hierin mee gaan. Want als u een hoofdstuk uit de Schrift leest, zult u niet zeggen: “Dit gedeelte is zinnebeeldig en moet zó begrepen worden, terwijl een ander gedeelte uit dezelfde perikoop letterlijk moet worden genomen.”
Nee geliefden, de Heilige Geest mengt geen zinnebeelden en feiten door elkaar. Een zinnebeeldig boek wijst meestal direct de figuurlijke bedoeling aan. Wanneer iets dat letterlijk bedoeld wordt, in een zinnebeeldige vorm wordt aangetroffen, is het ook altijd aan datgene verbonden wat duidelijk genoeg en letterlijk beschreven is, zodat dat letterlijke niet zinnebeeldig kan worden opgevat. Of de hele zin moet uit zijn verband gerukt en met geweld verkracht worden. Wie daarom ons tekstvers met een onbevangen oordeel leest, zal zien dat hier letterlijk gesproken wordt van twee opstandingen.
De een is die van “de geesten van de volmaakt rechtvaardigen”; de andere is van de lichamen van de goddelozen. De een van “die in Christus ontslapen zijn” en met Christus “zullen heersen”; de andere van hen “die in hun zonden leven en sterven” en “verloren gaan”. De tekst noemt drie voorrechten, die wij na deze korte inleiding zullen ontwikkelen.
1. De eerste tekst spreekt met betrekking tot het volk van God, van drie grote voorrechten.
I. Het eerste voorrecht van de rechtvaardigen is “de eerste opstanding”.
II. Het tweede voorrecht van de rechtvaardigen is, dat “de tweede dood geen macht over hen heeft”
III. Het derde voorrecht van de rechtvaardigen is dat “zij met Hem zullen heersen, duizend jaren”.
I. Het eerste voorrecht van de rechtvaardigen is: “De Eerste Opstanding“. De Schrift is klaar en duidelijk genoeg. Waarschijnlijk hebt u tot nu toe gemeend, dat alle mensen op hetzelfde ogenblik zullen opstaan; dat al de graven “in één punt van de tijd zullen geopend worden, de bazuin zal slaan, en ieder die in de graven is zal uitgaan.” Dit is niet het getuigenis van het woord van God. Gods woord zegt dat zij “die in Christus zijn ontslapen éérst zullen opstaan”. Of het tijdsverloop tussen de eerste en de tweede opstanding, werkelijk letterlijk “duizend jaar”, korter of langer duurt beslis ik niet. Ik weet weinig van de toekomstige verborgenheden. Maar dit weet ik, dat er twee opstandingen zijn. De één van”de volmaakt rechtvaardigen”; de ander van de goddelozen. En dit weet ik: God heeft een tijd bepaald waarop de rechtvaardigen zullen opstaan tot heerlijkheid. Terwijl een tijd daarna de goddelozen zullen opstaan tot de opstanding van het oordeel (SV: verdoemenis).
Neem uw Bijbel en volg met aandacht de apostel in 1 Cor. 15:20-25: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de eersteling geworden van hen die ontslapen zijn. Want daar de dood door één mens is, zo is ook de opstanding van de doden door één mens. Want zoals zij allen in Adam sterven, zo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn orde, de eersteling Christus; daarna die van Christus zijn in zijn Toekomst.” Van de tijd ná deze Toekomst zegt de apostel: “Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal te niet gedaan hebben, alle heerschappij en alle macht en kracht. Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben”. Hier wordt dus gesproken van hen die van Christus zijn en van hen alléén. Men kan aan deze tekst niet ontdekken dat de goddelozen ook eenmaal zullen opstaan, indien we niet wisten, dat ook zij eenmaal ‘allen levend’ gemaakt zullen worden, d.i. hun lichaam terug zullen krijgen. Oppervlakkig schijnt de tekst om deze reden niet zo begrijpelijk.
Het is mij genoeg te zeggen dat hier in het bijzonder en uitsluitend gesproken wordt van de opstanding van hen, die in Christus zijn. Wat in 1 Thess. 4:13-17 wordt gezegd is duidelijk. Daar staat: “Doch broeders ik wil niet dat u onwetend bent van hen die ontslapen zijn, opdat u niet bedroefd bent zoals de anderen die geen hoop hebben. Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, zo zal ook God hen, die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u door het woord van de Heere, dat wij die levend zullen overblijven tot de Toekomst van de Heere, niet zullen voorgaan aan hen die ontslapen zijn. Want de Heere zelf zal met een geroep, met de stem van de archangel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel, en die in Christus gestorven zijn zullen eerst opstaan. Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen samen met hen opgenomen worden in de wolken, de Heere tegemoet in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn.”
Hier wordt dus niet gesproken van de opstanding van de goddelozen; maar er staat dat de in Christus gestorvenen, eerst zullen opstaan. De apostel spreekt dus van de eerste opstanding. Omdat wij weten dat op de eerste opstanding de tweede volgt, en dat de goddelozen zowel als de rechtvaardigen zullen opstaan, kunnen wij de gevolgtrekking maken dat zij, die in hun zonden gestorven zijn, in de tweede opstanding zullen opstaan, nadat de tijdsruimte tussen de twee opstandingen ten einde zal zijn.
Bekijk nu Filippenzen 3:8, 10 en 11 en vergelijkt deze teksten met bovengenoemde teksten: “Ja gewis ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus mijn Heere, om wie ik al die dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus mag gewinnen, opdat ik Hem mag kennen en de kracht van Zijn opstanding, en de gemeenschap aan Zijn lijden, Zijn dood gelijkvormig wordend. Of ik enigszins (=hoe dan ook)mag komen tot de wederopstanding van de doden.” Er staat niet: opstanding, Grieks anastasis, maar tussen uitopstanding, Grieks: exanastasis. Wat bedoelt de apostel?
Elke orthodoxe Christen gelooft toch dat ieder zal opstaan. De hele christelijke kerk is de leer van de algemene opstanding toegedaan; welke opstanding bedoelt Paulus, als hij zegt: “of ik hoe dan ook, daartoe mag komen.” Niet de algemene opstanding. Hij moet doelen op die heerlijke opstanding, waaraan alléén zij zullen deel hebben, die de Heere Jezus Christus gekend hebben ook in “en de kracht van Zijn opstanding; en Zijn dood gelijkvormig geworden zijn.”
Deze tekst is niet behoorlijk uit te leggen, zonder toe te stemmen, dat”de eerste opstanding van de rechtvaardigen”, aan die van de goddelozen voorafgaat. Sla Lukas 20:35 eens op. Wat zegt Jezus in antwoord op de bedenking van de Sadduceeën, toen zij Hem vroegen over één, die door het overlijden van haar echtgenoten, zeven mannen heeft gehad: “In de opstanding, van welk van de zeven mannen die zij heeft gehad, zal zij de vrouw zijn?” Hij zei: “Maar die waardig geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen niet trouwen noch ten huwelijk uitgegeven worden, want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn de engelen gelijk en zij zijn kinderen van God, omdat zij kinderen van de opstanding zijn.”
Zo wordt dan een noodzakelijk waardig zijn vereist, om aan die opstanding deel te kunnen hebben. Zo heeft Hij het dan over de kinderen van de opstanding, die alléén aan die opstanding deel hebben. Ik twijfel niet dat ieder zal opstaan. In die zin zou ieder een kind van de opstanding zijn. In die zin zou er voor de opstanding geen ‘het waardig zijn’ worden vereist. Toch moet daar een opstanding zijn, waartoe ‘een waardig zijn’ volstrekt nodig is. Een opstanding als stellig en uitsluitend voorrecht. Een opstanding die, als de christen ‘het waard is’ hem zal onderscheiden en vereren met de titel van ‘een kind van de opstanding’ Ik meen dat hierover geen twijfel kan bestaan.
Ik lees in Lukas 14:13: “Wanneer u een maaltijd zal houden, zo nodigt armen, verminkten, kreupelen, blinden, en u zal zalig zijn, omdat zij niet hebben om te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen”. Ik beweer niet dat deze tekst genoeg is om te bewijzen dat er een eerste opstanding van de rechtvaardigen is. Maar als de apostel niet doordrongen was van dezelfde gedachte, had hij evengoed kunnen zeggen: “Het zal u vergolden worden in de algemene opstanding.”
De tijd van de vergelding, is dus de éérste opstanding van de rechtvaardigen, omdat hij er van spreekt als van een bijzonder tijdvak. Indien er maar één opstanding is, had Hij niet hoeven te zeggen: “in de opstanding van de rechtvaardigen” als beiden, zowel rechtvaardigen als goddelozen op hetzelfde tijdstip zullen opstaan.
De woorden “van de rechtvaardigen” zijn in de tekst overbodig, wanneer de tijd waarop de rechtvaardigen zullen opstaan, niet duidelijk onderscheiden is van die waarop de goddelozen zullen opstaan.
Ik zal niet zeggen dat deze aangevoerde bewijsplaatsen het meest duidelijkst zijn om mijn bewering te staven. Maar zowel deze en meer andere bewijsplaatsen, waarvan de tijd mij ontbreekt die aan te halen, bevestigen op grond van Gods woord, de leer van beide opstandingen.
Nog één bewijsplaats zal ik in het midden brengen, die bijzonder duidelijk is. In Johannes 6:39, 40, 44, 54 zegt de Heere Jezus: “En dit is de wil van de Vader die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verliezen zal, maar dat zal opwekken op de uiterste dag. En dit is de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, dat een ieder die de Zoon ziet, en in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft, en Ik zal hem opwekken op de uiterste dag. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader die Mij gezonden heeft hem trekt, en Ik zal hem opwekken op de uiterste dag. Die mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem opwekken op de uiterste dag.”
Zo spreekt de Heere Jezus vier keer achter elkaar over de Zijnen, en belooft hun tot viermaal toe, een opstanding. Deze beloften moeten toch onderscheiden en uitnemend zijn, wil er blijdschap en heerlijkheid voor het volk van God in zijn. Ik zeg nogmaals dat alle mensen zullen opstaan, en toch wordt er hier van een bijzonder voorrecht voor Gods uitverkoren volk gesproken. Voorzeker geliefden, daar is tweeërlei opstanding!
Bovendien lees ik in Hebreeën 12, waar de apostel spreekt over de beproevingen van de gelovigen en hun volharding: dat zij (de gelovigen) “de aangeboden verlossing niet hebben aangenomen, opdat zij een betere opstanding zouden ontvangen.” Dat ‘betere’ ligt niet in de vruchten van de opstanding, maar in de opstanding zelf. Hoe zou het “een betere opstanding” kunnen zijn, als daar geen verschil bestaat tussen de opstanding van de rechtvaardigen en de opstanding van de zondaars. De ene opstanding is een opstanding vol heerlijkheid en luister en de andere vol donkerheid en verschrikking. Er is merkbaar verschil tussen beiden, een verschil zoals dit in het begin van de wereld was en tot het eind zijn zal: de Heere heeft een onderscheid gemaakt tussen hen die Hem vrezen, en hen die Hem niet vrezen.
Ik besef ten volle dat ik de tekst niet zó duidelijk kan uitleggen om aan haarkloverij van deze of gene tegenpartij te ontkomen; maar ik preek liever voor mijn gemeente, dan dat ik zou twisten met mijn tegenpartijders. Ik hoop dat u dit uitermate belangrijke onderwerp, nog eens goed zal wikken en wegen.
Indien het Woord van God u niet leert dat de in Christus ontslapenen eerst zullen opstaan: geloof mij dan niet.
Wanneer u voor uzelf uit het Woord van God niet kan ontdekken dat wat ik u verkondig, de waarheid is;
Wanneer de Heilige Geest u niet de ogen opent, om het even klaar en duidelijk te zien als ik:
Lees en herhaal de tekst dan, en zie of u die beter en duidelijker kan verklaren dan ik voor u getracht heb te doen.
II. Het tweede voorrecht van de rechtvaardigen is, dat, “de tweede dood geen macht over hen heeft”.
Ook hier wordt van de dood gesproken in de letterlijke zin van het woord, en niet minder letterlijk van zijn geestelijke macht. Want er is een geestelijke dood, zowel als een vleselijke dood. Die tweede, die geestelijke dood, die over de goddelozen komt, komt niet over de rechtvaardigen, omdat deze geen macht over hen heeft.
Geliefden wat een grote voorrechten zijn er toch verbonden aan de eerste opstanding, die Christus zijn volk heeft toegezegd: “Het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar dit weten wij dat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen zijn. Want wij zullen Hem zien zoals Hij is.” Kinderen van God, ik denk dat de heerlijkheid van de opstanding eerder bestaat uit de heerlijkheid die in ons zal worden geopenbaard, dan in de heerlijkheid die áán ons zal worden geopenbaard. Wij kunnen slechts gissen over de heerlijkheid van de gestalte waarmee wij zullen opstaan, en ook over het geluk waarin wij in tegenstelling tot de goddelozen zullen delen, omdat wij slechts de toekomstige zaken voor een deel kennen. Maar dit weten wij op grond van Gods woord, hetwelk ons niet bedriegt, dat de twééde dood – die de veroordeling tot de buitenste duisternis inhoudt – geen macht zal hebben over hen die deel hebben aan de éérste opstanding. Hoe zou de verdoemenis macht over hen hebben?
Zij heeft alleen macht over goddelozen en zondaars. Maar niet over rechtvaardigen. Zeker hebben de rechtvaardigen even zo gezondigd als alle anderen en waren ook zij eens kinderen, waarop de toorn van God rustte. Maar hun schuld is verzoend; hun zonden zijn vergeven en gedragen door het Lam dat geslacht is. De Heere Jezus, die in onze plaats stond, onze Borg en Middelaar, de eeuwige Zoon van God, is voor hen bij de Vader tussengetreden. Hij heeft hun zonden voor eeuwig weggedaan en Hij heeft hen bekleed met Zijn gerechtigheid. Hij heeft hen gewassen in Zijn bloed en gereinigd en geheiligd. Hoe zou de toorn van God op hen kunnen rusten? Zij die in Christus Jezus niet meer schuldig zijn en bovendien door zijn verdiensten als Middelaar met Zijn gerechtigheid zijn bekleed? De toorn van God kan nooit meer rusten op hen. Door het bloed van Christus zijn zij gewassen, want aan het goede recht van God is geheel voldaan. De vlammen van de hel beginnen niets tegen hen. Tegen hen die door Hem kunnen juichen:
“Heere Jezus in uw wonden,
Is losgeld voor mijn ziel gevonden.”
De dood de hel en haar machten zijn niet in staat iets te doen, want zij hebben vrede met God gevonden, in en door het kruisbloed van Christus. Daar zal een “tweede dood” zijn, maar hij zal over ons – indien wij in Christus Jezus zijn – geen macht hebben. Begrijpt u de trefzekerheid van deze mooie voorstelling? Al gingen we ook midden door de vlammen van de hel, ze zouden evenmin macht over ons hebben als over de drie jonge mensen, die door de machtige Nebukadnézar van het Babylonische rijk, in de “gloeiend hete oven werden geworpen”, en daar ongedeerd weer uitkwamen. Span uw boog, o dood!, om ons te treffen. Laat de hel en alle vijanden samen hun macht tegen ons beproeven. “Wij zullen meer dan overwinnaars zijn door Christus Jezus die ons heeft liefgehad.” Wij staan onbewegelijk als op een rots gegrond en kunnen hun nutteloze pogingen met vrijmoedigheid bespotten. En waarom? Omdat Christus onze zonden heeft weggewassen “en ons de kleding van Zijn gerechtigheid heeft aangetrokken.”
Maar er is meer: de tweede dood heeft geen macht over ons, omdat wij – als de overste van deze wereld, de duivel, komt – met onze goede Meester kunnen zeggen: “hij heeft aan Mij niets. “Wanneer wij eenmaal zullen opstaan, zullen we geheel vlekkeloos en rein, “zonder vlek of rimpel”, als gerechtvaardigd voor God verschijnen. De zonde zal in eeuwigheid geen vermogen meer op ons kunnen uitoefenen. Wij zullen even rein zijn als Adam vóór zijn val, even heilig en zonder zonden als hij toen hij uit de hand van zijn Maker kwam. Ja meer, wij zullen beter zijn dan Adam, omdat wij niet meer kunnen zondigen. Ja, wij zullen in deugd en gerechtigheid zo onwrikbaar vast staan, dat wij niet meer tot zonden kunnen verzocht worden. Dan hoeven we niet bang te zijn in de zonden te struikelen of te vallen. In de grote dag van alle dagen zullen wij voor God staan, geheel rein en onbevlekt.
Geliefden! “Het hoofd omhoog, het hart naar boven”. Strijdt tegen de zonden in de kracht van de Heilige Geest ó verban alle twijfel en vrees en wis de droeve tranen uit uw ogen. Daar zullen dagen komen, die de engelen niet hebben gezien, maar die u zal zien. Daar zullen dagen komen dat u voor dood noch hel, voor zonde noch ongerechtigheid behoeft bang te zijn. Wanneer u deel hebt aan de eerste opstanding, behoeft u geen angst meer voor de oude Adam te hebben. O, dat zal zalig zijn! Dat zal zalig zijn, wanneer de oude mens, die ons hier op aarde gemarteld en gekweld heeft, daarboven geen macht meer zal hebben. Wanneer we “bekleed zijn met witte kleding”, als gekochten, gereinigden en gezaligden, eeuwig met Christus zullen heersen, zonder zonde.
III. Het derde voorrecht van de rechtvaardigen is, dat, “Zij met Hem zullen heersen, duizend jaren”.
Maar de tekst heeft nog een derde voorrecht. Dat is dat “zij met Hem zullen heersen duizend jaren”. Ziedaar, een punt waarover men lang en vrij hevig heeft getwist en nog twist. Zo geloofde men eerst dat, zoals er zes dagen zijn om te arbeiden en aansluitend één – de sabbat – om te rusten, ook na zesduizend jaar wereldgeschiedenis, een volgend duizend jaar zou volgen, die een sabbatsjaar zou zijn. Ik weet niet of Gods woord enige grond hiervoor geeft; maar dit weet ik: dat de Heere zal komen. Van dag en uur van Zijn komst weet niemand. Daarom vind ik het verkeerd om eeuw of jaar aan te wijzen, waarin Christus komen zal. Wij moeten Hem elk ogenblik verwachten. Het is onze plicht elke dag Zijn verschijning en Zijn komst af te wachten. “Ons komt het niet toe de tijden en gelegenheid die de Vader in Zijn eigen hand gesteld heeft te weten.” En daarom moeten we Hem verwachten als Zijn gelovige kinderen. “Want Hij komt als een dief in de nacht”. “Hetzij Hij ’s morgens vroeg met het hanengekraai of in de eerste of tweede nachtwake” komt. Hij eist van ons dat wij met “de wijze maagden” “onze lampen brandend en onze lenden omgord zullen hebben.”
Dat wil zeggen dat wij voor de reis naar de eeuwigheid klaar zullen zijn. Opdat wij door genade met Hem naar Zijn bruiloft zullen mogen gaan, die Hij – voor die van Hem zijn – heeft aangericht. Het kan zijn dat er over de tijd waarop de Heere komt een aanwijzing in Gods woord wordt gevonden. Liever laat ik de nasporing daarvan over aan hen die meer geletterd zijn en aan hen die heel hun tijd daaraan kunnen besteden. Ik ben op dit moment niet in staat mij daarin te verdiepen. Ik geloof dat de verklaring van het Boek Openbaring, andere uitleggers vereisen dan zij, die door hun verklaring de raad van God verduisteren, in plaats van duidelijker aan het licht brengen. Ik wil mij daarom niet verder op dit gebied wagen dan mijn voorganger Dr. John Gill (1697 – 1771). Ik waag mij niet verder dan de vaders van de Vroege Kerk, of dan Richard Baxter (1615 – 1691) en John Bunyan; en toch verneem ik uit de tekst de stellige belofte, dat de gelovigen duizend jaar met Christus zullen heersen.
En ik geloof dat zij met Hem zullen heersen op deze aarde. Want wat lezen wij in Psalm 37:10 en 11: “En nog een weinig tijd en de goddeloze zal er niet zijn en gij zult achtnemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen.” In tegenstelling van hen “zullen de zachtmoedigen de aarde in erfenis bezitten, en zich verlustigen over grote vrede.” U kunt aan deze tekst de betekenis toekennen, dat de zachtmoedigen meer van de goederen van deze wereld zullen genieten en zich over een grotere vrede zullen verblijden dan de zondaar dat zal doen. Ik vind dat zo’n uitlegging beperkt en bekrompen is. Als het waar is dat de zachtmoedigen het aardrijk in erfenis zullen bezitten, en dat zij zich te midden van grote vrede door de Messias, daarin zullen verblijden – wat ik op grond van God woord geloof – dan moet de betekenis veel ruimer en heerlijker zijn.
De beloften van onze God hebben altijd een veel ruimer en meer uitgestrekte betekenis, dan wij ooit kunnen begrijpen of bevatten. Wanneer de tekst daarom zou bedoelen dat de zachtmoedigen alleen in dit leven hun deel moesten zoeken, en de goederen van deze aarde moesten genieten, dan weet ik dat zij, “wanneer zij alléén in dit leven op Christus hopen, de ellendigste van alle mensen zijn.”
Verstaan wij onder deze tekst dat Christus hen reeds hier, eer en heerlijkheid zal geven, dan kennen wij hen een betere en ruimer en heerlijker betekenis toe, omdat Gods beloften altijd in de ruimste zin van het woord moeten worden opgevat. De rechtvaardigen beërven het aardrijk niet tot op zekere hoogte, maar in de eeuw die ons beloofd is, erfelijk en in de volste zin van het woord.
Het getuigenis van David was onder het oude verbond, al vastgelegd in het oude testament: “De zachtmoedigen zullen het aardrijk in eeuwige erfenis bezitten”. Ook heeft onze Heere en Zaligmaker gezegd: “Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven.” Hoe – waar – wanneer? Zeker nu (ca 1875) niet, noch in de dagen toen onze Heere op aarde was, noch in de tijd van de apostelen. Want wat beërfden de zachtmoedigen? Brandstapels, pijnbanken en ellendige gevangenisholen. Hun erfenis was inderdaad niets. Zij waren arm, hadden gebrek aan levensmiddelen “wandelden in schaaps- en geitenvellen”. Zo de zachtmoedigen ooit de aarde zullen beërven moet dit in de eeuw zijn die hen beloofd is, want tot hiertoe hebben zij nooit de aarde bezeten.
Sla Openbaring 5:9 en 10 eens op. Daar lezen we: “En zij zongen een nieuw lied, zeggend: Gij zijt waardig dat boek te nemen, en zijn zegels te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie, en Gij hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters; en wij zullen als koningen op de aarde heersen.”
Ik weet niet in hoever de echtheid van deze woorden wordt betwist, maar ik weet dat de Heilige Geest niet anders kan bedoelen, dan dat het volk van de Heere zal heersen op de aarde.
Zo ook getuigde de Heere Jezus in antwoord op de vraag van Petrus “Heere, wat zal ons dan overkomen nu wij alles hebben verlaten en U zijn gevolgd?”: “Voorwaar zeg Ik u, dat gij, die Mij gevolgd bent in de wedergeboorte, wanneer de Zoon van de mensen zal gezeten zijn op de troon van Zijn heerlijkheid, dat u ook zult zitten op twaalf tronen, om de twaalf stammen van Israël te oordelen. En zo wie huizen, of broers, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, zal hebben verlaten ter wille van mijn naam, die zal honderdvoudig ontvangen, en het eeuwige leven beërven.”
Het schijnt dat Christus, hier komen moet in de wedergeboorte, wanneer een nieuwgeboren wereld vervuld is met blijdschap, geschikt voor de nieuwgeboren mensen. Dan zal er allereerst eer en heerlijkheid zijn voor de apostelen en voor allen die voor de naam van Christus alles verlaten hebben. De Heere van de hemelse legers “zal heersen op de berg Sion en in Israël.” “Hij zal komen met zijn vele duizenden heiligen”.
Ik zou nog meer bewijsplaatsen kunnen bijbrengen, die mij in mijn gevoelen versterken, dat de zegepraal zal behaald worden dáár, waar de strijd gestreden is, dat de zachtmoedigen op grond van Gods woord het aardrijk in erfenis zullen bezitten, maar de tijd zou mij ontbreken.
Daarom ga ik met blijdschap de toekomst tegen: hetzij ik “in Christus ontslapen ben” eer mijn Meester komt. Hetzij wanneer Hij komt – ik weet het niet God weet het alleen – toch verzekerd ben dat ik op de dag van Zijn verschijning zal opstaan, en dat de vergelding mij wacht in de opstanding “van de volmaakt rechtvaardigen”. Dán wanneer ik Hem getrouw en ijverig gediend, oprecht in Hem geloofd en Hem vurig heb liefgehad. Die vergelding zal daarin bestaan, dat ik Hem uit genade gelijk zal wezen, en delen zal in Zijn heerlijkheid voor de ogen van de mensen. Ja, ook dat ik met Hem heersen zal, duizend jaren.
Dr. Isaäc Watts (1674 – 1748) is naar mijn mening, van gevoelen dat Christus komen zal in de letterlijke zin van het woord, want zegt hij: “Het is nog niet geopenbaard welk een heerlijkheid de gelovige wacht. Maar “wanneer wij onze Zaligmaker zien zullen, zullen wij Hem gelijk wezen.” Daarom moet die hoop van de heerlijkheid ons versterken in het uur van de beproeving.” Daarom … daarom moet zij ons een spoorslag zijn om te jagen naar heiliging! Heiliging door de Geest van God. “Want Hij Die komt, is heilig!”
Ik heb nog een opmerking, en wel deze: De leer die ik u zo even verkondigde is voor de praktijk alleszins van nut, want, wij worden op meer dan één bladzijde van het Nieuwe Testament er toe aangezet, toe te nemen in heiliging (heiligmaking), om altijd met volharding en in volledige inzet, te werken voor de Heere.
Niet te werken in het vlees, maar in de Geest! Joh. 6:54; Rom. 8:5, 13, 14. De Heere Jezus die wij verwachten, zal spoedig komen. Om de belofte gedurig voor ogen te houden, dat wij wanneer de grote Herder komen zal, wij met Hem deel zullen krijgen aan Zijn heerlijkheid. Daarom getuigde de Heere Jezus: “Ziet, Ik kom met haast”. Mochten wij allen, indien wij God vrezen en in de Heere Jezus geloven, met blijdschap de Toekomst tegengaan. Niet haastig, maar geduldig; gelovig en met een standvastig vertrouwen de tijd afwachtend waarop wij deel zullen hebben aan de eerste opstanding; om met Christus te heersen; om Zijn heerlijkheid te erven; wetend dat de tweede dood geen macht over ons zal hebben. Door Hem die ons heeft liefgehad.
2. De tweede tekst spreekt met betrekking tot de goddelozen, van drie grote en verschrikkelijke dingen, die spoedig in het oog zullen vallen.
1. De opstanding tot de dood.
2. Het oordeel.
3. De eeuwige straf.
1. De opstanding tot de dood.
Zondaar u hebt mij horen spreken van de opstanding van de rechtvaardigen. Dat woord “opstanding” zal voor u wel een wanklank zijn, of althans niets liefelijks of aantrekkelijks hebben. Uw geest zal zich niet met de rechtvaardigen verheugen, wanneer ik u verkondig dat de doden zullen verrijzen. Maar o, ik bid u, verleen mij een luisterend oor, wanneer ik u in de Naam van mijn God verzeker dat u ook zal opstaan.
Niet alleen zal uw ziel ‘leven’ – misschien bent u inmiddels zo verhard dat u niet eens meer weet dat u een ziel hebt – maar ook uw lichaam zal ‘leven’. Uw ogen die niets dan wellust en ongerechtigheid hebben gezien, zullen niets dan verschrikking en smarten zien; uw oren die geluisterd hebben naar verleiding, zullen eenmaal de donder horen van de dag van het gericht; op uw voeten waarmee u zich naar toneel, schouwburg, dans, en thans naar bioscoop, party’s en allerlei plaatsen van ongerechtigheid en luchtig vermaak hebt begeven, zult u niet staande kunnen blijven, wanneer Christus als Rechter op Zijn troon zal zitten.
Denk niet dat het met de dood afgelopen is, als uw lichaam begraven – of zoals thans gebeurd gecremeerd – wordt. Uw lichaam en uw ziel hebben beiden aan de zonden deelgenomen. Beiden zullen zij deel moeten krijgen aan de straf. De Heere Jezus kan lichaam en ziel beiden verderven in de hel. De heidenen geloofden aan de onsterfelijkheid van de ziel. De Christenheid gelooft in het bijzonder aan de opstanding van het lichaam.U zult u niet kunnen verontschuldigen, dat u onkundig bent over het raadsbesluit van God, die u voor een eeuwigheid geschapen heeft. Gods woord waarborgt mij, dat de doden, zowel kinderen als volwassenen, eenmaal zullen opstaan. Wanneer eenmaal de bazuin zal slaan, zullen al de bewoners van de aarde, die vóór de zondvloed hebben geleefd te voorschijn komen. Dan zal ieder uit die bedeling, die voortleefde zonder God, totdat Noach in de ark ging, zeker opstaan. Even zoals de vele duizenden die rusten op de bodem van de zee. Slechts kort, of reeds duizenden jaren geleden. Elk kerkhof, elke erebegraafplaats, elke plek waar mensen hebben geleefd en zijn gestorven, gecremeerd of begraven, of waar hun as is uitgestrooid, zal de doden weergeven om te ontwaken.
Dan, wanneer de bazuin zijn geluid zal geven. Dan zult ook u zeker opstaan. Zo levend, zo stervend, zo goddeloos en onbekeerd als u nu bent, zo zeker zult u ook opstaan. Dit is de zwaarste vloek, die – met uitzondering van de vloek van een eeuwige verlorenheid – heden op u rust.
– Ga nu heen met dit lichaam en verzadig, verzorg het en geniet wat u kunt, of vernietig dit lichaam door alcohol, of vleselijke wellusten. Drink het zoete en eet het vette, want de tijd is zo kort om uw lichaam te strelen en te verzadigen. Maar weet als straks deze korte tijd voorbij is, dat u een andere maaltijd en drank te wachten staat. Zelfs de tot op de kruimels en de druppels toe van de overvloedige maaltijd die God u in Zijn toorn zal geven zult u moeten eten en drinken. Het bodemloze bord en de bodemloze beker zult u leeg moeten maken.
Streel uw oren met wellustige muziek. Maar weet dat u straks niets anders zal horen dan de klaagtonen van hen die met u verdoemd zijn. Ga heen, eet en drink en wees vrolijk; maar weet dat de Heere u om al deze dingen in het gericht zal laten verschijnen. Weet dat de Heere zich meer dan zevenvoudig in de dag van het gericht op u zal wreken voor alles wat tot uw zondig vermaak behoorde. Voor uw goddeloosheid en verkeerde daden. Zondaar, denk daar over na. En denk in uw zonden aan de opstanding.
2. Het oordeel.
De tekst zegt ons, dat ná de opstanding het oordeel volgt. Zondaar, u hebt God gevloekt. Die vervloeking heeft God opgeschreven in het gedenkboek dat Hij voor Zich heeft liggen. Mogelijk bent u de verblijven van ontucht en ongerechtigheden binnengetreden; heeft u zich overgegeven aan allerlei wellust en onreinheid; ja, heeft u zich als in de zonden gebaad. U hebt de duisternis liever gehad dan het licht. Meen niet dat God dat alles vergeten heeft. De boeken zullen geopend worden. Ik zie u daar staan met verbleekte wangen en met gesloten ogen, omdat u niet durft opzien tot de Rechter, die de bladzijden van uw levensgeschiedenis openlegt. Ik hoor u uitroepen: Bergen, valt op mij! U zult liever wensen gekruisigd te worden, omdat de blik van de Rechter onverdraaglijk voor u is. – Maar weet dat de bergen onwrikbaar zullen staan en de heuvels u niet kunnen noch zullen bedekken. De blik van de Rechter zal u geheel en al doorboren en verpletteren. Hij zal u met elke nieuwe bladzijde nieuwe zonden en nieuwe ongerechtigheden doen horen, en zal u al uw zondige gedachten, woorden en werken openbaren, niet alleen in de nabijheid van Zijn heilige engelen, maar ook de mensen die door Hem verlost zijn. Ik zie uw ontroering terwijl u daar zal staan, en op dat alles niets kan antwoorden. Ik hoor reeds het vonnis van uw veroordeling. Het zal u zijn zoals Belazer die vreselijk ontroerde toen hij dat veel betekenende schrift op de wand zag schrijven, dat ook zijn veroordeling aankondigde. Zo zal het u zijn in de grote dag van het gericht. En toch, toch zult u telkens uitroepen: “Verberg mij, verberg mij toch voor het aangezicht van Hem die op de troon zit en voor de toorn van het Lam.”
III. De eeuwige straf.
Na de dood het oordeel, en na het oordeel de uitvoering van de straf: het eeuwig verdoemd zijn. Zal het voor u al vreselijk zijn om uit de dood te zijn opgestaan en weer te ‘leven’, wat zal het voor u zijn wanneer u het vonnis van uw veroordeling (= verdoemenis) verneemt en de eeuwige straf over u wordt uitgesproken! Wij geloven dat de ziel van de zondaar al genoeg smarten leidt, maar na dat vonnis van de veroordeling worden lichaam en ziel in de hel geworpen.
Mannen en vrouwen, jongens en meisjes en allen die God niet eren en niet in Jezus geloven: ik kan u de verschrikkelijke rampzaligheid niet in alle omvang afschilderen en wil deze liever voor u bedekken. Maar ik bid u, zie toe voor uzelf, opdat u niet deze verschrikkelijke en nooit eindigende straf eens in alle verschrikking zal ervaren. Dit weet en geloof ik, dat de hel een plaats is, waar u zeer ver van God verwijderd bent; waar elke zonde, elke hartstocht en elke lust die gedaan is, diep en diep betreurd zal worden; waar God nacht en dag zal straffen, hen die nacht en dag zondigden; waar alle rust en alle hoop tevergeefs wordt gezocht; waar u tevergeefs ook maar één druppel water zal ontvangen, om het uiterste van uw tong te verkoelen in de helse vlammen; waar u niet meer van Gods woord noch van Zijn genade horen zal; waar de toorn van God op u zal blijven; waar het geweten niet zal zwijgen, wat de Bijbel noemt: “waar de worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust”; van rampzaligheid die u zich nooit zo hebt kunnen indenken. Geve God dat de hel een plaats mag zijn, die ú nooit, nooit zal zien, en nooit en nooit zult ervaren.
Zondaar ik bid u: vlucht van de toorn van God die komt. Sterft u in uw zonden dan zult u deze verschrikkelijke plaats niet kunnen ontgaan, want dan bent u verloren, voor eeuwig verloren. O ik bid u: – nog is het de goede en aangename tijd om u te vragen en te vermanen, – daarom: denk aan het einde! Dat er niet van u gezegd zal worden, dat u de tijd van genade, die u hier nog rest, misbruikt hebt, zodat u voor eeuwig verloren moest gaan. Bedenk toch dat deze waarschuwing van mij, mogelijk de laatste kan zijn. Dat u deze nooit meer zal horen. Bedenk toch dat u nu mogelijk voor het laatst naar de kerk bent gegaan of dat het voor het laatst is dat u dit leest. Dat terwijl u hier zit, de laatste minuten van het uur van uw leven aan het wegtikken zijn.
En dan? Ja, dan kan elke waarschuwing te laat zijn, omdat uw behoud en het ontkomen aan de toorn van God voor u onmogelijk is geworden. Zondaar, nu nog deel ik u mee: “Jezus Christus de Gekruiste!” Nog eens roep ik u toe, dat: “die in Hem gelooft, niet verloren gaat in eeuwigheid”. Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo stel ik u Christus voor ogen, die aan het kruis verhoogd werd, om zondaren tot zich te trekken en zalig te maken.
Zondaar! Zie Zijn wonden in handen en voeten; zie dat bloedende en met doornen gekroonde hoofd; hoor, hoe Hij uitroept: “Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten!”; hoor hoe Hij uitroept: “Het is volbracht”. Volbracht, ja voor eeuwig! Zondaar, ik deel u de Gekruiste en de genade van God mee, die u in Hem, voor niets wordt aangeboden. Geloof in Hem en u zult zalig worden. Geloof in Hem, en alle machten van de hel zullen over u geen vermogen hebben. Maar de Heere zal u eer en heerlijkheid geven in Zíjn Toekomst!
O mochten velen van u voor het eerst in de Heere leren geloven, dan zult u – wanneer de Heilige Geest u uit genade verwekt tot “nieuw geboren kinderen” – niet meer nieuwsgierig en met angst vragen wat de toekomst u zal brengen. Maar dan zult u kalm en rustig het uur van de komst van de Heere verwachten en zeggen: Het zal wel zijn, “ik weet in Wie ik geloofd heb”. Want Hij is de Rots der eeuwen; daarom vrees ik geen kwaad en daarom: “Kom Heere Jezus, ja kom haastig!”
Amen.