Hemelse aanbidding

Een preek gehouden op zondagmorgen 28 december 1856,
door C.H. Spurgeon, in de Music Hall, Royal Surrey Gardens

En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem honderdvierenveertigduizend mensen met op hun voorhoofd de Naam van Zijn Vader geschreven. En ik hoorde een geluid uit de hemel, als een geluid van vele wateren en als het geluid van een zware donderslag. En ik hoorde het geluid van citerspelers die op hun citers spelen. En zij zongen als een nieuw lied vóór de troon, vóór de vier dieren en de ouderlingen. En niemand kon dat lied leren behalve de honderdvierenveertigduizend, die van de aarde gekocht waren. Openbaringen 14:1-3

Het toneel van dit wonderbaarlijke visioen is gelegen op de berg Sion. Hiermee moeten we niet de letterlijke berg Sion verstaan, maar het Sion dat van boven is: Jeruzalem, de moeder van allen die geloven (Gal. 4:26). Voor het Hebreeuwse denken was de berg Sion een beeld van de hemel, en terecht. Onder alle bergen op aarde was er geen zo beroemd als Sion. Het was daar dat aartsvader Abraham zijn mes trok om zijn zoon te offeren; daar was het ook dat Salomo in later jaren het prachtige tempelgebouw oprichtte, dat ‘schoon van gelegenheid en de vreugde der ganse aarde’ was.

Die berg Sion was het centrum van alle Joodse eredienst. Tussen de vleugels van de cherubs woonde Jehova. Op dat ene altaar werden alle offers aan de hemel gebracht. Zij hielden van de berg Sion en zongen vaak, wanneer zij tijdens hun jaarlijkse pelgrimstochten naderden: ‘Hoe lieflijk zijn Uw woningen, HEERE van de legermachten!’ Nu ligt Sion verlaten. Zij is door de vijand verwoest en volledig vernietigd. Haar voorhangsel is gescheurd, en de maagdelijke dochter van Sion zit nu in rouw en as. Toch blijft Sion, in haar oude staat, voor het Joodse denken altijd het beste en zoetste beeld van de hemel.

Johannes zou daarom, toen hij dit schouwspel zag, hebben gezegd: ‘En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem honderdvierenveertigduizend mensen met op hun voorhoofd de Naam van Zijn Vader geschreven. En ik hoorde een geluid uit de hemel, als een geluid van vele wateren en als het geluid van een zware donderslag. En ik hoorde het geluid van citerspelers die op hun citers spelen. En zij zongen als een nieuw lied vóór de troon, vóór de vier dieren en de ouderlingen. En niemand kon dat lied leren behalve de honderdvierenveertigduizend, die van de aarde gekocht waren.’

Vanochtend zal ik allereerst proberen te laten zien wat het doel is van de hemelse aanbidding: het Lam in het midden van de troon. Vervolgens zullen we naar de aanbidders zelf kijken, met aandacht voor hun houding en karakter. Ten derde zullen we luisteren naar hun lied, want we kunnen het bijna horen; het klinkt als ‘een geluid van vele wateren en als het geluid van een zware donderslag.’ Ten slotte zullen we erop wijzen dat het een nieuw lied is dat ze zingen en proberen een of twee redenen te geven waarom dat zo moet zijn.

1. Eerst willen we het doel van de hemelse aanbidding beschouwen. De heilige Johannes kreeg het voorrecht om binnen de paarlenpoorten te kijken; en als hij zich omdraait om ons te vertellen wat hij zag – merk op hoe hij begint – zegt hij niet: ‘Ik zag straten van goud of muren van jaspis’; hij zegt niet: ‘Ik zag kronen, merkte de schittering ervan op en zag degenen die ze droegen.’ Dat zal hij later vermelden. Maar hij begint met te zeggen: ‘Ik zag, en zie, het Lam’. Hiermee wil hij ons leren dat het allereerste en belangrijkste centrum van de hemelse heerlijkheid ‘het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt!’

Niets trok de aandacht van de apostel zo sterk als de Persoon van dat Goddelijke Wezen, die de Heere God is, onze gezegende Verlosser: ‘Ik zag, en zie, het Lam’ Geliefden, als wij een blik mochten werpen achter het voorhangsel dat ons scheidt van de wereld van de geesten, zouden wij allereerst de persoon van onze Heeer Jezus zien. Als wij nu konden gaan naar de plaats waar de onsterfelijke geesten dag en nacht juichend de troon omcirkelen, zouden wij elk van hen zien met hun gezicht in één richting gekeerd; en als wij naar een van die gezegende geesten zouden stappen en vragen: ‘O stralende onsterfelijken, waarop zijn uw ogen zo gespitst? Wat is het dat u zo boeit en waardoor u helemaal opgaat in dit visioen?’ Dan zou hij, zonder een antwoord te geven, eenvoudig wijzen naar het centrum van de heilige kring, en zie, wij zouden een Lam zien in het midden van de troon. Zij zijn nog steeds niet opgehouden Zijn schoonheid te bewonderen, zich te verwonderen over Zijn wonderen en Zijn persoon te aanbidden.

Te midden van duizend harpen en liederen,
Heerst onze verhoogde Heer Jezus.’

Hij is het onderwerp van de gezangen, het onderwerp van de beschouwing van alle verheerlijkte geesten en van alle engelen in het paradijs. ‘Ik zag, en zie, het Lam!’

Christenen, hierin is vreugde voor u: u hebt het Lam gezien. Door uw betraande ogen hebt u mogen zien hoe het Lam uw zonden wegneemt. Verheugt u daarom! Want spoedig, wanneer uw ogen droog zijn van de tranen, zult u datzelfde Lam verheerlijkt op Zijn troon zien zitten. Het is nu al de vreugde van uw hart om dagelijks gemeenschap met Jezus te hebben; u zult spoedig diezelfde vreugde in de hemel ervaren. Daar zult u Hem zien zoals Hij is, en u zult Hem gelijk zijn. U zult voortdurend van Zijn aanwezigheid genieten en voor altijd bij Hem wonen.

‘Ik zag, en zie, het Lam!’ Dat Lam is de hemel zelf, want zoals Rutherford zo treffend zegt: ‘De hemel en Christus zijn één; bij Christus zijn is in de hemel zijn, en in de hemel zijn is bij Christus zijn.’ In één van zijn brieven schrijft hij liefdevol aan Christus: ‘O mijn Heere Jezus Christus, als ik zonder U in de hemel zou zijn, zou het voor mij een hel zijn; en als ik in de hel zou zijn, maar U was bij mij, zou het voor mij een hemel zijn, want U bent de enige hemel waarnaar ik verlang.’ Is dat niet waar, christen? Zegt uw ziel niet hetzelfde?

Geen enkel harpgezang daarboven
zou de hemel tot een hemel maken,
als Christus Zijn woning zou verlaten
of slechts Zijn aangezicht zou verbergen.’

Alles wat u nodig hebt om volmaakt gelukkig te zijn, is bij Christus te zijn, wat verreweg het beste is.

Let nu op het beeld waarin Christus in de hemel wordt afgebeeld. ‘Ik zag en zie, een Lam.’ U weet dat Jezus in de Schrift vaak als een leeuw wordt afgebeeld: zo is Hij voor Zijn vijanden, want Hij verslindt hen en verscheurt hen. ‘Begrijp dit toch, u die God vergeet; anders verscheur Ik, en er is niemand die redt.’ Maar in de hemel is Hij onder Zijn vrienden, en daarom:

Is Hij daar gelijk aan een lam dat geslacht is,
en draagt Hij nog steeds Zijn Priesterschap.’

Waarom zou Christus ervoor kiezen om zich in de hemel te vertonen als een lam, en niet in een van Zijn andere glorierijke gestalten? Het antwoord is: omdat Jezus als een Lam heeft gestreden en overwonnen, en daarom verschijnt Hij ook in de hemel als een Lam. Ik heb gelezen over bepaalde legeraanvoerders die, wanneer ze de overwinning behaald hadden, op de gedenkdag van hun overwinning nooit iets anders droegen dan het kledingstuk waarin ze hadden gestreden. Op die gedenkwaardige dag zeiden zij: ‘Nee, haal de gewaden maar weg; ik draag het kledingstuk dat getekend is door de sneden van de sabel en versierd met de gaten van de kogels; ik zal geen ander gewaad dragen dan dat waarin ik gestreden en overwonnen heb.’ Het lijkt alsof datzelfde gevoel het hart van Christus vervult. ‘Als een Lam,’ zegt Hij, ‘ben Ik gestorven en heb Ik de hel overwonnen; als een Lam heb Ik Mijn volk verlost, en daarom zal Ik in het paradijs ook als een Lam verschijnen.’

Maar misschien is er nog een andere reden: het is om ons aan te moedigen om tot Hem te komen in gebed. Ach, gelovige, wij hoeven niet bang te zijn om tot Christus te komen, want Hij is een Lam. Voor een leeuw-Christus zouden wij misschien vrezen om te naderen, maar de Lam-Christus! – o, kleine kinderen, zijn jullie ooit bang geweest voor lammetjes? O, kinderen van de levende God, zouden jullie ooit aarzelen om je verdriet en zorgen uit te storten bij Hem die een Lam is? Laten we dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de hemelse genade, want op die troon zit een Lam.

Een van de redenen waarom gebedsbijeenkomsten vaak minder krachtig zijn, is dat er weinig vrijmoedigheid is in het gebed. Men wil terecht eerbied tonen, maar vergeet soms dat de diepste eerbied samengaat met oprechte vertrouwelijkheid. Niemand was eerbiediger dan Luther; niemand leefde meer naar het Schriftwoord: ‘Hij sprak met zijn Maker zoals een man spreekt met zijn vriend.’ Wij mogen net zo eerbiedig zijn als de engelen, en toch even vertrouwd met Christus Jezus als kinderen met hun vader.

Toch valt het op dat onze vrienden tijdens het bidden vaak steeds weer dezelfde woorden gebruiken. Ze zijn dissenters en moeten niets hebben van het gebedenboek, omdat ze vinden dat vaste gebeden niet juist zijn. Maar uiteindelijk grijpen ze toch telkens terug op hun eigen vaste formuleringen – alsof ze zeggen dat het formulier van de bisschop niet voldoet, maar dat hun eigen formulier altijd gebruikt moet worden. Maar een vaste vorm van gebed is net zo min passend wanneer ik hem zelf bedenk als wanneer de bisschop hem heeft opgesteld; ik ben evenzeer uit de orde als ik voortdurend mijn eigen woorden herhaal, als wanneer ik een voorgeschreven gebed gebruik – misschien zelfs meer, want waarschijnlijk zijn mijn eigen formuleringen niet eens half zo goed.

Als onze vrienden echter hun vaste formuleringen zouden loslaten en de clichés zouden doorbreken waarmee ze hun gebeden steeds weer herhalen, zouden ze met vrijmoedigheid tot de troon van God kunnen naderen, zonder enige vrees. Want Degene tot wie wij ons richten, wordt in de hemel voorgesteld als een Lam – om ons te laten zien dat we heel dichtbij Hem mogen komen en Hem al onze noden mogen toevertrouwen, in het vertrouwen dat Hij nooit te verheven is om naar ons te luisteren.

En u zult verder opmerken dat van dit Lam gezegd wordt dat het staat. Staan is de houding van overwinning. De Vader zei tegen Christus: ‘Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten.’ Dat is nu volbracht; zij zijn Zijn voetbank geworden, en hier wordt Hij voorgesteld als staand, als een overwinnaar die rechtop boven al Zijn vijanden staat. Vele malen knielde de Heiland in gebed; eenmaal hing Hij aan het kruis; maar wanneer het grote tafereel van onze tekst volledig werkelijkheid wordt, zal Hij rechtop staan, als meer dan een overwinnaar, door Zijn Eigen majestueuze kracht. ‘En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion.’

O, als wij het voorhangsel konden wegnemen – als wij nu het voorrecht hadden om daar binnen te kijken – er zou geen aanblik zijn die ons zo zou boeien als het eenvoudige gezicht van het Lam in het midden van de troon. Mijn geliefde broeders en zusters in Christus Jezus, zou dat niet het enige zijn wat u ooit zou willen zien, als je Hem mocht aanschouwen die je ziel liefheeft? Zou het voor u geen hemel zijn, als deze ervaring werkelijkheid werd: ‘Mijn ogen zullen Hem zien, niet een vreemde?’ Zou u nog iets anders wensen om gelukkig te zijn dan Hem voortdurend te mogen aanschouwen? Kunt u niet met de dichter zeggen:

Miljoenen jaren lang zal mijn verwonderde blik
zich verliezen in de schoonheid van mijn Verlosser,
eindeloos lang zal ik de wonderen van Zijn liefde aanbidden.’

En als een enkele glimp van Hem op aarde u al zo’n diepe vreugde geeft, wat moet het dan zijn – een onmetelijke zee van geluk, een bodemloze, grenzeloze afgrond van het paradijs – om Hem te zien zoals Hij is; om opgenomen te worden in Zijn heerlijkheid, zoals de sterren verdwijnen in het zonlicht, en om gemeenschap met Hem te hebben, zoals Johannes, de geliefde, die zijn hoofd op Jezus’ borst legde. Dit zal uw deel zijn: het Lam zien staan in het midden van de troon.

II. Het tweede punt is: Wie zijn deze aanbidders? Kijk naar de tekst, en let eerst op hun aantal: ‘En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem honderdvierenveertigduizend mensen.’ Dit is een specifiek getal dat een onbepaald aantal voorstelt – voor ons onbepaald, maar niet voor God. Het is een groot getal, bedoeld om die ‘menigte die niemand kan tellen’ aan te duiden die voor de troon van God zal staan.
Dit is een boodschap die mijn vriend Bigot misschien niet leuk zal vinden. Let op het getal van degenen die gered zullen worden; er wordt gesproken over een grote schare, zelfs ‘honderdvierenveertigduizend,’ wat slechts een numerieke indicatie is van de ontelbare schare die uiteindelijk thuisgebracht zal worden.

Waarom, mijn vriend, zijn er alleen al in uw kerk zoveel mensen! U gelooft dat alleen degenen die naar uw voorganger luisteren en uw geloofsbelijdenis aanvaarden, gered zullen worden; maar ik betwijfel of u ergens ter wereld 144.000 van zulke mensen kunt vinden. Misschien is het tijd om uw hart te verruimen en om meer mensen toe te laten, in plaats van zo snel de mensen van de Heere uit te sluiten, alleen maar omdat u het niet met hen eens bent.

Ik heb een diepe afkeer van dat voortdurende geklaag van sommige mensen over hun eigen kleine kerk als het ‘overgeblevene’ – de ‘weinigen die behouden zullen worden.’ Ze spreken altijd over de enge poort en de smalle weg, en houden vast aan hun overtuiging dat slechts weinigen de hemel zullen binnengaan. Maar, vrienden, ik geloof dat er uiteindelijk meer mensen in de hemel zullen zijn dan in de hel. Vraag je me waarom ik dat denk? Omdat Christus in alles de hoogste plaats zal innemen, en ik kan me niet voorstellen hoe Hij de eerste zou kunnen zijn als er meer mensen in het rijk van satan zouden zijn dan in het paradijs.

Bovendien staat er geschreven dat er in de hemel een menigte zal zijn die niemand tellen kan; ik heb nooit gelezen dat er in de hel een menigte zal zijn die niemand tellen kan.

En het vervult mij met vreugde te weten dat de zielen van alle kleine kinderen, zodra zij sterven, rechtstreeks naar het paradijs gaan. Stel je eens voor wat een ontelbare menigte dat al is! Daarbij komen nog de rechtvaardigen en verlosten uit alle volken en generaties tot nu toe. En er breken nog betere tijden aan, wanneer het geloof in Christus wereldwijd zal zijn, wanneer Hij zal regeren van pool tot pool met onbeperkte macht, wanneer koninkrijken voor Hem zullen buigen en volken op één dag geboren zullen worden. In de duizend jaar van het grote vrederijk zullen er zoveel mensen gered worden, dat alle tekorten van de duizenden jaren daarvoor zullen worden aangevuld.

Uiteindelijk zal Christus de hoogste plaats innemen; zijn gevolg zal vele malen groter zijn dan dat van de grimmige vorst van de hel. Christus zal overal Heer zijn, en Zijn lof zal in elk land weerklinken. De honderdvierenveertigduizend zijn slechts een symbool en vertegenwoordiging van een veel grotere menigte die uiteindelijk gered zal worden.

Maar let op, ondanks dat het aantal erg groot is, hoe zeker het is. Als u een paar bladzijden terugbladert in uw Bijbel naar een vorig hoofdstuk van dit boek, zult u zien dat vers 4 zegt dat honderdvierenveertigduizend verzegeld waren; en nu zien we dat honderdvierenveertigduizend gered zijn; niet 143.999 en niet 144.001, maar precies het aantal dat verzegeld was.

Mijn vrienden vinden het misschien niet leuk wat ik nu ga zeggen; maar als ze het er niet mee eens zijn, dan ligt hun probleem bij Gods Bijbel, niet bij mij. Er zullen precies zoveel mensen in de hemel zijn als God heeft verzegeld – precies zoveel als Christus met Zijn bloed heeft gekocht; zij allemaal, niet meer en niet minder. Er zullen precies zoveel mensen zijn die door de Heilige Geest tot leven zijn gewekt en die ‘wedergeboren zijn, niet uit bloed, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil van een mens, maar uit God.’ ‘Ah,’ zeggen sommigen, ‘daar heb je die afschuwelijke leer van de uitverkiezing weer.’ Inderdaad, al vind u het afschuwelijk; maar u zult het nooit uit de Bijbel kunnen verwijderen. U kunt het haten, tandenknarsen en ertegen vechten; maar vergeet niet dat we de oorsprong van deze leer, zelfs buiten de Schrift, terug kunnen voeren tot de tijd van de apostelen. Voorgangers en leden van de Anglicaanse Kerk, u hebt niet het recht om met mij van mening te verschillen over de leer van de uitverkiezing als u bent wat u in uw Artikelen belijdt.

U die van de oude Puriteinen houdt, u hebt geen recht om met mij te redetwisten; want waar vindt u een Puritein die geen overtuigd calvinist was? U die van de kerkvaders houdt, u kunt het niet met mij oneens zijn. Wat zegt u van Augustinus? Werd hij in zijn tijd niet beschouwd als een groot en krachtig leraar der genade? En ik richt me zelfs tot de rooms-katholieken, en ondanks alle fouten van hun systeem, herinner ik hen eraan dat er zelfs binnen hun gelederen mensen zijn geweest die deze doctrine aanhingen, en hoewel ze er lange tijd voor vervolgd werden, werden ze nooit geëxcommuniceerd. Ik verwijs naar de Jansenisten. Maar bovenal daag ik iedereen die zijn Bijbel leest uit om te zeggen dat deze doctrine er niet in staat.

Wat zegt Romeinen 9? ‘Want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden – opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig de verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept – werd tot haar gezegd: De meerdere zal de mindere dienen‘ En dan gaat het verder tegen de kritische tegenstander – ‘Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken?’ Maar genoeg hierover.

Honderdvierenveertigduizend, zeggen we, is een specifiek getal dat de zekerheid van de verlossing van al Gods uitverkoren, gelovige mensen symboliseert. Sommigen beweren dat deze leer mensen zou ontmoedigen om tot Christus te komen. U mag dat misschien zeggen, maar ik heb het nog nooit gezien, en God zij dank, ook nooit ervaren. Sinds het begin van mijn prediking verkondig ik deze leer, en ik durf te stellen- al klinkt het misschien als opschepperij – dat u onder degenen die deze leer niet prediken, niemand zult vinden die meer hoeren, meer dronkaards en meer zondaars van allerlei soort heeft mogen zien bekeren dan ik, enkel door de eenvoudige prediking van de leer van vrije genade. Zolang dat zo is, blijf ik erbij dat er geen enkel argument is dat kan aantonen dat deze leer mensen zou ontmoedigen of hen in hun zonden zou bevestigen.

Wij geloven, zoals de Bijbel zegt, dat alleen de uitverkorenen zullen worden gered, en niemand anders; allen die tot Christus komen, zijn uitverkorenen. Dus als u in uw hart een verlangen voelt naar de hemel en naar Christus, als u dat verlangen uit in oprecht en vurig gebed en u bent wedergeboren, dan mag u er net zo zeker van zijn dat u uitverkoren bent als dat u weet dat u leeft. U moet door God gekozen zijn vóór de grondlegging van de wereld, want anders zou u nooit tot deze dingen gekomen zijn – ze zijn immers de vruchten van de uitverkiezing.

Maar waarom zou dit iemand ervan weerhouden om tot Christus te komen? ‘Omdat,’ zegt iemand, ‘als ik naar Christus ga, ik misschien niet uitverkoren ben.’ Nee, als u werkelijk tot Hem komt, bewijst u dat u uitverkoren bent. ‘Maar,’ zegt een ander, ‘ik ben bang om te gaan, omdat ik misschien niet uitverkoren ben.’ Zeg dan, zoals een oude vrouw eens zei: ‘Al waren er maar drie uitverkorenen, ik zou proberen één van hen te zijn. En omdat Hij beloofd heeft: Wie gelooft zal behouden worden, zou ik God op Zijn woord geloven en kijken of Hij Zijn belofte breekt.’ Nee, kom tot Christus; en als u dat doet, mag u erop vertrouwen dat u vanaf de grondlegging van de wereld door God uitverkoren bent, en dat deze genade u daarom gegeven is.

Waarom zou deze gedachte u ontmoedigen? Stelt u zich eens voor dat er hier een aantal zieke mensen zijn, en dat er een groot ziekenhuis is gebouwd. Boven de deur staat geschreven: ‘Iedereen die komt, wordt opgenomen.’ Tegelijkertijd is bekend dat er iemand binnen is die zo wijs is dat hij precies weet wie er zal komen en hun namen al in een boek heeft geschreven. Als de zieken komen, kunnen de portiers alleen maar zeggen: ‘Hoe wonderbaarlijk wijs is onze Meester, dat hij van tevoren wist wie er zou komen.’ Is daar iets ontmoedigends aan? U zou naar binnen gaan en nog meer vertrouwen hebben in de wijsheid van die man, omdat hij van tevoren wist wie er zou komen. ‘Ja,’ zegt u, ‘maar het was voorbestemd dat sommigen zouden komen.’

Laat ik het met een andere vergelijking verduidelijken: stel dat er een regel is dat er altijd duizend mensen, of in elk geval een groot aantal, in het ziekenhuis moeten zijn. U denkt misschien: ‘Als ik ga, nemen ze me misschien wel op, maar misschien ook niet.’ Maar iemand anders zegt: ‘Er is een vaste regel dat er duizend patiënten moeten zijn; hoe dan ook moeten al die bedden gevuld worden.’ Dan zou u kunnen denken: ‘Waarom zou ik niet één van die duizend zijn? Heb ik niet de bemoediging dat iedereen die komt, wordt opgenomen? En bovendien: als mensen niet uit zichzelf komen, zullen ze op de een of andere manier toch gehaald moeten worden, want het aantal moet vol zijn; zo is het bepaald en zo is het vastgesteld.’

U hebt dus niet slechts één, maar twee redenen tot bemoediging: aan de ene kant wordt beloofd dat iedereen die komt, wordt opgenomen, en aan de andere kant moet het aantal patiënten hoe dan ook worden gehaald. Dus waarom zou ik daar niet bij horen? Twijfel daarom nooit aan de uitverkiezing; geloof in Christus en verheug u vervolgens in de uitverkiezing. Maak u er geen zorgen over voordat u in Christus hebt geloofd.

En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem honderdvierenveertigduizend.’ En wie waren deze mensen, ‘met de Naam van Zijn Vader op hun voorhoofd geschreven?’ Geen B’s voor ‘Baptisten’, geen W’s voor ‘Wesleyanen’, geen E’s voor ‘Established Church’: zij droegen alleen de naam van hun Vader, en van niemand anders. Wat maken wij op aarde toch een drukte om onze onderlinge verschillen! We hechten zoveel waarde aan het behoren tot deze of gene denominatie. Maar stel je voor dat je bij de poorten van de hemel zou aankloppen en vraagt of er daar Baptisten zijn, dan zou de engel je alleen maar aankijken en niets antwoorden; als je zou vragen of er Wesleyanen of leden van de staatskerk zijn, zou hij zeggen: ‘Niets van dat alles.’ Maar als je hem zou vragen of er christenen zijn, dan zou hij zeggen: ‘Jazeker, in overvloed: ze zijn nu allemaal één, allemaal met dezelfde naam; het oude stempel is uitgewist, en nu dragen ze niet langer de naam van deze of gene, maar de naam van God, hun Vader, is op hun voorhoofd geschreven.’ Leer daarom, beste vrienden, ongeacht tot welke stroming u behoort, om liefdevol en mild te zijn voor uw broeders, want uiteindelijk zal de naam die u hier draagt in de hemel vergeten zijn, en zal alleen de Naam van uw Vader daar gekend worden.

Nog één opmerking, voordat we onze aandacht van de aanbidders verleggen naar hun lied. Van al deze aanbidders wordt gezegd dat zij het lied al kenden voordat zij daar aankwamen. Aan het einde van het derde vers staat immers: ‘Niemand kon dat lied leren behalve de honderdvierenveertigduizend, die van de aarde gekocht waren.’ Broeders, wij moeten hier op aarde beginnen met het zingen van het hemelse lied, anders zullen we het daarboven nooit kunnen zingen. De koorzangers van de hemel hebben allemaal op aarde geoefend voordat zij in dat hemelse orkest mochten meezingen. Misschien denkt u dat u, wanneer u sterft, zonder enige voorbereiding zomaar naar de hemel zult gaan. Maar dat is niet zo; de hemel is een plaats die is voorbereid voor een voorbereid volk. Tenzij u ‘Bekwaam bent gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht’ zult u daar nooit kunnen staan.

Als u in de hemel zou zijn zonder een nieuw hart en een oprechte geest, zou u er het liefst meteen weer weg willen; want de hemel zou, als iemand niet zelf hemels is, erger zijn dan de hel. Iemand die niet vernieuwd en wedergeboren is, zou zich diep ongelukkig voelen in de hemel. Er zou een lied klinken, maar hij zou niet mee kunnen zingen; er zou een voortdurend Halleluja zijn, maar hij zou geen enkele toon herkennen. Sterker nog, hij zou zich bevinden in de aanwezigheid van de Almachtige, in de nabijheid van de God die hij haat – hoe zou hij daar ooit gelukkig kunnen zijn? Nee, vrienden, we moeten het lied van het paradijs hier leren, anders zullen we het daar nooit kunnen zingen. We moeten hier leren zingen:

Jezus, ik heb uw bekoorlijke Naam lief,
Het is als muziek in mijn oren.’

U moet leren ervaren dat ‘zoete klanken, mooier dan welke muziek ook, samenkomen in de Naam van uw Heiland.’ Anders zult u nooit het Halleluja van de gezegenden kunnen zingen voor de troon van de grote ‘IK BEN’. Neem deze gedachte met u mee, wat u ook vergeet; koester haar in uw hart en bid God om genade, zodat u hier al het hemelse lied leert zingen. Dan zult u straks, in het land van het hiernamaals, in het huis van de verheerlijkten, voor altijd de lof kunnen zingen van Hem die u heeft liefgehad.

3. En nu komen we bij het derde en meest fascinerende punt: Luisteren naar hun lied. ‘En ik hoorde een geluid uit de hemel, als een geluid van vele wateren en als het geluid van een zware donderslag. En ik hoorde het geluid van citerspelers die op hun citers spelen.‘ Ze zongen – hoe krachtig en toch hoe lieflijk klonk het!

Allereerst: hoe indrukwekkend luid klinkt hun gezang! Er wordt gezegd dat het als het geluid van vele wateren is. Heeft u ooit de zee horen bruisen, met al haar kracht? Heeft u weleens langs het strand gelopen terwijl de golven zongen, en het leek alsof zelfs de kleinste kiezelsteen meedeed in een loflied voor de Heere, de God van de heerscharen? En heeft u tijdens een storm de zee gezien, die met haar honderd handen klapt in vreugdevolle aanbidding van de Allerhoogste? Heeft u ooit de zee haar lof horen zingen wanneer de winden woeden? Soms klinkt het als een klaagzang voor zeelieden die op de stormachtige zee zijn omgekomen, maar veel vaker is het een eerbetoon aan God. Met haar rauwe stem prijst de zee Hem die duizend schepen veilig over de golven leidt en zijn stempel drukt op het jonge gezicht van de oceaan. Heeft u ooit het bulderen en dreunen gehoord van de oceaan die, opgejaagd door de storm, tegen de kliffen beukt? Als u dat ooit hebt meegemaakt, heeft u een glimp opgevangen van de melodie van de hemel. Het klonk als het geluid van vele wateren.

Maar denk niet dat dit het volledige beeld is. Het gaat niet om het geluid van één oceaan, maar van vele. Stel u voor: oceaan op oceaan, zee op zee – de Stille Oceaan bovenop de Atlantische, de Noordelijke IJszee daar weer bovenop, de Zuidelijke IJszee nog hoger – en al die zeeën samen, opgejaagd tot woeste golven, laten met een machtige stem de lof van God weerklinken. Zo klinkt het gezang van de hemel.

Als deze vergelijking u niet aanspreekt, neem dan een andere. Denk aan de machtige watervallen van Niagara, waarvan het gedonder op enorme afstand te horen is. Stel u nu voor: waterval op waterval, stroomversnelling op stroomversnelling, Niagara op Niagara – allemaal met hun overweldigende geluid. Dan krijgt u een idee van het gezang van het paradijs. ‘Ik hoorde een geluid uit de hemel, als een geluid van vele wateren.’ Kunt u het zich voorstellen? Als onze oren geopend waren, zouden we het bijna kunnen horen. Soms lijkt het alsof het geluid van een Aeolusharp, wanneer die krachtig aanzwelt, een echo is van de liederen van hen die voor de troon zingen. En op een zwoele zomeravond, wanneer de wind zachtjes door het bos waait, lijkt het wel alsof enkele verdwaalde tonen van de hemelse harpen tot ons zijn afgedwaald, om ons alvast een voorproefje te geven van dat machtige lied dat voor de troon van de Allerhoogste klinkt.

Waarom klinkt het zo luid? Het antwoord is simpel: omdat er zovelen zijn die meezingen. Niets is indrukwekkender dan het gezang van een grote menigte. Velen hebben mij verteld dat ze tot tranen toe geroerd waren wanneer ze u hier samen hoorden zingen – zo krachtig en overweldigend klonk het wanneer iedereen meezong: ‘ Loof God, van Wie alle zegeningen komen.’

Er is werkelijk iets indrukwekkends aan het zingen van grote menigten. Ik herinner me nog goed dat ik eens 12.000 mensen tegelijk hoorde zingen in de open lucht. Sommigen van onze vrienden waren er toen ook bij, toen we onze dienst afsloten met dat machtige halleluja. Bent u dat moment ooit vergeten? Het was een overweldigend geluid, het leek wel of de hemel ervan weerklonk. Stel u dan eens voor hoe het moet zijn als al die mensen op de uitgestrekte vlakten van de hemel staan en met volle overgave roepen: ‘Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.’

Eén van de redenen waarom het gezang daar zo luid klinkt, is eigenlijk heel eenvoudig: iedereen die daar is, voelt zich geroepen om zo hard mogelijk mee te zingen. U kent ons geliefde lied wel:

Dan zal ik het allerhardst zingen,
Terwijl de hemelse zalen weerklinken
Van juichkreten van soevereine genade.’

En elke heilige zal zich bij dat loflied aansluiten, en ieder zal zijn hart opheffen tot God. Hoe machtig moet dan het koor van lofprijzing zijn dat opstijgt tot de troon van onze glorieuze God en Vader!

Let vervolgens op: hoewel het een luid geluid was, was het ook bijzonder mooi. Lawaai is immers geen muziek. Er kan wel ‘een geluid als vele wateren’ zijn, maar dat betekent nog geen muziek. Het was niet alleen luid, maar ook zoet van klank; want Johannes zegt: ‘En de stem die ik hoorde, was als van harpspelers die op hun harpen spelen.’ Misschien is de harp wel het mooiste instrument van allemaal. Er zijn andere instrumenten die een grootser en indrukwekkender geluid voortbrengen, maar de harp heeft de zoetste klank. Ik heb weleens geluisterd naar een bekwame harpist, tot ik dacht: ‘Ik zou hier eeuwig kunnen blijven zitten en luisteren,’ terwijl hij met vaardige vingers zachtjes de snaren beroerde en melodieën voortbracht die als vloeibaar zilver of als stromende honing de ziel binnenvloeiden. Zoet, zoeter dan zoet; woorden kunnen nauwelijks uitdrukken hoe prachtig die melodie was. Zo klinkt de muziek van de hemel. Daar zijn geen valse noten, geen dissonanten, maar één groot, heerlijk en harmonieus lied. U zult daar niet zijn, formalist, om het lied te verstoren; en u ook niet, huichelaar, om de melodie te bederven. Daar zullen alleen zij zijn van wie het hart oprecht is voor God, en daarom zal het loflied één grote, volmaakte harmonie zijn, zonder enige wanklank. Terecht zingen wij:

Geen zucht mengt zich met de liederen
Die klinken uit onsterfelijke monden.’

Er zal geen enkele wanklank zijn die de melodie van hen voor de troon kan verstoren. O, mijn geliefde toehoorders, wat zou het heerlijk zijn om daar te mogen zijn! Hef ons op, cherubs! Spreid jullie vleugels uit en draag ons omhoog, naar waar de lofzangen de lucht vullen. Maar als dat nog niet mag, laten we dan geduldig op onze tijd wachten.

Nog slechts enkele wentelende zonnen,
En dan bereiken wij Kanaäns schone kust.’

En dan zullen we helpen om het lied te maken, dat we ons nu nauwelijks kunnen voorstellen, maar waar we toch aan mee willen doen.

  1. We sluiten nu af met een opmerking over het laatste punt: Waarom wordt het lied een nieuw lied genoemd?

Eén opmerking hierover: het wordt een nieuw lied, omdat de heiligen zich nog nooit in zo’n bijzondere positie hebben bevonden als op het moment dat zij dit lied zullen zingen. Ze zijn nu weliswaar in de hemel, maar de situatie waarover deze tekst spreekt, gaat verder dan alleen dat. Het verwijst naar het moment waarop het hele uitverkoren volk zich rondom de troon zal verzamelen, wanneer de laatste strijd is gestreden en de laatste strijder zijn kroon heeft ontvangen. Niet nu, maar in die glorieuze toekomst, wanneer alle honderdvierenveertigduizend – of beter gezegd, het getal dat daarmee wordt aangeduid – veilig thuis zijn en volledig geborgen.

Ik kan me dat moment levendig voorstellen: de tijd is voorbij, de eeuwigheid is aangebroken. De stem van God klinkt: ‘Zijn al Mijn geliefden veilig?’ Een engel vliegt door het paradijs en keert terug met de boodschap: ‘Ja, ze zijn veilig.’ ‘Is Angstig veilig? Is Zwak van geest veilig? Is Aarzelend veilig? Is Moedeloos veilig?’ ‘Ja, o Koning, zij zijn allemaal veilig,’ antwoordt hij. ‘Sluit de poorten,’ zegt de Almachtige, ‘ze zijn dag en nacht open geweest; sluit ze nu.’

En dan, wanneer iedereen daar is, zal het gejuich luider klinken dan het gedruis van vele wateren, en zal het lied beginnen dat nooit meer zal eindigen.

Er is een bekend verhaal uit het leven van de dappere Oliver Cromwell dat ik graag gebruik als illustratie van dit nieuwe lied. Cromwell en zijn Ironsides knielden vóór de strijd om samen te bidden en Gods hulp te vragen. Daarna trokken ze ten strijde, met hun Bijbel op de borst en het zwaard in de hand – een opmerkelijke en misschien niet te rechtvaardigen combinatie, maar hun overtuiging en eenvoud verontschuldigen hen. Ze riepen: ‘De Heer der heerscharen is met ons, de God van Jakob is onze toevlucht.’ En terwijl ze op de vijand afgingen, zongen ze:

O Heer, onze God, sta op en laat
Uw vijanden verstrooid zijn;
En laat allen die U haten
Voor Uw aangezicht vluchten.’

Ze moesten lange tijd bergopwaarts vechten, maar uiteindelijk sloeg de vijand op de vlucht. De Ironsides wilden al achter de vijand aan gaan om de buit binnen te halen, toen de strenge, krachtige stem van Cromwell klonk: ‘Halt! Halt! Nu de overwinning is behaald, voordat jullie je op de buit storten, breng eerst dank aan God.’ En toen zongen ze een lied als: ‘Zing voor de Heer, want Hij heeft ons de overwinning gegeven! Zing voor de Heer.’ Het wordt beschreven als een van de meest indrukwekkende momenten uit het leven van deze bijzondere, maar oprechte man. Even leek het alsof de heuvels zelf meezongen, terwijl de grote menigte, zich afwendend van het slagveld, nog met bloed besmeurd, hun harten tot God verhieven. Het was een vreemd, maar ontroerend gezicht.

Maar hoe veel grootser zal het zijn wanneer Christus als de ultieme overwinnaar verschijnt, en al zijn strijders, die samen met Hem hebben gestreden, zullen zien hoe de draak voorgoed verslagen is. Zie, hun vijanden zijn gevlucht; ze zijn weggeblazen als dunne wolken door een krachtige wind. Ze zijn allemaal verdwenen, de dood is overwonnen, satan is in de poel van vuur geworpen, en daar staat de Koning zelf, gekroond met vele kronen: de Overwinnaar der overwinnaars. Op dat moment van glorie zal de Verlosser zeggen: ‘Kom, laten we zingen voor de Heere!’ En dan, luider dan het gedreun van vele wateren, zal het klinken: ‘Halleluja! De Heer, de Almachtige God, regeert!’

Dat zal de ultieme vervulling zijn van het grote visioen! Mijn woorden zijn niet toereikend om dat moment echt te beschrijven. Daarom wil ik u deze eenvoudige vraag meegeven: ‘Zult u erbij zijn om de Overwinnaar gekroond te zien?’ Heeft u, door genade, de hoop dat u daarbij mag zijn? Zo ja, wees dan dankbaar en verheug u! Zo niet, ga dan naar huis, kniel neer en bid God om u te redden van die vreselijke bestemming die anders uw deel zal zijn, in plaats van dat grote Hemelse Rijk waarover ik heb gesproken – tenzij u zich met heel uw hart tot God wendt.

Zoek In Archief

Selecteer een zoekfilter

Steun ons met een donatie

Geachte bezoeker, mede dankzij uw hulp kunnen wij de kwaliteit en toegankelijkheid van Het Spurgeon Archief voortzetten.

Contact

C.H. Spurgeon

Charles Haddon Spurgeon

1834 – 1892 Was een Engelse baptistenpredikant in de puriteinse traditie. Belangrijke onderwerpen uit zijn prediking waren de vergeving van zonden en de noodzaak van wedergeboorte.