Ik uw knecht nu vrees de Heere van mijn jonkheid af. 1 Koningen 18:12
De vroege godsvrucht van Obadja had bijzondere merktekenen van echtheid. De manier waarop hij wordt beschreven, is naar mijn mening heel leerzaam: ‘Ik uw knecht nu vrees de Heere van mijn jonkheid af.’ Ik kan het me bijna niet herinneren dat ik in mijn hele leven in de gewone gesprekken de godsvrucht van kinderen met een woord als dit heb horen beschrijven – terwijl het gewoon het woord van de Schrift is. We zeggen: ‘Het lieve kind had God lief.’ We hebben het erover dat ze ‘zo gelukkig gemaakt werden’, enzovoort; en toch spreekt de Heilige Geest van de vreze des Heeren als het beginsel der wijsheid. We zijn blij als we bij kinderen zien dat ze veel weten over de dingen van God, want in ieder geval is die kennis zeer gewenst. Toch is het geen beslissend blijk van bekering. Natuurlijk kan die kennis een vrucht zijn van Gods werk. Als ze door Gods Geest worden onderwezen, is het zeker goed met hen. Daar het echter méér dan waarschijnlijk is dat wijzelf de Schriften kunnen kennen en de hele leer van het Evangelie begrijpen en toch niet behouden worden, kan dat ook voor onze jonge mensen gelden. De vreze Gods, die zo vaak wordt verwaarloosd, is een van de beste blijken van oprechte godsvrucht. We moeten onze zaligheid werken met vrezen en beven, want het is God, Die in ons werkt. Als een kind of een volwassene de vreze Gods voor ogen heeft, is dit de vinger Gods. Daarmee bedoelen we niet de knechtelijke vrees die schrik en slavernij brengt, maar de heilige vrees die ontzag heeft voor de majesteit van de Allerhoogste, en een hoge achting voor al het heilige, omdat God groot is, en zeer te prijzen.