Een preek uitgesproken op 15 mei 1859, door C.H. Spurgeon in The Music Haal Royal Surray Gardens.
En van de dagen van Johannes de Doper af tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en geweldenaars grijpen het. Mattheus 11:12
Toen Johannes de Doper in de woestijn van Juda predikte, verdrongen de mensen elkaar om maar zo dicht mogelijk bij hem te komen, zodat ze zijn stem konden horen. Hetzelfde was ook vaak het geval als onze Heiland preekte. We zien Hem vaak omringd door menigten zoals er tot dan toe nog nooit vertoond was. Elke stad, elke plaats, elk dorp leek leeg te stromen als Hij voorbij kwam om het Woord van het Evangelie te verkondigen. Deze mensen waren bovendien niet zoals de gewone kerkganger die al tevreden is als hij iets hoort, en nog meer tevreden is als hij helemaal niets hoort. Maar deze mensen wilden het juist heel graag horen, ongeacht wat er gezegd werd. Ze hadden zo’n sterk verlangen om de Heiland te horen dat ze zo dicht bij Hem kwamen dat ze elkaar verdrongen. De haast om Hem te naderen werd zo groot dat sommige van de zwaksten onder de voet gelopen en vertrapt werden. Onze Heiland, die het tafereel van de menigte om Hem heen zag, zei: Dit is een beeld van wat er in de geestenwereld gebeurt met degenen die behouden willen worden.
Christus zei: ‘Zoals jullie elkaar nu verdrukken en je om Mij heen verdringen, elkaar met arm en elleboog duwen om binnen het bereik van Mijn stem te komen, zo moet het zijn als je gered wilt worden’. ‘want het Koninkrijk der hemelen wordt geweld aangedaan, en geweldenaars grijpen het‘. Hij zag een menigte zielen die ernaar verlangden om tot de Heiland te komen. Hij zag ze tegen elkaar oprennen en naar elkaar grijpen, elkaar verdringen en vertrappen in hun verlangen om bij Hem te komen. Jezus verzekerde Zijn luisteraars dat ze Hem nooit zouden vinden, tenzij ze dat oprechte verlangen in hun ziel voelden, want alleen op deze wijze zullen zij gered kunnen worden. ‘Van de dagen van Johannes de Doper af tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en geweldenaars grijpen het.’ ‘Maar,’ zegt iemand, ‘wilt u ons nu vertellen dat als wij behouden willen worden, wij geweld moeten gebruiken?’
Dat is inderdaad de betekenis van de tekst. ‘Maar,’ zegt een ander, ‘ik dacht dat het allemaal het werk van God was.’ Dat is het ook, van het begin tot het einde. Maar als God het werk in de ziel begonnen is, dan zorgt Gods werk in ons er altijd voor dat wij zelf ook aan het werk gaan. En als Gods Geest werkelijk in ons werkzaam is, dan zullen wij ook zelf aan het werk gaan. Dit is precies een kenmerk waardoor we degenen die de Geest van God hebben ontvangen kunnen onderscheiden van degenen die deze Geest missen. Zij die de Geest werkelijk in waarheid hebben ontvangen, zijn krijgers. Ze hebben een grote ijver om gered te worden en strijden met geweld om door de nauwe poort binnen te gaan. Ze weten heel goed dat zoeken om binnen te komen niet genoeg is, want velen zullen zoeken om binnen te komen, maar dat niet kunnen, en daarom strijden ze met veel kracht en geweld.
Allereerst wil ik je aandacht vestigen op deze geweldenaars; we zullen ze samen observeren. Ten tweede zullen we hun gedrag verklaren. Wat maakt hen zo ijverig? Is er eigenlijk wel een aanleiding voor zo’n onstuimige ijver? Dan zullen wij ons verheugen in het feit dat zij zeker zullen slagen in hun gewelddadigheid. En dan zal ik, met de hulp van Gods Heilige Geest, proberen om ook in jouw hart deze heilige ijver op te wekken. Want zonder deze ijver zullen de poorten van de hemel voor jou gesloten blijven en zul je nooit de voorhof van het Paradijs kunnen betreden.
1. Laten we dus in de eerste plaats eens goed naar deze geweldenaars kijken. Het is belangrijk om te weten dat ze door Gods genade zo zijn geworden. Van nature zijn ze helemaal niet zo, maar er heeft een verborgen werk van genade in hen plaatsgevonden dat hen tot geweldenaars heeft gemaakt. Kijk maar eens goed naar deze geweldenaars die zo’n vurige en ernstige ijver hebben om behouden te worden. Let op hen als ze naar het huis van God komen; je zult ze niet zien gapen, er is geen lusteloosheid en hun gedachten worden niet afgeleid. Ze verbeelden zich niet dat ze wel voldoende hebben gedaan als ze anderhalf uur op een kerkbankje hebben gezeten tijdens de eredienst. Nee, ze luisteren met beide oren en zien met beide ogen, en gedurende de hele dienst zijn ze bezield met een brandend verlangen om Christus te vinden. Als je ze onderweg naar de kerk tegenkomt, vraag ze dan waarom ze daarheen gaan. Deze geweldenaars weten heel goed wat ze willen, ze zullen je vertellen: ‘Ik ga erheen om barmhartigheid te ontvangen en Christus te vinden. Ik ga erheen om genade te vinden en om vrede en rust voor mijn ziel te zoeken, want ik ben bezorgd over mijn zonden en heb behoefte aan de Verlosser. Ik koester de hoop dat ik de Heere zal ontmoeten, en dus ga ik naar het badwater van Bethesda om mezelf daar neder te leggen, in de hoop dat de Heilige Geest het water zal beroeren en me in staat zal stellen om erin af te dalen.’
Deze mensen zijn niet zoals de meerderheid van de slapende of zorgeloze luisteraars van tegenwoordig. Nee, ze zijn klaarwakker om te zien of er niets is dat een helende balsem kan zijn voor hun vermoeide geesten of een genezing voor hun onrustige zielen.
Kijk naar deze geweldenaars wanneer zij thuiskomen, zij gaan direct naar hun binnenkamer om te bidden. Het is geen gebed dat tussen slapen en waken in zit, zoals sommigen doen. Het is niet die slaperige smeekbede die nooit verder komt dan het plafond van de slaapkamer, maar ze vallen op hun knieën en met heilige aandrang beginnen ze uit te roepen: ‘O God red mij, anders zal omkomen! O Heere, red mij, ik sta op het punt te vergaan; strek uw hand uit en red mijn ziel van het verderf dat in mijn hart woont’. Merk op hoe ze, nadat ze gebeden hebben, het Woord van God lezen. Ze lezen niet alsof het genoeg is om alleen maar naar de letters te kijken, maar ze lezen alsof ze honger hebben en zich willen voeden met het Brood des Levens; als dorstigen, die hun dorst willen lessen in de ‘zuivere bron die opwelt uit de hemel; als bedroefden, die troost zoeken in de beloften van het Woord des Levens. En opnieuw vallen ze op hun knieën: ‘O God, spreek door Uw Woord tot mijn ziel. Heer, help me om vast te houden aan Uw beloften; stel me in staat om ze toe te eigenen. Laat mijn ziel niet verloren gaan door gebrek aan uw hulp en genade.’ Kijk nog wat langer naar deze geweldenaars die God ernstig heeft gemaakt voor hun verlossing.
Je zult niet zien dat ze hun godsvrucht in hun binnenkamer niet zullen verliezen. Waar ze ook gaan, overal is er een plechtigheid over hun wezen die de wereld niet kan begrijpen. Ze zijn op zoek naar Jezus en ze kunnen en zullen niet rusten tot ze Hem gevonden hebben. Hun nachten zijn gevuld met dromen en hun dagen zijn ondergedompeld in verdriet vanwege hun verlangen naar de zegen zonder welke ze niet kunnen leven en zonder welke ze niet durven sterven. Vriend(in), ben jij ooit zo’n geweldenaar geweest of ben je dat nu? Geprezen zij God als die heilige ijver in je ziel aanwezig is; je zult de hemel spoedig met geweld verkrijgen; je zult stormenderhand overwinnen en de poorten van de hemel bewegen door de kracht van je gebeden. Houd deze ijver vol, blijf bidden en vechten, want uiteindelijk zul je overwinnen. Maar als je ziel nooit een sterk hunkeren, een onblusbaar verlangen en rusteloosheid heeft gekend, dan ben je nog steeds een vreemdeling voor de dingen van God. Sommigen van ons kunnen terugkijken naar de tijd dat we Christus zochten.
Zijn er niet velen onder ons die zeiden: ‘Ik heb genade nodig, ik moet het hebben; ik zal verloren zijn als ik het niet krijg’. En terwijl ze in gebed waren, grepen ze de posten van de hemelpoort van genade zo stevig vast dat het leek alsof ze het eerder uit zijn eeuwige verband zouden rukken dan de zegen niet te verkrijgen. Niemand komt ooit tot vrede totdat hij zo vurig verlangt om gered te worden en de vrede mag proeven dat zijn ziel deel heeft aan de vergeving door Christus en hij tot leven en vrijheid wordt gebracht. ‘Het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en geweldenaars grijpen het.’
Maar dit geweld, deze ijver, houdt niet op zodra Christus gevonden is, maar toont zich dan op een andere manier. Wie de zekerheid van vergeving heeft ontvangen, heeft een grote liefde voor Christus. Hij heeft Hem niet zomaar een beetje lief, maar heeft Hem lief met heel zijn ziel en met al zijn kracht. Voor die mens is het alsof hij voor Christus wil sterven. In zijn hart verlangt hij ernaar om alleen voor zijn Verlosser te leven en Hem zonder ophouden te dienen. Let maar eens op een ware gelovige, luister naar zijn gebeden en je zult een intense, brandende ijver opmerken in al zijn smeekbeden als het gaat om de redding van andere zielen. Observeer zijn uiterlijke daden; ze zijn oprecht en ernstig. Let op hem als hij preekt; zijn prediking is geen lange, ratelende voordracht van een preek die uit één lettergreep bestaat. Hij spreekt als iemand die meent wat hij zegt en het moet zeggen, of anders, wee hem als hij het Evangelie niet predikt. Als ik naar de kerken om me heen kijk, ja, naar veel leden van mijn eigen kerkgenootschap, dan heb ik reden om te vrezen of ze wel Gods kinderen zijn, omdat ze dat heilige geweld, die heilige ijver volledig missen. Heb je ooit het boek van Samuel Taylor Coleridge gelezen? Ik weet zeker dat je het een van de meest eigenaardige verhalen zou vinden, vooral het gedeelte waar de oude zeeman de lichamen van de doden laat zien, opgestaan om het dagelijkse werk van het schip te doen, doden in de mast, doden aan het roer, doden bij het strijken van de zeilen. Ik vond dit altijd een vreemd en eigenaardig verhaal. Maar weet je dat ik het later echt heb meegemaakt, echt heb gezien? Ik ben in kerken geweest en zag een dode op de preekstoel, een dode als voorlezer en voorzanger, dode mensen die liefdesoffers ophaalden, dode mensen die luisterden. Je zegt: ‘Dat is vreemd,’ maar ik heb het echt gezien! Ik heb bijeenkomsten van genootschappen bijgewoond waar alles zo gebeurde. Weet je, deze dode mensen gaan nooit verder dan de grenzen van gematigde voorzichtigheid, want daarvoor hebben ze niet genoeg leven in zich.
Ze trekken ordelijk aan de touwen, de dode man op de preekstoel, is hij niet een toonbeeld van orde en regelmaat? Hij haalt zijn zakdoek op de gebruikelijke manier tevoorschijn en gebruikt hem op het gebruikelijke moment, midden in de preek. Hij zou het niet in zijn hoofd halen om ook maar in het minst af te wijken van de formaliteiten en regels van een verouderde kerkinstelling. Wel, ik heb zulke kerken gezien, Ik zou ze je zo kunnen aanwijzen. Ik heb de doden al dit werk zien doen. ‘Nee,’ zegt iemand, ‘dat kunt u niet menen.’ Ja, dat meen ik wel, in alle ernst. Deze mensen waren geestelijk dood. Ik heb de voorganger een preek zien houden zonder een greintje leven, een preek die alleen vers is in de zin waarin een vis vers is als hij in ijs is verpakt. Ik heb mensen zien zitten luisteren alsof ze een collectie standbeelden waren. Het gebeitelde marmer zou net zo geraakt worden door de preek als zijzelf. Ik heb diakenen hun werk zo ordelijk en precies zien doen alsof ze machines waren in plaats van mensen met een hart en een ziel.
Denk je dat God zo’n gemeente ooit zal zegenen? Zullen we ooit het koninkrijk van de hemel veroveren met een kudde doden? Nee, dat zullen we niet. We hebben levende dienaren van het Woord nodig, levende oudsten, levende diakenen, en totdat we mensen hebben in wie het ware vuur van het leven gloeit, met levende tongen en levende ogen en levende zielen, zullen we het koninkrijk nooit met geweld kunnen innemen. ‘Want het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan‘. Er zijn veel klaagzangen en uitingen van verbijstering van mensen die nooit zegen hebben ervaren over wat ze ook probeerden te doen in dienst van God. ‘Ik ben vele jaren zondagsschoolleraar geweest,’ zegt iemand, ‘en ik heb nog nooit één van mijn jongens of meisjes bekeerd zien worden.’ Nee, en de reden is waarschijnlijk dat je er nooit met geweld naartoe bent gegaan. Je hebt je nooit door de Heilige Geest laten aansporen om je hart op hen te vestigen zodat ze zich zouden bekeren, en je hebt nog nooit alles uit de kast gehaald totdat ze dat wel deden. Je was nooit zo gedreven door ijver dat je hebt gezegd: ‘Ik kan niet langer leven zonder dat God mij zegent; ik kan niet rusten voordat ik een paar van deze kinderen gered zie worden.’ Was je toen op je knieën gevallen in vurig gebed, en had je daarna met dezelfde standvastigheid van het geloof je vertrouwen op de hemel hebben gevestigd, dan zou je nu niet teleurgesteld zijn geweest: ‘Want het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan.’ En ook jij, mijn broeder in de bediening van het Woord, verbaast en verwondert je dat je geen zielen tot wedergeboorte hebt gebracht. Wil je niet weten waardoor dat komt? Ik zal het je zeggen, je preekt als iemand die niet meent wat hij zegt.
Zij die in Christus geloven kunnen met liefdevolle partijdigheid over u zeggen: ‘Onze dominee is een goed en betrouwbaar man’. Maar de onverschillige jeugd die onder je gehoor zitten, zeggen: ‘Verwacht die man nu werkelijk dat ik in zo’n saai verhaal geloof en overtuigd raak als hij de kerkdienst leidt in een eentonige sleur met een slaapverwekkend kerkelijk gezwam?’ O broeders, wat we vandaag de dag in de kerken nodig hebben is geweld, geen geweld tegen elkaar, maar geweld tegen de dood en de hel, tegen de hardheid van andermans hart en tegen de traagheid van ons eigen hart. In de tijd van Maarten Luther werd het Koninkrijk der hemelen werkelijk geweld aangedaan. De gehele godsdienstige wereld was klaarwakker. Ik ben bang dat de meerderheid nu in een diepe slaap is verzonken. Ga waar je wilt, onze kerken zijn oude gevestigde instellingen geworden. Ze houden er niet van om te groeien. We hebben nieuw bloed nodig, nee, we hebben nieuw vuur uit de hemel nodig om het offer te verteren, anders zullen we, net als de Baälpriesters, onze lichamen tevergeefs verwonden en snijden. Onze geesten zullen uitgeput zijn, er zal geen stem meer gehoord worden, er zal niemand meer zijn om te antwoorden of te aanschouwen. Het offer zal onverbrand op het altaar liggen en de wereld zal zeggen dat onze God niet de levende God is, of dat wij zeker niet Zijn volk zijn. ‘U zult op de middag rondtasten, zoals een blinde rondtast in het donker. U zult uw wegen niet voorspoedig maken. U zult alle dagen alleen maar onderdrukt en beroofd worden, en er zal geen verlosser zijn’. Het zijn de geweldenaars die het Koninkrijk der hemelen met geweld nemen. ‘Wat is dat toch met jullie, waarom al die strijd? Waarom al die ernst? Jullie lijken over te lopen van geestdrift. Wat is er aan de hand? Is er iets dat het waard is om zoveel moeite voor te doen?’ Luister naar hen, en ze zullen je er snel van overtuigen dat al hun enthousiasme en streven om met geweld het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan niet meer dan redelijk is.
De eerste reden waarom arme zondaars het Koninkrijk der hemelen met geweld innemen, is omdat ze vinden dat ze er van nature geen recht op hebben en het daarom met geweld moeten innemen als ze ooit de kans willen krijgen om het in bezit te nemen. Als iemand tot het Hogerhuis behoort en weet dat hij daar een zetel heeft op grond van zijn titel en recht van afkomst, hoeft hij tegen de tijd van de verkiezing geen moeite te doen voor zichzelf. Maar iemand anders die graag een zetel zou willen hebben, maar er geen aanspraak op kan maken, zegt: ‘Als ik toegelaten wil worden, zal ik er hard voor moeten werken’. Je zult begrijpen dat hij zich enorm zal inspannen als het zover is.
Er rijden allerlei voertuigen af en aan en zijn vrienden doen hun best om hem de meeste stemmen en overwinningen te bezorgen. Hij zegt: ‘Ik heb er absoluut geen recht op; als dat zo was, zou ik het gewoon aannemen en als de tijd daar is, mijn plaats innemen.’ Maar nu werkt hij, worstelt en vecht hij, want als hij dat niet doet, heeft hij geen kans om te slagen. Vergelijk dat nu eens met degenen die gered willen worden; zij hebben geen recht op de erfenis die zij zoeken. Wie zijn zij? Zondaars, grote zondaars, naar hun eigen inschatting de ergste van de ergste. Als ze de hemel willen innemen, moeten ze dat met geweld doen, want ze hebben er geen recht op door geboorte of erfenis. En wat zijn ze nog meer? Zij zijn de armste op deze aarde. Daar staat de Rabbi aan de deur en hij zegt: ‘Je mag hier niet binnenkomen, dit is geen plaats waar armen mogen komen.’ ‘Maar,’ zegt hij, ‘ik wil wel,’ en hij duwt de Rabbi opzij en gaat met geweld naar binnen. Bovendien zijn het heidenen, er staan Joden voor de deur die zeggen: ‘Wegwezen, heidense honden, jullie mogen hier niet naar binnen.’ Welnu, als zulke mensen gered willen worden, zullen ze het Koninkrijk der hemelen met geweld in bezit nemen, want ze hebben er geen recht op. O medestervelingen, als je met je armen over elkaar gaat zitten en zegt: ‘Ik ben goed genoeg dat ik de hemel verdien’, wat zul je dan bedrogen uitkomen!
Maar als God je tot de overtuiging heeft gebracht van je ellendige, verloren en rampzalige toestand, en Zijn Geest die je levend maakt in je hart heeft uitgestort, dan zul je met en wanhopig geweld je weg banen naar het Koninkrijk der hemelen. De Geest van God zal je er niet toe brengen om zachtmoedig te zijn tegenover vijanden, en ook niet om lafhartig te zijn in het uur van het dreigende gevaar.’ Hij zal je leiden tot de uiterste inspanning van al je krachten om gered te worden.
Vraag zo iemand nog eens waarom hij zo ernstig is in gebed; hij antwoordt: ‘Ik ken de waarde van de genade die ik kan verkrijgen, dus zal ik smeken om vergeving, om de hemel en om het eeuwige leven. Denk je dat ik dit alles zou verkrijgen met slechts een klein verlangen en een paar slaperige gebeden? Op een dag zal ik vragen om het witte kleed te mogen dragen en in te stemmen met het lied dat nooit uitgezongen zal worden; denk je dat een paar vage verlangens dan voldoende zullen zijn? Heere, al zou U me honderd jaar laten wachten en me in die eeuw laten zuchten en wenen; als ik dan uiteindelijk in de hemel zal komen, dan zouden al mijn gebeden goed besteed zijn. Ook al waren het er duizend keer zoveel geweest, het zou goed beloond zijn als U mij tenslotte zou verhoren.’ ‘Maar,’ zal hij zeggen, ‘als je echt wilt weten waarom ik zo ernstig ben, dan zeg ik je dat het is omdat ik het niet kan verdragen om voor altijd verloren te gaan.’ Luister aandachtig naar deze ernstige zondaar, als je hem vraagt: ‘Maar waarom zo ernstig?’ De tranen springen in zijn ogen, er is een blos van schaamte op zijn wangen, er is ontroering op zijn gezicht als hij zegt: ‘Ik wou dat ik veel ernstiger kon zijn; wist je dat ik een verloren ziel ben, misschien zal ik voor het uur om is worden opgesloten in het uitzichtloze vuur van de hel! O, God, wees mij genadig, want als U dat niet doet, wat zal mijn lot dan verschrikkelijk zijn. Ik zal voor altijd verloren zijn!
Als een mens beseft dat de hel onder zijn voeten is, wat maakt hem dan niet ernstig? Geen wonder dat zijn gebeden dringend zijn, zijn inspanningen intens, hij weet dat hij moet vluchten, anders zal het verterende vuur hem in zijn greep krijgen. Stel je nu eens voor dat je vroeger een Jood was geweest en op een dag tijdens een wandeling in de velden een man uit alle macht had zien rennen. Je roept ‘Stop!, stop! mijn beste vriend, je put jezelf uit.’ Maar hij gaat met alle kracht die hij in zich heeft door. Je rent achter hem aan en zegt ‘Stop nou even, rust wat uit; het gras is lekker zacht, ga hier even zitten en doe rustig aan. Kijk, hier heb ik wat eten en een fles; rust even uit en fris jezelf op.’ Maar zonder je te begroeten zegt hij: ‘Nee, ik moet weg, weg, weg.’ Je vraagt: ‘Waarom? Waarom?’ Inmiddels is hij je al een stuk voor, je rent uit alle macht achter hem aan, en terwijl je nauwelijks de kans hebt om je hoofd opzij te draaien, roept hij naar je: ‘De Vrijstad, de Vrijstad, de bloedwreker zit achter me aan!’ Nu begrijp je het, je bent niet langer verbaasd dat hij zo hard rent als hij kan. Als de bloedwreker achter hem aan zit, snap je wel dat hij niet wil stoppen voordat hij het Heiligdom heeft bereikt. Als iemand weet dat satan hem achtervolgt, dat de wraak van Gods wet over hem is, wie zal hem dan tegenhouden? Wie zal hem proberen te stoppen voordat hij Christus, het veilige Toevluchtsoord, bereikt en buiten gevaar is? Dit is wat de mens in werkelijkheid ernstig maakt, hij vreest de ‘toekomende toorn’ en doet wat hij kan om er aan te ontsnappen.
Een andere reden waarom iedereen die in veiligheid wil komen ernstig en met geweld te werk moet gaan, is deze: er zijn zoveel vijanden die ons tegenwerken dat we ze nooit zullen kunnen overwinnen als we niet gewelddadig zijn. Herinner je je die prachtige parabel uit John Bunyan’s Pelgrimsreis? Weet je nog hoe Uitlegger hem bij de hand nam en hem naar een aangename plaats leidde, waar een prachtig statig paleis was gebouwd. Bovenaan zag hij enkele personen lopen, helemaal in goud gekleed. Toen Christen hem vroeg: ‘mogen we daar naar binnen?’ nam Uitlegger hem bij de hand en leidde hem naar de deur van het paleis; en zie, daar stonden mensen die naar binnen wilden, maar niet durfden. Op enige afstand van de deur zat ook een man aan een tafel, hij had een boek en een inktpot voor zich om de namen op te schrijven van iedereen die naar binnen zou gaan. Hij zag ook dat er in de deuropening veel mannen in harnassen stonden die de deur bewaakten, vastbesloten om zoveel mogelijk schade en vernieling aan te richten bij de mensen die naar binnen zouden gaan. Christen was enigszins verbaasd. Toen iedereen zich uiteindelijk terugtrok uit angst voor de gewapende mannen, zag Christen een man met een zeer gedrongen gezicht naar de persoon die daar zat te schrijven toe komen en zeggen: ‘Schrijf mijn naam maar op meneer’; toen hij dat gedaan had, zag hij de man zijn zwaard trekken en een helm op zijn hoofd zetten en naar de deur stormen, hij ging recht op de gewapende mannen af, die hem met dodelijk geweld te lijf gingen. Maar de man, totaal niet ontmoedigd, begon hevig op hen in te slaan en in te hakken. Nadat hij vele wonden had opgelopen en degenen die hem buiten probeerden te houden ook verwondingen had toegebracht, (Matt. 11:12. Handelingen 14:22) baande hij zich een weg door hen allen en ging het paleis binnen. Toen klonk een aangename stem van hen die binnen waren, zelfs van hen die op de top van het paleis liepen, zeggende,
‘Kom binnen, kom binnen,
Eeuwige heerlijkheid zul je winnen.’
Dus ging hij naar binnen, en werd bekleed met dezelfde gewaden als zij. Bunyan heeft in zijn droom de waarheid gezien, want als we eeuwige heerlijkheid willen verkrijgen zullen we moeten strijden.
‘Heer! sta in allen strijd mij bij,
Zodat ik door U een overwinnaar zij.’
Je bent omringd door vijanden, er zijn vijanden binnen in je, er zijn vijanden buiten je, er zijn vijanden onder je, daar is de wereld, de begeerten van het vlees, de duivel. Wanneer de Geest van God je levend heeft gemaakt, dan heeft Hij een krijger van je gemaakt die zijn zwaard pas kan neerleggen als hij overwonnen heeft. Wie gered wil worden, moet strijden omdat de tegenstander overwonnen moet worden. Zou je die man of vrouw dan een dweper en een fanaticus durven noemen? Als dat zo is dan zal God Zelf de eer van Zijn geminachte dienaar verdedigen. Weet dat dit een kenmerk is van het onderscheid tussen het ware kind van God en de bastaard. Zij die niet tot Gods kinderen behoren zijn een achteloze, onverschillige, koude generatie. Maar zij die God toebehoren in waarheid en gerechtigheid zullen een stralend licht zijn. Zij zijn als blinkende sterren aan het hemelgewelf, brandende lichten van God. Boven alles haat God degene die noch warm noch koud zijn. Het is beter om geen godsdienst te hebben dan een beetje godsdienst; het is beter om zonder godsdienst te zijn en er vijandig tegenover te staan, dan net genoeg godsdienst te hebben om je fatsoen te behouden, maar niet genoeg om je ijver op gang te brengen. Wat zegt God over de godsdienst van deze tijd? ‘Maar omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen.’
God verafschuwt lauwheid het meest van alle dingen, en toch is dit het overheersende kenmerk van de huidige tijd. De tijd van de Methodisten, zoals Whitfield en Wesley, was echt een tijd van vuur, kracht en goddelijk geweld. Maar geleidelijk zijn we nu afgekoeld tot een conservatieve ingetogenheid en hoewel er hier en daar een kleine uitbarsting is van de oude vurige geest van het christelijk geloof, heeft de wereld de kerk voor het grootste deel zo gehypnotiseerd dat ze zo goed als slaapt. Veel van haar onderwijs en veel van het doen en laten van haar religieuze genootschappen bestaat uit sluimering. Er is geen wakkere ernst zoals bij hen die hun ogen open hebben. Ze slaapwandelen en lopen heel netjes en handig hun weg, maar in hun doen en laten is maar weinig van het goddelijke leven te bespeuren. Ze hebben ook maar weinig zegen op hun werk, want ze zijn totaal niet gedreven als het gaat om de zaken van het Koninkrijk van God.
3. Nadat ik geprobeerd heb om deze geweldenaars te verdedigen tegen harde kritiek, wil ik je nu vragen om er even bij stil te staan dat deze geweldenaars altijd succesvol zijn. Denk je dat je op een veren bed naar de hemel wordt gedragen? Heeft iemand je wijsgemaakt dat de weg naar het paradijs een grasveld is, waar het gras mooi vlak gemaaid is, met stille wateren en groene weiden om je op te vrolijken? Zet dat misleidende idee uit je hoofd. De weg naar de hemel gaat bergop en bergaf; met moeite klim je omhoog en met beproevingen daal je weer af. De weg gaat door vuur en water, door rivieren en door vlammen, langs leeuwen en luipaarden. Het pad naar het paradijs voert langs de muilen van draken. Degene die het zo ervaart, en het onwrikbare besluit neemt om die weg te gaan in de kracht van God, nee, die niet besluit alsof hij niets anders kon doen dan besluiten, maar die zich gedwongen voelt, alsof er een orkaan op hem afkomt, zal nooit zonder succes zijn. Want als God een vurig verlangen naar verlossing heeft gegeven, zal Hij het nooit teleurstellen. Er is nog nooit iemand teleurgesteld die er met geweld om riep. Vanaf het begin van de schepping tot nu toe is er nooit een vurig en ernstig gebed opgeheven tot de troon van God dat niet werd verhoord.
Ga, ziel, in het vaste vertrouwen dat als je met geweld te werk gaat, je succesvol zult zijn. God zou eerder Zichzelf verloochenen dan het gebed van de oprechte bieder afwijzen. Onze God zou eerder ophouden de Heere God te zijn, genadig en barmhartig, dan ophouden diegenen te zegenen die de hemel zoeken met de kracht en het geweld van geloof en gebed. O, onthoud dat alle gezegenden hierboven door goddelijke genade werden geleid om net zo hevig met zonde en twijfels en angsten te worstelen als wij nu doen. Zij bewandelden geen glad en gemakkelijk pad naar heerlijkheid. Ze moesten elke centimeter van de weg veroveren met de punt van het zwaard. Hetzelfde is aan jou om te doen; en zo zeker als je de kracht hebt ontvangen om dit te doen, zo zeker zul je ook slagen. Onthoud dat alle heiligen hierboven door goddelijke genade werden geleid om net zo hard met zonden, twijfels en angsten te worden als wij. Zij hadden geen makkelijke weg naar de heerlijkheid. Ze moesten elke centimeter van de weg met de punt van het zwaard bevechten. Jij moet hetzelfde doen en zo zeker als je daartoe in staat wordt gesteld, zul je ook overwinnen. Alleen zij die geweld gebruiken zullen gered worden. Ja, een ieder die geweld pleegt zal behouden worden. Als God iemand na zijn verlossing tot dit geweld aanzet, kan deze mens niet verloren gaan. De poorten van de hemel zullen liever van hun scharnieren worden gerukt dan dat deze mens beroofd wordt van de prijs waarvoor hij gestreden heeft.
4. Ik moet afronden, want juist nu ik hem zo hard nodig heb, merk ik dat mijn stem het laat afweten. Ik moet abrupt afsluiten met een ernstige poging om ieder van jullie aan te zetten tot geweld in het najagen van het Koninkrijk der hemelen.
Onder deze grote menigte zijn er zeker enkele van die mensen, die ik nu ga beschrijven. Er is iemand die zegt: ‘Ik weet niet of ik wel zoveel verkeerd heb gedaan in mijn leven. Ik gedraag me net zo normaal als ieder ander in de wereld. Ga ik niet geregeld naar kerk? Volgens mij zal ik zeker gered worden, ik maak me er niet zoveel zorgen over’. Hij zegt: ‘Ik hou niet van dat bemoeizuchtige soort godsdienst dat zich altijd aan iedereen lijkt te willen opdringen. Ik geloof dat het heel goed is als je je religieuze plichten vervult, maar wat heeft het voor zin om je met anderen te bemoeien? Ik geloof dat ik het net zo goed zal doen als ieder ander. Ik ben een behoudend, ingetogen en bescheiden mens die geen reden heeft om eraan te twijfelen dat ik gered zal worden.’ Dan, mijn vriend, kan ik je met zekerheid zeggen dat je de hemelpoorten nog nooit hebt gezien. Het is zelfs heel duidelijk dat je ze nooit hebt gezien, anders zou je wel beter weten, want bij de poorten van de hemel staan drommen mensen. Er staat een grote menigte bij de ingang, en wie daar naar binnen wil, moet duwen, vechten en stoten, anders kan hij er zeker van zijn dat hij nooit naar binnen zal gaan. Nee, met zulke gemakkelijke religieuze overtuigingen kom je er aan op het moment dat het net te laat is. Van de tien kilometer zul je er negen halen, wat heb je daaraan als je verloren moet gaan omdat je de weg van het gebed niet bent ingeslagen.
Als je de uiterlijke correctheid en kerkelijke adviezen navolgt, zul je het voor je eigen overtuiging wellicht heel goed doen; maar voor de rechterstoel van God zul je volkomen teleurgesteld worden als je hart tegen je getuigt dat je niet ernstig hebt geroepen en hebt gesmeekt. Nee, een gemakkelijke godsdienst is de weg naar de hel, omdat het niet de weg naar de hemel is. Als je je ziel met rust laat, hoef je niet te verwachten dat er veel goede vruchten uit voortkomen, net zo min als een boer die zijn akkers met rust laat hoeft te verwachten dat hij een oogst zal binnenhalen. Als dat alles is, dan is je godsdienst ijdel en nutteloos. ‘Och’ zegt een ander, ‘ik ben juist een heel ander geval. Ik ben zo’n slechte zondaar, meneer, dat ik weet dat ik nooit gered kan worden, dus wat heeft het voor zin? Als ik erover nadenk, word ik wanhopig. Ik heb te lang tegen God gerebelleerd; hoe zou Hij me ooit kunnen vergeven? Nee, nee; doe geen moeite om me aan te sporen. Zolang ik hier nog ben, kan ik net zo goed genieten van alle pleziertjes, want ik voel dat ik hierna nooit meer zal genieten van de hemelse vreugde.’ Stop vriend(in), ‘geweldenaars grijpen het.’ Als de Heere je heeft laten zien hoe zondig je bent, dan moet je juist gaan, doe het gewoon en zeg:
‘Het is zeker dat verderf mij wacht,
Dus ben ik vastbesloten het te proberen,
Want als ik wegblijf, weet ik,
Ik zal zeker omkomen.’
Ga naar huis, ga naar je binnenkamer, val op je knieën, stel je vertrouwen op Christus alleen en, mijn vriend, als de Heere zich niet over je ontfermt, dan is Hij niet de Heere die we je hebben verkondigd. Je kunt en zult niet tevergeefs zoeken. Maar pas op, je moet niet denken dat één zoektocht genoeg is; je moet blijven zoeken. Wanneer God je Zijn Geest heeft gegeven, zul je doorgaan. Je zult niet stoppen met bidden totdat je een antwoord hebt ontvangen. O, mijn vriend, als God je vandaag het verlangen naar Zijn liefde heeft gegeven, als Hij je heeft laten zeggen: ‘Ik zal nooit opgeven, als ik moet vergaan, zal ik vergaan aan de voet van het kruis,’ dan kun je net zo min verloren gaan als de engelen in de hemel. Wees vol goede moed; volhard in vurige ijver, en je zult het met geweld nemen. En verder, als we thuiskomen en we hebben geproefd dat de Heere ons dierbaar is, laat ieder van ons dan besluiten om Hem nog hartelijker lief te hebben dan voorheen. Ik verlaat de preekstoel nooit zonder schaamte. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit naar huis ging zonder een gevoel van vernedering en ernstig zelfverwijt omdat ik niet nog ijveriger ben geweest. Ik verwijt mezelf zelden dat ik een lelijk woord of iets dergelijks heb gebruikt, maar eerder dat ik me niet met voldoende ernst heb ingezet voor het heil van mensen. Als ik ergens neerzit, denk ik aan die grote menigte mensen die naar de oceaan van de eeuwigheid gedreven worden, bestemd voor de hemel of de hel. Dan vraag ik mezelf af hoe het mogelijk is dat telkens wanneer ik op deze preekstoel sta, ik niet in tranen uitbarst. Hoe is het mogelijk dat ik geen woorden kan vinden die als hete kolen over je heen komen? Soms merk ik dat anderen hierin tekortschieten, maar ikzelf oneindig veel meer. Oh, hoe is het toch mogelijk dat iemand Gods boodschapper is en toch zo’n onverschillig, ongevoelig hart heeft zoals velen van ons in hun bediening laten zien!
Oh! Hoe is het mogelijk dat we het getuigenis van leven en dood, van hemel en hel, van de gekruisigde Christus en Zijn verachte Evangelie zo onbewogen kunnen vertellen? Beschuldig een prediker toch niet van uitbundigheid, enthousiasme of fanatisme. Maar veroordeel een voorganger omdat hij niet ernstig genoeg is, terwijl hij dat wel zou moeten zijn. Oh God! Ik smeek U, laat de waarde van zielen mij meer en meer aangrijpen en laat tegelijkertijd mijn luisteraars ook de waarde van hun eigen zielen inzien. Zijn er niet velen van jullie die zich op dit moment naar de afgrond haasten? Zegt je geweten je niet dat velen van jullie vijanden van God zijn? Je bent zonder Christus, je bent nooit gewassen in Zijn bloed, nooit vergeven. O, luisteraar, als je zo doorgaat, zal de zon nog slechts een paar keer voor je opgaan, om vervolgens voor altijd onder te gaan. Nog maar een paar zondagen te verliezen, nog maar een paar preken te horen, en de put van de hel moet zijn kaken wijd openen, waar zul je dan zijn? Nog een paar dagen en de hemel zal zich openen en Christus zal komen om de aarde te oordelen, zondaar, wat zul je dan beginnen? O ik smeek je bij de levende God en bij Zijn Zoon Jezus Christus, O ik smeek je bij de levende God en bij Zijn Zoon Jezus Christus, overdenk je toestand, treur in ootmoed, bekeer je van je zonden en wend je tot God. O Geest van God, beweeg, ik smeek U, beweeg nu het hart van de zondaar die dit hoort of naleest. Vriend(in), weet dat als je je nu bekeert, als je nu je zonden belijdt, Christus Jezus je Redder zal zijn, want Hij is in de wereld gekomen is om zondaars zalig te maken (1 Tim 1:15). Oh, geloof in Hem. Werp jezelf neer voor Zijn kruis, vestig je hoop op Zijn genade, vertrouw op Zijn liefde.
‘Ik wil niet dat de zondaar sterft,
Zo zweert God Zelf, Maar dat hij leeft
Hij roept: ,bekeer, bekeer u dan
Tot Mij, die jou behouden kan‘.
Verlaat, verlaat uw kwade paden, Waarom zou je verloren gaan?
‘O God! geef ons gebed gehoor,
Och, open hun het hart en oor,
Toon hun al ‘tgoed, door hen veracht,
En wat verschrikking hen verwacht.
Elk levensuur kan ‘t laatste zijn,
En ach! wat zal dan ‘t einde zijn!’
Oh, had ik maar zo’n woordenschat als Whitfield, had ik maar de stem van een aartsengel, kon ik maar spreken zoals de cherubijnen! Voorzeker, dan zou ik met alles wat in mij was voor je pleiten in de Naam van Christus Jezus, zodat je met God verzoend mocht worden. Je zult spoedig voor Gods rechterstoel staan, dan zal jouw bloed van mijn hand geëist worden. Zal je verloren gaan? Moet ik, als een ontrouwe dienstknecht samen met jou verloren gaan? God verhoede het! Ik hoop dat Hij je zal laten zien:
‘… hoe je lege hart
Eens verscheurd zal worden door grote smart,
Wanneer de smaak van ‘s werelds zoet
Verkeert in alsem, gal en roet.
Wanneer een vreugd, die haast vergaat,
Niets dan wroeging overlaat.
Bewerk hen tot geloof, bekeer,
Ja, bekeert Gij zelf de zondaar, Heer!’
God zij u nabij door Zijn genade in Jezus Christus!
Amen
Vertaling: Het Spurgeon Archief
Niets van deze preek mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt in boekvorm of op enigerlei andere wijze.