Een preek uitgesproken op zondagochtend, 23 October 1887, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
Mozes dan riep alle de oudsten van Israël en zei tot hen: Leest uit en neemt je lammeren voor je huisgezinnen, en slacht het Pascha. Neemt dan een bundeltje hysop, en doopt het in het bloed, dat in een bekken zal wezen, en strijkt aan de bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed, hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis tot aan de morgen. Want de HEERE zal dóórgaan om de Egyptenaren te slaan, doch wanneer Hij het bloed zien zal aan de bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan, en de verderver niet toelaten in je huizen te komen om te slaan. Onderhoudt dan deze taak tot een inzetting voor u en voor uw kinderen tot in eeuwigheid. En het zal geschieden, als gij in dat land komt, dat je de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult ge deze dienst onderhouden. En het zal geschieden, wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst? Zo zult ge zeggen: Dit is voor de HEERE een Paasoffer, die voor de huizen van de kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg en onze huizen bevrijdde. Exodus 12:21-27.
Ik begeerde, beste vrienden, ik begeerde vurig verder te gaan met het onderwerp van de vorige zondagmorgen, want ik achtte het van groot belang om telkens weer te getuigen van de leer aangaande het plaatsvervangend offer van Jezus Christus, onze Heere. Maar ik heb tegelijkertijd beloofd, dat ik zou proberen het “feest van de kinderen” te vieren, en een preek te houden, die in het bijzonder gericht zou zijn tot zondagsschool-onderwijzers. Ik kon op de afgesproken tijd geen schoolpreek houden ter opening van je kinderweek, maar ik dacht, dat niettemin een toespraak van pas zou kunnen komen, als ik de achterhoede vormde om je samenkomsten af te sluiten. Hoe kan ik mijn beide voornemens volbrengen?
Ik geloof, dat het onderwerp, dat voor ons ligt, het mij mogelijk zal maken dit te doen. Wij zullen preken over het gesprenkelde bloed, en over Jezus, het grote offer voor de zonde. Daarna zullen wij bij allen, die de waarde van de grote verlossing kennen, erop aandringen om de jeugd in haar vroegste dagen te leren verstaan wat wordt bedoeld met de dood van Jezus en de redding door zijn bloed.
Het paaslam was een bijzonder voorbeeld van onze Heere Jezus Christus. Wij behoeven dit niet alleen af te leiden uit het algemene feit, dat al de oude offers afschaduwingen waren van de éne ware en wezenlijke werkelijkheid, maar wij worden er ook in het Nieuwe Testament van verzekerd, dat “ons Pascha voor ons is geslacht, namelijk Christus” (1 Cor. 5:7). Zoals het paaslam zonder gebrek moest zijn, zo was dat ook met onze Heere het geval, en het slachten en braden ervan waren een zinnebeeld van zijn dood en lijden. Onze Heere vervulde het voorbeeld zelfs op de juiste tijd, want de tijd van zijn kruisiging was het Paasfeest. Zoals de afdruk overeenkomt met het zegel, zo stemt ook het offer van onze Heere overeen met alle onderdelen van het paalritueel. Wij zien Hem “uitgelezen” uit het midden van de mensen, en als een lam ter slachting geleid; wij zien zijn bloed vergoten en gesprenkeld; wij zien Hem geroosterd op het vuur van zijn zielsangst; wij eten van Hem door het geloof, en wij kruiden het feestmaal met de bittere kruiden van het berouw. Wij zien Jezus en de redding, waar het natuurlijk oog slechts een geslacht lam ziet, en een volk, gered van de dood.
De Geest van God legt in het paas-ritueel bijzondere nadruk op de besprenging met het bloed. Wat de mensen zo krachtig bestrijden stelt Hij even ijverig voor als de hoofdzaak en het eerste van de openbaring. Het bloed van het uitgezochte lam wordt opgevangen in een bekken, en niet roekeloos op de grond gemorst, want het bloed van Christus is zeer kostbaar. In die schaal met bloed werd een bundel hysop gedoopt. De takjes van die kleine struik hielden de rode druppels vast, zodat zij gemakkelijk konden worden gesprenkeld. Dan ging de huisvader naar buiten en bestreek met deze hysop de bovendorpel en de twee zijposten van de deur, en zo werd het huis gemerkt met drie rode strepen. Op de drempel werd geen bloed aangebracht. Wee de man, die het bloed van Christus vertrapt, en het als iets onheiligs behandelt! Helaas ben ik bang, dat velen op dit uur daarmee bezig zijn, en dan niet alleen in de buitenwereld, maar ook onder hen, die belijders zijn en zich christenen noemen.
Ik zal trachten twee dingen uiteen te zetten.
1. Ten eerste: het gewicht, dat aan het gesprengde bloed werd gehecht;
2. en ten tweede: de instelling, die eraan werd verbonden, namelijk dat de kinderen moesten worden onderricht in de betekenis van het slachtoffer, zodat ook zij tuin kinderen konden onderwijzen, en de herinnering aan de grote verlossing door de Heere levendig houden.
1. In de eerste plaats: HET GEWICHT, DAT AAN HET OFFERBLOED WERD GEHECHT, wordt hier zeer duidelijk in het licht gesteld. Er wordt moeite gedaan om het offer aanschouwelijk te maken, ja, het met kracht onder de aandacht van het gehele volk te brengen.
Ten eerste wijs ik erop, dat dit het nationale kenmerk werd en bleef. Als je in de Paasnacht de straten van Memphis of Ramses had doorkruist, dan had men je door een duidelijk teken kunnen zeggen, wie Israëlieten waren, en wie Egyptenaren waren. Het was niet nodig om onder het raam te luisteren naar de spraak van het volk in het huis, noch ook om te wachten, totdat iemand op straat kwam, zodat je hem aan zijn kleding zou kennen. Alleen dit éne zou je voldoende ten gids zijn: de Israëliet had het kenteken van het bloed aan zijn deur, de Egyptenaar had het niet.
Let wel, dit is nog steeds het grote verschilpunt tussen de kinderen van God en de kinderen van de boze. Er zijn in werkelijkheid maar twee groepen op deze aarde: de Kerk en de wereld, zij die worden gerechtvaardigd in Christus Jezus, en zij, die worden veroordeeld om hun zonden.
Van de “ware Israëliet” zal dit een onfeilbaar kenmerk zijn: hij is gekomen tot het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan dat van Abel. Wie gelooft in de Zoon van God als het enige aanvaarde offer voor de zonde, die heeft de zaligheid, en wie niet in Hem gelooft zal sterven in zijn zonden. Het ware Israël vertrouwt op het offer, dat eenmaal voor de zonde is gebracht; het is hun rust, hun troost, hun hoop. Wat hen betreft, die niet vertrouwen op het verzoenend offer, zij hebben de raad van God verworpen tegen zichzelf, en zo hebben zij hun ware aard en toestand bekend gemaakt.
Jezus zegt: “Gij gelooft niet, want ge zijt niet van Mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb.” Het ontbreken van het geloof in dat vergoten bloed, zonder hetwelk er geen vergeving van zonde is, is het bewijs van de veroordeling van iemand, die een vreemdeling is in de gemeenschap van Israël. Laten wij er geen twistpunt van maken: “Een ieder, die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, heeft God niet.”
Hij, die de verzoening niet wil aannemen, die God heeft geopenbaard, moet zijn eigen ongerechtigheid dragen. Niets rechtvaardigers, en toch niets vreselijkers, kan zo iemand overkomen, dan dat zijn ongerechtigheid nooit meer door slachtoffer of spijsoffer zal worden gereinigd. Het doet er voor mij niet toe welke je veronderstelde rechtvaardigheid kan zijn, noch hoe je je bij God denkt aan te bevelen: als je Zijn Zoon verwerpt, dan zal Hij ook je verwerpen. Als je voor God verschijnt zonder het verzoenend bloed, dan hebt je part noch deel aan de erfenis van het verbond, en dan wordt je niet gerekend bij het volk van God. Het slachtoffer is het nationale kenmerk van het geestelijk Israël, en wie dat niet bezit, is een vreemdeling: hij zal geen erfdeel hebben onder hen, die geheiligd zijn, noch zal hij de Heere aanschouwen in Zijn heerlijkheid.
Ten tweede: zo als dit het nationale kenmerk was, zo was dit ook het reddingsteken. Die nacht spreidde de engel van de dood zijn vleugels uit op de wind, en toen hij door de straten van Egypte vloog, sloeg hij hoog en laag, de eerstgeborenen van vorsten, en de eerstgeborenen van beesten, zodat er in elk huis en in elke stal een dode was. Waar hij het teken van het bloed zag, ging hij niet binnen om te slaan, maar overal elders trof de wraak van de Heere de weerspannigen.
Zeer opmerkelijk zijn de woorden: “De HEERE zal de deur voorbijgaan en de verderver niet toelaten in uw huizen te komen om u te slaan.” Wat weerhield het zwaard? Niets anders dan de bloedvlek aan de deur. Het lam is geslacht, en zij hebben hun huizen besprengd met het bloed, en daarom zijn zij veilig. De zonen van Jakob waren niet rijker, noch wijzer, noch sterker, noch bekwamer dan de zonen van Cham, maar zij werden verlost door het bloed, en daarom bleven zij in leven, terwijl zij, die het verlossend teken niet kenden, stierven. Toen Jericho viel, was het enige huis, dat bleef staan, het huis, waar het scharlaken koord uit het venster hing. En wanneer de Heere bezoeking doet over de zonde, dan is de man, die zal ontkomen, degene, die Jezus kent, “in Wie wij hebben de verzoening door zijn bloed, de vergeving van de zonde naar de rijkdom van zijn genade.”
In het bijzonder vraag ik je aandacht voor de woorden, die in het drie en twintigste vers worden gebruikt: “De HEERE zal dóórgaan om de Egyptenaren te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan de bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan.”
Welk een leerzame uitdrukking! “Wanneer Hij het bloed zien zal.” Het is zeer vertroostend voor je en voor mij, wanneer wij de verzoening aanschouwen, want zo krijgen wij vrede en gaan de rust in. Maar tenslotte is de voornaamste reden voor ons behoud, dat de Heere zelf de verzoening aanziet, en om Zijn gerechtigheids wil daarin een behagen heeft. In het dertiende vers horen wij de Heere zelf zeggen: “Wanneer Ik het bloed zie, zal Ik je voorbijgaan.”
Denk aan het heilig oog van God, dat is gericht op Hem, die de zonde van de wereld wegneemt, en dat zó op Hem is gevestigd, dat Hij ons voorbijgaat. Hij is te rein van ogen, dan dat Hij het kwade zou zien, maar Hij ziet op het gelaat van zijn Gezalfde, en vergeeft de zonde. Hij neemt ons met ons offer aan. Terecht bidt onze gezangendichter: “Zie eerst Hem en dan de zondaar; aanschouw door Jezus’ wonden mij.”
Het is niet ons zien op het gesprengde bloed, dat de grondslag is van onze zaligheid, maar het is het zien van God daarop. De aanneming van Christus door God is de zekere waarborg voor de zaligheid van hen, die zijn offer aannemen. Geliefden, wanneer je geloofsoog dof is, wanneer je oogappels zwemmen in een vloed van tranen, wanneer de duisternis van de smart veel voor je gezicht verbergt, dan aanschouwt de HEERE het bloed van Zijn Zoon, en je spaart Hij. Wanneer je in de dikke duisternis in het geheel niet kunt zien, dan houdt de Heere God nooit op om in Jezus te zien wat Hem heeft behaagd, en waarmee aan zijn Wet is voldaan. Hij zal de verderver niet toelaten dicht bij je te komen om je kwaad te doen, want Hij ziet in Christus wat zijn gerechtigheid eist en de noodzakelijke regels van de Wet bevestigt. Het bloed is een blijk van behoud.
Op dit ogenblik is voor iedereen in het gezelschap, dat in dit gebouw is samengekomen, dit de dringende vraag: vertrouwt je op de Goddelijke verzoening of niet? Voer aan wat je wilt, om je eigen persoonlijke voortreffelijkheid. Ik geloof in geen enkele deugd, die een belediging is voor het bloed van de Zaligmaker, dat alleen ons reinigt van alle zonden. Belijd liever je veelvuldige overtredingen en tekortko- mingen, en vat dan moed en hoop; want er is vergeving, rijk en vrij, zelfs voor de voornaamste van de zondaren, door Hem, die vrede bewerkte door het bloed van zijn kruis.
O, mijn hoorder, die schuldig bent en uzelf veroordeelt, als je thans wilt komen en vertrouwen op Jezus Christus, dan zullen je zonden, die vele zijn, je alle worden vergeven, en Je zult in ruil daarvoor zozeer liefhebben, dat de gehele neiging en richting van je ziel zal worden afgewend van de zonde naar een liefelijke gehoorzaamheid. De op het geweten toegepaste verzoening redt je van de wanhoop, en door haar inwerking op het hart bevrijdt zij je van de liefde tot het kwade. Slechts de verzoening is bewijs van redding. Het bloed aan de bovendorpel en aan de twee zijposten beveiligde het huis van de armste Israëliet. Maar de hoogmoedigste Egyptenaar, ja, zelfs Farao op de troon, kon niet ontkomen aan het zwaard van de verderver. Geloof en leef! Verwerp de verzoening en sterf!
Let er vervolgens op, dat het merkteken van het bloed zo zichtbaar mogelijk werd gemaakt. Hoewel de Israëlieten het paaslam rustig in hun eigen gezin aten, maakten zij toch geen geheim van het offer. Zij brachten het onderscheidingsteken niet aan op de muur van een binnenkamer, of op een plaats, waar zij het met wandkleden konden bedekken, zodat niemand het kon zien, maar zij besmeerden het bovenste gedeelte van de ingang en de twee zijposten van de deur, zodat allen, die voorbij het huis gingen, wel moesten zien, dat het op een eigenaardige manier getekend was, dat het was gemerkt met bloed.
Het volk van de Heere schaamde er zich niet voor, dat het op deze wijze het bloed aan de voorkant van het huis had gestreken: en zij, die worden gered door het grote offer, zullen de leer van de plaatsvervanging niet behandelen als een geheim geloof, dat niet openlijk moet worden beleden, maar verborgen gehouden moet worden. De dood van Jezus in onze plaats is niet een verlossing, waarvoor wij ons schamen om er ergens over te spreken. Zij, die kritiek op ons hebben, mogen het ouderwets en uit de tijd noemen, maar wij schamen ons niet om het in de vier windstreken van de hemel openbaar te maken, en ons vertrouwen erop te belijden.
Wie zich in deze generatie voor Christus schaamt, voor hem zal Christus zich schamen, wanneer Hij komt in de heerlijkheid van Zijn Vader, en al Zijn heilige engelen met Hem. Er is in de wereld een theologie gangbaar, die de dood van Christus wel een zekere, niet nader omschreven plaats in haar systeem gunt, maar die plaats is heel ver in de achterhoede: ik eis voor de verzoening een plaats in de voorhoede en in het middelpunt. Het Lam moet in het midden van de troon staan. De verzoening is niet een verborgenheid, waarover nauwelijks gesproken behoort te worden, of, zo er al over gesproken wordt, om erover te fluisteren.
Nee, nee, zij is van een verheven eenvoud, een feit, dat een kind kan verstaan, een waarheid voor het gewone volk, om zich daarin te verheugen. Zo wij al iets anders, wat ook, niet prediken, wij moeten wel de gekruisigde Christus prediken. Broeders, ik vind, dat niemand een dominee drie preken moest horen houden, zonder dat hij de leer van de verzoening verkondigt. Wanneer ik dit zeg bied ik een grote speelruimte, want ik zou liever in het gehéél niet preken zonder de zaligheid door het geloof in het bloed van Jezus bekend te maken. Op mijn kansel en mijn tabernakel moet het teken van het bloed een plaats hebben. Dat zal de vijand niet zinnen, maar het zal de gelovigen verheugen. Het schijnt mij toe, dat de plaatsvervanging de ziel van het Evangelie, het leven van het Evangelie, het wezen van het Evangelie is; daarom moet zij altijd vooraan staan. Jezus is, als het Lam van God, de Alfa, en wij moeten Hem de voornaamste en boven alle anderen verheven achten.
Ik beveel je, christenmensen, maak er geen bijkomstige leer van. Houd je blik vooruit gericht, en stel Hem steeds op de voorgrond. Andere waarheden zijn waardevol, en mogen zeer terecht wat op de achtergrond worden geplaatst, maar deze behoort steeds op de voorgrond te staan. Het middelpunt van het Christendom is het kruis, en het kruis betekent plaatsvervanging.
“Wij kunnen niet kennen, wij kunnen niet noemen de smarten, die onze Jezus verdroeg; maar wij geloven, dat het voor ons was, dat Hij daar hangen en lijden moest.”
Het grote offer is de plaats van samenkomst voor het uitverkoren zaad; wij komen samen bij het kruis, zoals elk .gezin in Israël samenkwam om de tafel, waarop het lam werd neergezet, en samenkwam in een huis, dat met bloed was gemerkt. In plaats van het plaatsvervangend offer ergens op verre afstand te zien, vinden wij het in het middelpunt van de Kerk. Ja, meer nog: het is zo zeer het levende, volkomen wezenlijke middelpunt, dat het wegnemen daarvan hetzelfde is als het hart uit de Kerk scheuren. Een gemeente, die het offer van Christus heeft verworpen is geen Kerk, maar een vergadering van ongelovigen. Van de Kerk kan ik naar waarheid zeggen: “Het bloed is het leven ervan.”
Evenals de leer van de rechtvaardiging door het geloof, zo is ook de leer van een plaatsvervangend offer het geloofsartikel, waarmee elke kerk staat of valt: verzoening door het plaatsvervangend offer van Christus betekent geestelijk leven, en de verwerping ervan is het tegenovergestelde. Daarom moeten wij ons nooit schamen voor deze hoogst belangrijke waarheid, maar haar zo duidelijk mogelijk maken. “Want het Woord van het kruis is wel voor hen, die verloren gaan, dwaasheid, maar ons, die behouden worden, is het een kracht van God.”
Verder was het gesprenkelde bloed niet slechts duidelijk zichtbaar, maar het was ook het volk zeer dierbaar geworden door het feit, dat zij er onvoorwaardelijk op vertrouwden. Nadat de deurposten waren bestreken, ging het volk zijn huizen binnen, en zij sloten de deur toe, om die niet meer te openen voor de morgen. Zij waren binnen bezig: daar had het braden van het lam plaats, de bereiding van de bittere kruiden, het omgorden van hun lendenen, het zich gereed maken voor hun uittocht; en zo verder.
Maar dit geschiedde zonder vrees voor gevaar, hoewel zij wisten, dat daarbuiten zich de verderver bevond. Het bevel van de Heere was: “Niemand van u zal uitgaan uit de deur van zijn huis tot aan de morgen.”
Wat is er op straat gaande? Je moet niet gaan kijken. Het middernachtelijk uur is aangebroken. Hebt je het niet gehoord? Hoor die vreselijke kreet! Weer een doordringende gil! Wat is dat?
De bezorgde moeder vraagt: “Wat kan dat zijn?” “Daar was een groot geschrei in Egypte.” De Israëlieten moesten aan dat geschrei niet zo’n aandacht schenken, dat zij het bevel van God overtraden, dat hen voor een korte tijd opsloot, totdat de storm voorbij zou zijn. Misschien hebben mensen, die twijfelden, gedurende die vreselijke nacht wel gezegd: “Er gebeurt iets vreselijks. Hoor die kreten! Luister naar het geloop van de mensen op straat, hoe zij heen en weer rennen! Misschien is er een samenzwering om ons deze nacht dood te slaan.”
“Niemand van je zal uitgaan uit de deur van zijn huis tot aan de morgen.” Dit was voldoende voor allen, die waarlijk geloofden. Zij waren veilig, en dat wisten zij, en daarom vertrouwden zij op die veiligheid, evenals de kuikens onder de vleugels van de hen. Geliefden, laten wij hetzelfde doen. Laten wij het kostbaar bloed van Christus niet slechts eren door er moedig tot anderen over te spreken, maar ook door er voor onszelf rustig en blij op te vertrouwen. Laten wij in volle zekerheid vertrouwen. Gelooft ge, dat Jezus voor je is gestorven? Wees dan gerust. Laat niemand de moed verliezen, nu hij weet, dat Jezus stierf voor de zonden, naar de Schriften. Laat het kruis de steunpilaar van ons vertrouwen zijn, onbewogen en onbeweeglijk. Wees niet ongerust over wat geweest is, of over wat zal komen; wij wonen veilig in Christus Jezus, zowel voor de zonden van het verleden als voor de gevaren van de toekomst.
Alles is in orde, daar het verzoeningswerk van de Liefde is volbracht. Laten wij in heilige rust verder gaan met ons gewone werk, de oude zuurdesem uitzuiveren, en feest vieren; maar laat geen vrees of twijfel ons ook maar voor een ogenblik verontrusten. Wij hebben medelijden met hen, die buiten Christus sterven, maar wij kunnen onze God niet verlaten onder het voorwendsel, dat wij hen dan redden: dat zou dwaasheid zijn.
Ik weet, dat er buiten op straat verschrikkelijke kreten worden vernomen – wie heeft ze niet gehoord? O, wilden de mensen maar schuilen onder het merkteken van het bloed! Het doorboort ons hart, als wij denken aan het oordeel over de goddelozen, wanneer zij omkomen in hun zonden. Maar zoals Noach niet de ark verliet, noch Israël uit zijn woning ging, zo strekt onze hoop zich niet verder uit dan tot wat het kruis zal waarborgen. Allen, die schuilen onder het bloed van de verzoening, zijn veilig, en wat hen betreft, die deze grote zaligheid verwerpen – hoe zullen zij ontkomen? Er zijn grote en droevige verborgenheden in deze lange nacht, maar ‘s morgens zullen wij van de handelingen van God met de mensen zo veel weten, als voor ons goed zal zijn te weten.
Laten wij intussen arbeiden om onze naasten binnen het veilig gebied te brengen, maar laten wij zelf steeds rustig, kalm, vertrouwend, en verheugd zijn. “Daarom is er geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn.” “Wij dan, gerechtvaardigd door het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.” “En niet alleen dit, maar wij roemen ook in God, door onze Heere Jezus Christus, door Wie wij nu de verzoening gekregen hebben.” Bezit je zielen in lijdzaamheid. O, vertrouwt op de Heere, en wacht geduldig op Hem. Voedt je met het Lam, want Zijn vlees is waarlijk spijs. Dezelfde Jezus, die je leven heeft verlost van het verderf, zal dat leven ook voor altijd in stand houden. Verheugt je onder het reddend teken van het bloed. Maakt van je Pascha een feestmaaltijd. Al heerst daarbuiten de dood, laat je vreugde binnen niet worden verstoord.
Ik kan niet lang stilstaan bij één punt, en let daarom vervolgens hierop, dat de bloedstorting van het Pascha voortdurend in gedachtenis moet worden gehouden. “Onderhoudt dan deze zaak tot een inzetting voor u en voor uw kinderen tot in eeuwigheid.” Zolang Israël een volk bleef, moest het het Pascha houden; zolang er een christen op aarde is, moet de offerdood van de Heere Jezus in gedachtenis worden gehouden. Geen verloop van de jaren of vooruitgang in het denken, zou van Israël de gedachtenis aan het Paasoffer kunnen wegnemen. Het was inderdaad een nacht om aan terug te denken, waarin de Heere zijn volk vanonder het ijzeren juk van Egypte uitleidde. Het was zo’n wonderbare verlossing – zowel wat de plagen betreft, die eraan voorafgingen, als het wonder bij de Rode Zee, dat erop volgde – dat geen gebeurtenis haar in belangrijkheid en heerlijkheid zou kunnen overtreffen.
Het was zo’n triomf van de macht van God over de hovaardij van Farao, en zo’n openbaring van de liefde van God jegens zijn eigen volk, dat zij niet slechts blij moesten zijn voor één nacht, noch voor één jaar, noch zelfs voor een eeuw, maar dat zij dit eeuwig in gedachtenis moesten houden. Zou er misschien geen tijd komen, waarin Israël nog meer in zijn geschiedenis zou bereiken? Zou niet een belangrijker gebeurtenis de heerlijkheid van de nederlaag van Egypte overschaduwen? Nooit! De dood van de eerstgeborenen van Egypte, en het lied van Mozes bij de Rode Zee, moesten eeuwig ingeweven blijven in het wandtapijt van de hebreeuwse geschiedenis.
Altijd door sprak de HEERE: “Ik ben de HEERE, je God, die je uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.” Geliefden, de dood van onze Heere Jezus Christus moet door ons worden verkondigd en verduidelijkt, totdat Hij komt. Er kan nooit een waarheid aan het licht worden gebracht die zijn offerdood in de schaduw kan stellen. Wat er ook zal gebeuren, zelfs al komt Hij op de wolken van de hemel, toch zal ons lied eeuwig klinken “voor Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in zijn bloed.” Te midden van de luister van zijn eindeloos koningschap zal Hij zijn “het Lam in het midden van de troon.” Als het Offer voor de zonde zal Christus altijd het onderwerp zijn van onze halleluja’s: “Want Je bent geslacht.” Zekere snoevende geesten werken aan de vooruitgang – een vooruitgang van de rots naar de afgrond.
Zij gaan verder van de waarheid naar de leugen. Zij denken, maar hun gedachten zijn niet de gedachten van God, en hun wegen zijn niet zijn wegen. Zij zijn op weg om het Evangelie los te laten, en weg te gaan van Christus, maar zij weten niet waarheen. Door het plaatsvervangend offer van Christus los te laten, laten zij de enige hoop voor de mens los. Ons aangaande, wij horen de Heere tot ons zeggen: “Onderhoudt deze zaak tot een inzetting voor je en voor je kinderen tot in eeuwigheid”, en dat zullen wij doen. “Jezus Christus, gisteren, en heden, en in der eeuwigheid dezelfde”, is onze roem en heerlijkheid: Laten anderen rondzwerven, waarheen zij willen, wij blijven bij Hem, die onze zonden in zijn eigen lichaam gedragen heeft op het hout.
Let er verder op, beste vrienden, dat het volk, toen het in het land kwam, waarin geen Egyptenaar ooit was binnengegaan, toch noch steeds het Pascha moest gedenken. “Het zal geschieden, als Je in dat land komt, dat je de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult Je deze dienst onderhouden.” In het land, dat vloeide van melk en honing, moest nog steeds de herinnering blijven aan het gesprenkelde bloed. Onze Heere Jezus is er niet alleen voor de eerste dag van ons berouw, maar voor al de dagen van ons leven: wij gedenken Hem zowel te midden van onze hoogste geestelijke vreugden, als in onze diepste geestelijke smarten. Het paaslam is er zowel voor Kanaän als voor Egypte, en het offer voor de zonde is er zowel voor onze volle zekerheid als voor onze bevende hoop.
Jij en ik zullen nooit tot zo’n staat van genade geraken, dat wij het kunnen stellen zonder het bloed, dat reinigt van de zonde. Als wij ooit de volmaaktheid zouden bereiken, dan zou Christus ons zelfs nog dierbaarder zijn dan Hij dat heden is, en als wij zouden bespeuren, dat Hij dat niet was, dan konden we er zeker van zijn, dat wat wij voorwenden verkregen te hebben, jammerlijk bedrog was. Als wij wandelen in het licht, gelijk God in het licht is, en met Hem blijvend gemeenschap hebben, dan reinigt het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, ons nog steeds van alle zonde.
Daarenboven, broeders, zou ik graag willen, dat je er zorgvuldig acht op geeft, dat deze besprenging met het bloed herdacht moest worden als tets, dat met alles verband houdt. Bedenkt dit goed: de kinderen van Israël konden hun huizen niet uitgaan, en zij konden die niet binnengaan zonder te denken aan het gesprenkelde bloed. Het was boven hun hoofd, zij moesten eronder door gaan. Het was aan hun rechter- en linkerzijde: zij moesten erdoor omringd zijn. Zij konden bijna zeggen: “Waar zullen wij heengaan voor u?” Of zij nu keken naar hun eigen deur, dan wel naar die van hun buren, daaraan bevond zich dezelfde drievoudige streep, en die was er zowel overdag als des nachts. En dit was niet alles: wanneer een paar uit Israël trouwde, en de grondslag voor een gezin werd gelegd, dan was er nog een herdenking.
De jonge echtgenoot en zijn vrouw genoten de vreugde, dat ze hun eerstgeboren kind aanschouwden, en zij herinnerden zich, dat de Heere had gezegd: “Heiligt Mij alle eerstgeborenen.” Als Israëliet legde hij dit aan Zijn Zoon uit, en zei: “Door Zijn sterke hand heeft de Heere ons uit Egypte, uit het diensthuis, geleid; en toen Farao ons ternauwernood wilde laten gaan, geschiedde het, dat de Heere in Egypteland alle eerstgeborenen sloeg, zowel de eerstgeborenen van de mensen, als de eerstgeborenen van de beesten. Daarom offer ik al wat de baarmoeder opent, wat mannelijk is, aan de Heere; maar al de eerstgeborenen van mijn kinderen los ik.”
Het begin van alle gezinnen, die de Israëlitische natie vormden, was dus een tijd van bijzondere gedachtenis aan de besprenging met het bloed, want dan moest de losprijs worden betaald, en daarmee worden erkend, dat zij de Heere toebehoorden, daar zij voor een losprijs werden gekocht.
Op vele manieren en overal werd het volk aan de noodzakelijkheid van het offer herinnerd. Voor elk, die nadacht, was elke zonsondergang een herinnering aan de nacht, die herdacht moest worden, terwijl het begin van elk jaar in de maand Abib hem het feit duidelijk maakte, dat het begin van de natie dateerde vanaf de tijd, dat het lam werd geslacht. De Heere gebruikte middelen om deze zaak aan het volk voor te houden, want zij waren eigenzinnig, en zij schenen geneigd om te vergeten, zoals dat ook tegenwoordig is.
In het dertiende hoofdstuk, in vers 9, lezen wij: “Het zal u tot een teken zijn op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, omdat je de Heere door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft.”
Hiermee wordt bedoeld, dat zij verder aan alles moesten doen met het oog op die verlossing, en dat zij verder aan alles moesten beschouwen in verband met die verlossing. Verlossing door bloed moest de hand van een ieder heiligen, zodat hij die niet voor het kwade zou kunnen gebruiken, maar in dienst moest stellen van de Heere. Hij zou zijn voedsel of zijn gereedschap niet in zijn hand kunnen nemen, zonder te denken aan het gesprenkelde bloed, dat zijn voedsel en zijn arbeid tot een zegen had gemaakt. Al zijn handelingen zouden onder de invloed van het verzoenend bloed moeten staan. O, welk een dienst zouden je en ik betonen, als het altijd een verloste arbeid was, die wij verrichtten. Als wij bij voorbeeld naar onze zondagsschoolklas gingen in het besef: “Ik ben voor een losprijs gekocht”, en als wij met verloste lippen het Evangelie van onze zaligheid predikten, hoe levendig en liefelijk zouden wij spreken! Welk een uitwerking zou dit op ons leven hebben!
Sommigen van je zouden dan niet doen wat je nu doet, als je eraan dacht, dat Jezus voor je is gestorven. Aan veel, wat je hebt nagelaten te doen, zou direct worden gedacht, als je een helderder besef had van de verlossende liefde. De Joden werden bijgelovig, en waren tevreden met de letter van hun Wet, en daarom schreven zij bepaalde verzen op kleine repen perkament “tefillin”2) genaamd, die zij in een doosje sloten, en op hun polsen bonden.
De ware bedoeling van dat gedeelte lag niet in zo’n kinderachtige handeling, maar het leerde hun, dat zij moesten arbeiden en handelen met heilige handen, als mensen, die onder overweldigende verplichtingen jegens de verlossende genade van de Heere stonden. De verlossing moet ons aandrijven tot een heilige dienst, en ons tegenhouden, wanneer wij worden verzocht tot zonde. Zij moesten ook de herinnering aan het Pascha als voorhoofdspanselen tussen hun ogen dragen, en het is je bekend, hoe zekere Joden metterdaad gedenkcedels op hun voorhoofd droegen. Dat kon niet meer zijn dan alleen maar de bolster van de zaak: het wezenlijke van het bevel was, dat zij alles moesten zien in verband met de verlossing door het bloed. Broeders, wij moeten alles in deze wereld zien in het licht van de verlossing, en dan zullen wij het op de juiste wijze bezien. Het maakt een machtig verschil, of je de voorzienigheid beschouwt vanuit het standpunt van menselijke verdienste, dan wel vanaf de voet van het kruis.
Wij zien niets zuiver, voordat Jezus ons Licht is. Alles wordt in zijn werkelijkheid gezien, wanneer je kijkt door de bril, de rode bril van het zoenoffer. Gebruikt deze verrekijker van het kruis; beziet de heiligen door het kruis; beziet de zonde door het kruis; beziet de vreugden en smarten van de wereld door het kruis; beziet hemel en hel door het kruis. Ziet, hoe duidelijk zichtbaar het bloed van het Pascha bedoelde te zijn, en leert dan uit dit alles veel voordeel te trekken van het kruis van Jezus, ja, alle voordeel daaruit te trekken, want Christus is alles.
Nog iets: wij lezen in Deuteronomium, in het zesde hoofdstuk, en het achtste vers, aangaande de geboden van de Heere als volgt: “Ook zult gij ze tot een teken binden op je hand, en zij zullen je tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen, en gij zult ze op de posten van je huis en aan je poorten schrijven.”
Let er dus op, dat de Wet blijvend daarop moest worden geschreven met de gedenktekenen van het bloed.
In Zwitserland heb ik in protestantse dorpen Bijbelteksten op de deurposten gezien. Ik wilde wel, dat wij in Engeland die gewoonte hadden. Hoeveel Evangelie zou er niet gepredikt kunnen worden aan reizigers, als bij christenen Bijbelteksten boven de deur stonden! Men zou het misschien als farizeïstisch bespotten, maar daar zouden wij wel overheen kunnen komen. Weinigen achten zich aan deze taak gebonden, doordat zij al te godsdienstig zijn. Ik houd ervan, Bijbelteksten in onze huizen te zien, in alle kamers, aan de kroonlijsten, en aan de muren, maar aan de deur – hoe zou het Evangelie voor een geringe prijs uitstekend bekend gemaakt kunnen worden!
Maar let er op, dat de Jood, wanneer hij op de deurposten een belofte, of een voorschrift, of een onderwijzing schreef, die moest schrijven op een oppervlak, dat met bloed was bestreken, en wanneer het Paasfeest van het volgend jaar weer aanbrak, moest hij met de hysop het bloed precies over het geschrevene sprengen. Het lijkt mij zo heerlijk aan de Wet van God te denken in verband met het zoenoffer, dat haar heeft verheerlijkt en geëerd gemaakt. De geboden van God komen tot mij als tot een verlost mens; zijn beloften zijn voor mij, als voor een mens, door bloed gekocht; zijn onderwijzing onderricht mij als iemand voor wie verzoening is tot stand gebracht. De Wet is in de hand van Christus niet een zwaard om te doden, maar een juweel om ons rijk te maken. Elke waarheid, die wordt gezien in verband met het kruis, krijgt een veel hogere waarde. De Heilige Schrift zelf wordt dierbaar in zevenvoudige mate, wanneer wij zien, dat zij tot ons komt als de verlosten van de Heere, en op elk van haar bladzijden de tekenen draagt van de dierbare handen, die voor ons aan het hout werden genageld.
Geliefden, nu ziet ge, hoe alles is-gedaan wat maar kon worden bedacht, om het bloed van het paaslam een hoge plaats te verschaffen in de achting van het volk, dat de Heere uit Egypte heeft geleid; en u en ik moeten alles doen wat wij kunnen bedenken, om altijd maar weer de dierbare leer van het zoenoffer van Christus naar voren te brengen en aan de mensen voor te houden. Hij, die geen zonde gekend heeft, is zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid voor God in Hem.
2. En nu wil ik een korte tijd besteden om je te herinneren aan DE INSTELLING, DIE AAN DE HERDENKING VAN HET PASCHA WERD VERBONDEN.
“Het zal geschieden, wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: wat hebt ge daar voor een dienst? Dan zult gij zeggen: dit is voor de HEERE een paasoffer.” Nieuwsgierigheid zal in de harten van de kinderen worden opgewekt. O, dat wij hen ertoe konden krijgen, vragen te stellen over de dingen van God! Sommigen van hen informeren al zeer jong, anderen van hen schijnen verziekt door veelal dezelfde onverschilligheid als oudere mensen. Met beide geestesgesteldheden hebben wij ons bezig te houden. Het is goed, om aan de kinderen het sacrament van het Heilig Avondmaal te verklaren, omdat dit de dood van Christus op een symbolische wijze voorstelt.
Ik betreur het, dat kinderen niet vaker getuige zijn van dit sacrament. De Doop en het Heilig Avondmaal moeten beide het opkomend geslacht voor ogen worden gesteld, opdat zij ons dan kunnen vragen: “Wat bedoelt u hiermee?” Welnu, het Heilig Avondmaal is een Evangelieprediking, die het gehele jaar doorgaat, en het richt zich voornamelijk op het offer voor de zonde. Je kunt de leer van de verzoening van de kansel bannen, maar door het Heilig Avondmaal zal zij altijd in de Kerk verder leven. Je kunt dat gebroken brood en die beker, gevuld met de vrucht van de wijnstok, niet verklaren zonder een verwijzing naar de zoendood van onze Heere. Je kunt “de gemeenschap met het lichaam van Christus” niet verklaren zonder in de een of andere vorm de dood van Christus in onze plaats ter sprake te brengen.
Laat daarom je kleinen het Heilig Avondmaal zien, en laat men hun zeer duidelijk vertellen wat het voorstelt. En zo al niet bij het Heilig Avondmaal – want dat is niet de zaak zelf, maar slechts het schaduwbeeld van het heerlijke feit – sta dan toch in hun bijzijn veel en dikwijls stil bij het lijden en sterven van onze Verlosser. Laat hen denken aan Gethsémané, en Gabbatha, en Golgótha, en laat hen op klagende toon zingen van Hem, die zijn leven voor ons heeft afgelegd. Vertel hun, wie het was, die leed, en waarom. Ja, hoewel het lied naar mijn smaak in sommige van zijn uitdrukkingen moeilijk is, zou ik graag de kinderen laten zingen:
“Er is een groene heuvel, heel ver weg, die buiten een stadsmuur ligt.”
En ik zou hun regels willen leren als deze: “Hij wist, hoe slecht wij zijn geweest, Hij wist, dat God dit straffen moest; daarom zei Jezus, uit ontferming, dat Hij die straf zou dragen.”
En wanneer de aandacht voor het belangrijkste onderwerp is levendig gemaakt, laten wij dan gereed zijn om de grote overdracht te verklaren, waarbij God rechtvaardig is, en toch zondaars worden gerechtvaardigd. Kinderen kunnen de leer van het zoenoffer goed begrijpen: het was de bedoeling, dat het een Evangelie zou zijn zelfs voor de jongsten. Het Evangelie van de plaatsvervanging is eenvoudig, Hoewel het een verborgenheid is. Wij mogen niet tevreden zijn, voordat onze kleinen het voor hen volbrachte offer kennen en erop vertrouwen. Dit is een wezenlijke kennis, en de sleutel tot elk ander geestelijk onderwijs. Laten onze lieve kinderen het kruis leren kennen, dan zullen zij goed zijn begonnen. Door alles wat zij hebben geleerd kunnen zij dit verstaan, en dan zullen zij een goed fundament hebben gelegd.
Dit zal je noodzaken het kind zo’n behoefte aan een Zaligmaker te leren kennen. Je moet je aan deze noodzakelijke taak niet onttrekken. Vlei het kind niet met een bedrieglijke onzin over zijn natuur, die goed zou zijn, en moet worden ontwikkeld. Vertel hem, dat hij wedergeboren moet worden. Monter hem niet op met het verzinsel van zijn onschuld, maar laat hem zijn zonde zien. Noem de kinderzonden, waartoe hij geneigd is, en bid de Heilige Geest, dat Hij hem in zijn hart en geweten overtuigt. Behandel de jonge mensen op vrijwel dezelfde manier, als je dat de ouden zou doen. Wees doortastend en eerlijk jegens hen.
Een oppervlakkige godsdienst is voor beiden, jong en oud, niet goed. Deze jongens en meisjes hebben even zeker vergeving nodig door het kostbaar bloed als wie ook van ons. Aarzel niet het kind op zijn verdorvenheid te wijzen, anders zal hij niet naar het geneesmiddel verlangen. Spreek met hem ook over de straf op de zonde, en waarschuw hem voor het verschrikkelijke daarvan. Wees teder, maar wees waar. Verberg voor de jeugdige zondaar de waarheid niet, hoe verschrikkelijk zij ook mag zijn. Nu hij tot de jaren van eigen verantwoordelijkheid is gekomen, zal het slecht met hem gaan op de laatste grote dag, als hij niet in Christus gelooft. Houd hem de rechterstoel voor, en herinner hem eraan, dat hij rekenschap zal moeten geven van wat in het lichaam is gedaan. Span je in om het geweten wakker te roepen, en bid God de Heilige Geest, of Hij door middel van je wil werken, totdat het hart gevoelig wordt, en het verstand de noodzaak inziet van de grote redding.
Kinderen moeten de leer van het kruis leren kennen, opdat zij direct behoud mogen vinden. Ik dank God, dat wij in onze zondagsschool geloven in het behoud van kinderen als kinderen. Hoe menigmaal is het mij een vreugde geweest, jongens en meisjes naar voren te zien komen om hun geloof in Christus te belijden! En ik wil nog eens opnieuw zeggen, dat de beste bekeerlingen, de meest overtuigde bekeerlingen, de verstandigste bekeerlingen, die wij ooit hebben gehad, juist die jeugdigen waren, en in plaats, dat er een gebrek was aan hun kennis van het Woord van God en de leringen van de genade, hebben wij gewoonlijk ondervonden, dat zij een zeer verblijdende kennis van de grote, kardinale waarheden aangaande Christus bezaten. Velen van deze lieve kinderen konden met grote blijdschap van hun hart, en met kracht en begrip over de dingen van God spreken.
Gaat verder , beste onderwijzers, en gelooft, dat God je kinderen zal behouden. Weest niet tevreden met het zaaien van beginselen in hun ziel, die zich mogelijk in later jaren kunnen ontwikkelen, maar arbeidt aan een onmiddellijke bekering. Verwacht vrucht bij je kinderen, terwijl zij nog kinderen zijn. Bidt voor hen, dat zij niet de wereld intrekken en vallen in het kwaad van een uitwendige zonde, om dan met gebroken benen tot de goede Herder terug te keren, maar dat zij door de rijke genade van God worden bewaard voor de paden van de verderver, en opgroeien in de kudde van Christus, eerst als lammeren van zijn kudde, en dan als schapen van zijn hand.
Van één ding ben ik zeker, en dat is: als wij de kinderen met niet mis te verstane bewoordingen onderwijzen in de leer van de verzoening, dan zullen wij ook onszelf weldoen. Soms hoop ik, dat God zijn Kerk tot nieuw leven zal wekken, en haar herstellen in haar oude geloof, door een werk van zijn genade onder de kinderen. Als Hij in onze kerken een brede stroom jonge mensen zou verwekken, hoe zou dat ertoe bijdragen om het trage bloed van de vadsigen en slaperigen sneller te doen stromen! Christen- kinderen dragen ertoe bij om het huis levendig te houden. O, hadden wij er maar meer! Als de Heere ons slechts wil helpen om de kinderen te onderwijzen, dan zullen wij ook onszelf onderwijzen. Er is geen betere manier om zelf wat te leren, dan die om anderen te onderwijzen, en Je weet niets goed, voordat je het een ander kunt leren. Je kent geen enkele waarheid volkomen, voordat je haar aan een kind zó kunt voorstellen, dat het die kan begrijpen. Door te trachten een klein kind de leer van de verzoening te doen verstaan, zult je zelf daarin een helderder inzicht krijgen, en daarom beveel ik je die heilige oefening aan.
Welk een genade zal het zijn, als onze kinderen geheel en al gefundeerd worden op de leer van de verlossing door Christus! Als zij worden gewaarschuwd tegen de valse evangelies van deze goddeloze tijd, en als hun wordt geleerd te vertrouwen op de eeuwige rots van het volbrachte werk van Christus, dan mogen wij hopen, dat er na ons een geslacht zal volgen, dat het geloof zal handhaven, en beter zal zijn dan hun vaders. Uw zondagsscholen zijn bewonderenswaardig, maar wat komt er van hun bedoeling terecht, als je daarin niet het Evangelie onderwijst? Je brengt kinderen samen, en houdt hen anderhalf uur rustig, en stuurt ze dan naar huis, maar wat is het nut daarvan?
Het kan hun vaders en moeders wat rust bezorgen, en dat is misschien wel de reden, waarom zij hen naar de school zonden, maar het werkelijk goede ligt alleen in wat de kinderen wordt geleerd. De meest fundamentele waarheid moet het meest op de voorgrond worden gesteld, en welke is deze anders dan het kruis? Sommigen praten er met de kinderen over, dat ze deugdzame jongens en meisjes moeten zijn, enzoverder ; dat wil zeggen: zij prediken de Wet aan de kinderen, hoewel zij aan volwassenen het Evangelie zouden prediken. Is dat eerlijk? Is dat verstandig? Kinderen hebben het Evangelie nodig, het gehele Evangelie, het onvervalste Evangelie. Dat behoren zij te ontvangen, en als zij door de Geest van God worden onderwezen, zijn zij even goed in staat het te ontvangen als personen op rijper leeftijd. Leert de kleinen, dat Jezus is gestorven, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, om ons tot God te brengen.
Met zeer, zeer veel vertrouwen laat ik dit werk over aan de handen van de onderwijzers van deze school. Ik heb nooit een voortreffelijker corps van christenmannen en vrouwen gekend, want zij zijn even oprecht in hun aanhankelijkheid aan het oude Evangelie als zij begerig zijn om zielen te winnen. Houdt moed, mijn broeders en zusters, de God, die zovele van je kinderen heeft gered, gaat verder met nog zeer veel meer van hen te redden, en wij zullen een zeer grote vreugde genieten in deze Tabernakel, als wij honderden tot Christus zien gebracht. God geve het, om Zijn Naams wil!
Amen.
1) Spurgeon verwijst hier naar een (in zijn tijd) nieuwe vertaling van het N.T., tot stand gebracht door B. F. Westcott en F. J. A. Hort; ze verscheen in 1881.
2) Gebedsriemen. (Vert.)