En zij kwamen te Jericho. En als Hij en Zijn discipelen en een grote schare van Jericho uitging, zat de zoon van Timeüs, Bartimeüs de blinde, aan de weg, bedelende. En horende daf het Jezus de Nazarener was, begon hij te roepen en te zeggen: Jezus, Gij Zone Davids! ontferm U mijner. En velen bestraften hem opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Gij Zone Davids! ontferm U mijner. En Jezus, stilstaande, zeide, dat men hem roepen zou; en zij riepen de blinde, zeggende tot hem: Hebt goede moed: sta op; Hij roept u. En hij, zijn mantel afgeworpen hebbende, stond op en kwam tot Jezus. En Jezus, antwoordende, zei tot hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En de blinde zei tot Hem: Rabboni! dat ik ziende mag worden. En Jezus zei tot hem: Ga heen, uwgeloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende, en volgde Jezus op de weg. Markus 10: 46-52.
De blinde, in dit gedeelte van het Evangelie beschreven, is een voorbeeld van wat ik ernstig begeer, dat elk van mijn lezers moge worden. Eerst was Bartimeüs een type van de zondaar, gelijk hij van nature is blind, hopeloos blind, totdat de genezende Zaligmaker tussenbeide trad, en hem het licht gaf. Toch zullen wij thans onze gedachten niet op dit punt vestigen, maar onze blik richten op zijn zoeken naar licht. Door Gods grote genade, heeft deze man zó gehandeld, dat hij als voorbeeld mag gesteld worden aan allen, die hun geestelijke blindheid gevoelen en ernstig het licht der genade begeren.
Verscheidene blinden uit de Schrift zijn zeer belangwekkende personen. Er was er één, – u herinnert zich de blindgeborene wel – die de Farizeeën door zijn onverschrokken en geestige antwoorden beschaamde. Wel mochten zijn ouders zeggen, dat hij zijn ouderdom had en van zichzelf spreken zou. Zo blind als hij geweest was, kon hij toch heel wat zien; en toen zijn ogen geopend waren, bewees hij onwedersprekelijk, dat zijn ondervragers de naam van“blinde Farizeeën” verdienden, die Jezus hun gaf. Bartimeüs, de zoon van Timeüs, is eensprekend karakter. Uit hem blijkt een scherpbelijnde persoonlijkheid en beslistheid van wil, die hem tot een merkwaardige man maken.
Hij is iemand, die voor zichzelf denkt en handelt, niet spoedig vervaard of aan het wankelen gebracht wordt, en een duidelijk antwoord geeft, wanneer hem iets wordt gevraagd. Ik veronderstel, dat hij in de donkerheid van zijn altijddurende blindheid veel dacht. En dat hij gehoord hebbende, dat er uit het zaad van David een groot Profeet was opgestaan, Die wonderen deed en goede dingen boodschapte, deze verschijning overdacht en tot de overtuiging kwam, dat Hij de Messias was. Een blinde kon dit feit zeer wel zien, wanneer hij met de Oud-Testamentische profetieën vertrouwd was, en naarmate Bartimeüs meer van Jezus hoorde en die beschrijving vergeleek met wat de profeten van de toekomstige Koning voorspeld hadden, werd zijn overtuiging al meer bevestigd.
Dan volgde deze gedachte in zijn geest: “Als Hij ooit deze weg langs komt, dan zal ik mij als één van Zijn volgelingen aankondigen, ik zal Hem als Koning begroeten, om het even of anderen Hem erkennen of niet. Ik zal als een heraut zijn voor de grote Vorst, en zal Hem luid als de Zone Davids uitroepen.” Verder besloot hij, de barmhartigheid van de Messias af te smeken en om genezing van zijn blindheid te bidden, want het was door Jesaja voorspeld, dat de Messias de ogen der blinden zou openen. Dit besluit was in zijn binnenste zo vast geworden, dat hij, toen hij op zekere dag hoorde, dat Jezus van Nazareth werkelijk voorbijging, dadelijkde gelegenheid aangreep en uit alle macht riep: “Gij Zone Davids! ontferm U mijner.” Olezer, denkt u toch ook eens na over de persoon van Jezus en kom tot hetzelfde besluit als de blinde bedelaar van Jericho.
Ik vraag u, leer van die man een eenvoudige les. Hij maakte gebruik van de vermogens die hij bezat. Kon hij niet zien, hij kon toch horen. Ik heb wel mensen horen spreken over hun natuurlijke onbekwaamheid om iets goeds te doen, en ik heb daarop niet geantwoord, omdat het vroeg genoeg zal zijn te spreken over wat zij niet kunnen doen, wanneer zij gedaan hebben wat zij wel kunnen. Sommige dingen kunnen wij zeker doen, en die hebben zij nagelaten; het is dus louter zelfbedrog of huichelarij, wanneer zij van onmacht spreken, zo zij niet doen, wat zij werkelijk kunnen. Zij luisteren niet voortdurend naar het Evangelie, of indien zij luisteren, is het zonder opmerkzaamheid, en daarom komen zij niet tot het geloof, omdat “het geloof uit het gehoor is.” Bartimeüs was eerlijk en oprecht. De man had geen ogen, maar wel oren en een tong, en hij droeg zorg, de vermogens te gebruiken, die hij nog had. Toen de Zaligmaker voorbijging, riep hij uit alle macht; hij deed belijdenis van zijn geloof en deed tegelijk een persoonlijk beroep op Jezus’ genade, toen hij luidkeels riep: “Gij Zone Davids! ontferm u mijner.”
Nu wens ik in deze overdenking slechts op één punt aan te sturen, opdat dat aan het einde van dit hoofdstuk de lezer duidelijk voor ogen sta; maar om dat doel te bereiken, moet ik een kleine omweg maken. Moge de Heilige Geest daarbij voortdurend mijn pen besturen.
I. Mijn eerste opmerking is: dat deze man een voorbeeld is voor alle zoekenden, omdat Hij de Heere zocht onder allerlei ontmoedigingen.
Hij riep tot Jezus zo luid, zonder inachtneming van alle vormen, op zo ongepaste tijd, althans naar anderen oordeelden, dat zij hem bestraften, opdat hij zwijgen zou, maar dat was olie in het vuur, en bracht alleen teweeg, dat hij zoveel te meer riep.
Zijn eerste ontmoediging was, dat niemand hem aangespoord had om tot Christus te roepen.Geen liefhebbende vriend had hem in het oor gefluisterd: “Jezus van Nazareth gaat voorbij;nu hebt u goede gelegenheid om Hem om genezing te smeken.” Misschien bent u lezer, evenzo vergeten, dat u hebt geklaagd: “Niemand zorgt voor mijn ziel.” Dan verkeert u in hetzelfde geval als Bartimeüs. Zeer weinigen kunnen in oprechtheid zo klagen, wanneer zij onder levende Christenen verkeren, want dan zijn ze naar alle waarschijnlijkheid meermalen uitgenodigd, gedrongen en haast gedwongen om tot Christus te komen. Enigen spreken zelfs van Christelijke onbescheidenheid, of lastigheid, omdat ze al die opwekkingen en vermaningen moe zijn en liever niet over het heil van hun ziel worden aangesproken.“Indringen” heet dat bij deze en gene; maar het is inderdaad een heilzaam indringen bij een zondaar, die in zijn zondeslaap aan de rand van de helse afgrond volhardt, als men tracht hem wakker te maken en hem aanspoort en aandrijft, om zijns levens wil te vluchten.
Zou u het niet belachelijk noemen, als een man van de brandweer, die voor een brandend huis staat, niet naar binnen snelde om mensen te redden, omdat hij bij de familie niet geïntroduceerd was? Moet hij eerst zijn kaartje afgeven en verlof vragen om binnen te gaan? Ik acht dat een vergrijp tegen de beleefdheid soms zeer beleefd is, wanneer de begeerte om een onsterfelijke ziel te redden, de drijfveer is. Indien ik in dit boekje zeer persoonlijk ben, en een lezer daardoor opgeschrikt wordt om zijn zaligheid te zoeken, dan weet ik, dat hij mij daarvan geen verwijt zal maken.
Toch is het mogelijk, dat iemand ergens woont, waar niemand hem uitnodigt om tot Jezus te gaan; in dat geval gedenke hij het voorbeeld van deze man, die zonder aansporing van de Heiland hulp zocht. Hij kende zijn behoefte zonder dat men het hem zei, en in het geloof, dat Jezus hem het gezicht kon geven, had hij geen aanmaning nodig om Hem te hulp te roepen. Hij dacht zelf, en dat moesten allen doen. Wilt u niet eveneens zo handelen, lezer, vooral in een zo gewichtige zaak als de zaligheid van uw ziel? Als u nooit door vriendelijke uitnodigingen en aansporingen getrokken bent, dan moet u er ook niet op wachten. U hebt uw eigen verstand; u weet dat u een zondaar bent, en verloren bent tenzij de Heere Jezus u redt: ligt het dan niet geheel op uw weg zonder uitstel Hem aan te roepen? Wees althans niet minder verstandig dan deze arme bedelaar, en laat uw ernstig gebed opklimmen tot Jezus, de zoon van David.
De ontmoediging van Bartimeüs werd nog groter, want toen hij begon te roepen, begonnen de omstanders hem te bestraffen. Lees vers 48: “Velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou.” De één om deze, een ander om die reden, maar eendrachtig was de vermaning, dat hij de mond zou houden. En niet alleen vermaning, nee zij bestraften hem. Zij spraken op een toon van gezag “Wilt u wel zwijgen! Wat mankeert u? Houd uw mond!” Zij achten het zeer onwelvoegelijk, dat hij de welsprekende rede van de grote Prediker stoorde, en legden hem daarom het zwijgen op. Zij, die geen ervaring hebben van het drukkend gewicht van de zonden, menen soms, dat ontwaakte zondaars uitzinnig of dweepziek worden, wanneer zij slechts aan hun gevoel lucht geven. Het volk rondom de blinde bestrafte hem, omdat hij niet fijn en beschaafd, maar luidkeels riep: “Gij, Zone Davids, ontferm U mijner.” Maar hij liet zich de mond niet snoeren. Integendeel, de Schrift bericht ons, dat hij te meer riep, ja zelfs, dat hij zoveel te meer riep, zodat het verloren moeite was, hem tot zwijgen te brengen. Men meende hem wel naar zijn hand te kunnen zetten en sprak daarom op gebiedende toon, maar de uitwerking was juist het tegengestelde van de bedoeling; de blinde riep nog met meer aandrang: “Gij Zone Davids, ontferm U mijner.”
Hier was een gelegenheid om opening vanzijn ogen te verkrijgen, en hij wilde die niet voorbij laten gaan, om iemand te behagen. De mensen mochten hem verkeerd beoordelen, maar wat hinderde dat, zo Jezus hem ziende maakte. Het gezicht was de enige zaak, die hij begeerde en daarvoor wilde hij wel bestraffing en verwijt verdragen. Voor hem was ontmoediging aanmoediging: toen men hem het zwijgen oplegde, riep hij zoveel te meer. Tegenstand versterkte nog zijn kloek en welberaden besluit. Vriend, hoe staat het met u? Stoort u zich niet aan de mening van goddeloze mensen, en durft u wel een zonderling heten, indien u maar zalig zou mogen worden? Kunt u tegenstand en ontmoediging weerstaan en bij uw besluit blijven, de zaligheid te verwerven, wanneer zij te verwerven is?
Uw tegenstanders noemen uw volharding stijfkoppigheid; maar laat u niet afschrikken, die volharding is de stof, waarvan de martelaren gemaakt zijn. In een slechte zaak maakt een krachtige wil onverbeterlijke zondaars, maar is die geheiligd, dan helpt hij om het geloof sterk en de wandel beslist te maken. Bartimeüs wil beslist, dat zijn ogen geopend worden, en niets kan hem tegenhouden. Hij laat zich door niets verhinderen, maar gaat voort. Hij had al zo lang gebedeld, dat hij die kunst nu wel verstond. Hij was tegenover Christus een even taaie bedelaar, als hij tegenover mensen was geweest, en zo hield hij vol ondanks allen, die hem in de weg traden.
Maar er was nog een ontmoediging, van meer betekenis voor hem dan het gemis van aansporing en de moeite der tegenwerking: Jezus gaf hem niet aanstonds gehoor. Volgens hetverhaal had hij al meer dan eenmaal om Jezus’ ontferming geroepen; dat blijkt uit de woorden: “hij riep zoveel te meer.” Zijn roepen werd al sterker en sterker, maar hij kreeg geen antwoord. Wat erger was, de Meester ging door. Wij zijn daar zeker van, want vers 49 zegt ons, dat Jezus eindelijk “stilstond”, wat toch betekent, dat hij vóór dat ogenblik doorwandelde, de menigte rondom Zich al toesprekende. Jezus ging door – ging door, zonder zijn bede te verhoren, zonder te tonen, dat Hij hem gehoord had. Heeft u wellicht reeds lang om genade geroepen zonder ze te ontvangen?
Hebt u al een maand gebeden, zonder antwoord te krijgen? Misschien nog langer? Hebt u droeve dagen en nachten doorgebracht, wakende en wachtende op verhoring? Dan ligt er op de bodem van de zaak iets, dat niet deugt, en dat ik u thans niet wil verklaren; ik zal u alleen zeggen hoe u in dit geval moet doen. Zelfs al hoort Jezus u niet, laat u niet ontmoedigen, maar roep tot Hem “zoveel te meer.” Bedenk, dat Hij gaarne uw volharding ziet, en u soms laat wachten opdat uw gebed krachtiger en ernstiger wordt. Blijf Hem aanroepen. Geef u aan geen wanhoop over.
De poort van de genade heeft gesmeerde hengsels en gaat gemakkelijk open, blijf kloppen. Wanneer u lang genoeg geklopt hebt, zal de portier opendoen, zeggende: “kom in, gij gezegende des Heeren; waarom zou u buitenstaan?” Hebt de moed van deze blinde en zeg: “Al hoort Hij mij niet dadelijk, toch zal ik Hem als de Zone Davids blijven aanroepen en zo belijden, dat Hij mij zalig kan maken, en ik wil blijven roepen: “Gij, Zone Davids! ontferm U mijner.”
Deze blinde is een voorbeeld voor ons, omdat hij weinig notitie nam van ontmoedigingen, van welke aard die ook waren. Hij had in zichzelf een bron van werkzaamheid, die niemand kon opdrogen. Hij was besloten om de grote Geneesmeester aan te klampen en zich aan Zijn behandeling over te geven. O, mijn lezer, laat dit ook uw vast besluit zijn, en u zult zalig worden.
II. In de tweede plaats vestig ik uw aandacht op de verandering, die nu tussenbeide kwam.“En Jezus, stilstaande, zei dat men hem roepen zou.” Nu begint de ster der hoop helderder te schitteren. Na enige tijd ontvangt hij bemoediging. En deze bemoediging kwam niet onmiddellijk uit de mond des Heeren tot hem, maar door dezelfde mensen, die hem eerst bestraft hadden. Niet Christus zei tot hem: “Hebt goede moed”, omdat de man dat niet behoefde. Hij was volstrekt niet verslagen noch ontroostbaar, noch ook ontmoedigd door de ondervonden tegenstand.
Jezus Christus zei: “Wees welgemoed” tot de geraakte, die door hetdak was neergelaten, omdat die bedroefd van hart was; maar deze blinde had reeds goede moed, en de Heiland geeft hem dus geen nodeloze troost. De toeschouwers werden gedreven door de begeerte om een wonder te zien. Daarom boden zij hem bemoediging, die echter weinig waard was, omdat ze van lippen kwam, die een ogenblik te voren een geheel andere toon hadden gezongen.
Ik wens mijn angstige lezer, die naar de Zaligmaker verlangt, hierbij een woord van opwekking toe te spreken, waarvan hij evenwel niet te grote verwachting moet koesteren, omdat hij iets beters nodig heeft dan wat een mens kan zeggen. De troost, die men Bartimeüs gaf, vloeide voort uit het feit, dat Christus hem riep: “Hebt goede moed; sta op; Hij roept u.”Voor iedere zondaar, die begeert Jezus te vinden, is dit muziek uit de zilveren trompet. Hij nodigt u tot komen uit, en u behoeft dus niet bang te zijn om te komen. In welke zin ook, hetis de waarheid voor allen, die het Evangelie horen: “Hij roept u”, en daarom mogen wij het iedereen toeroepen: “Hebt goede moed.”
Eerst is het waar, dat Jezus een ieder van ons roept door de algemene roeping van het Evangelie, want deze roeping gaat uit tot allen. Het bevel luidt: “Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen.” U, mijn Vriend, bent een creatuur, eenschepsel, en daarom geldt het Evangelie u, en roept u toe: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en u zult zalig worden.” Ons is geboden, het Evangelie van het Koninkrijk aan alle volken te brengen en te verkondigen: “Wie wil, kome en neme het water des levens om niet.” – “Wie wil.” Er wordt generlei beperking gemaakt en wij zouden onze roeping ontrouw zijn, indien wij perken zouden stellen waar Gods uitnodiging zo ruim mogelijk, zo algemeen als het menselijk geslacht is. “God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigtnu alle mensen alom, dat zij zich bekeren.” Dit is de algemene roeping: “Bekeer u en geloof het Evangelie.” Hierin ligt troost en hoop voor allen, die begeren, tot God te komen.
Geen enkele wordt uitgesloten,
Dan die zichzelven buitensluit,
Geleerd, beschaafd, onwetend, ruw zelfs,
De Heiland nodigt allen uit.”
Meer troost is echter gelegen in wat ik ter onderscheiding zou kunnen noemen: de toestandsroeping. Menige belofte in Gods Woord is rechtstreeks gericht tot mensen, die in een bepaalde toestand verkeren. B.v. “komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.” Bent u vermoeid? Bent u belast? Dan roept Christus bepaaldelijk u, en belooft u rust te geven, zo u tot Hem komt. Een ander voorbeeld: “O, alle gij dorstigen! komt tot de wateren.” Dorst u naar iets beters dan de wereld geven kan, dan roept de Heere u, tot de wateren van Zijn genade te komen. “En gij, die geen geld hebt, komt.” Bent u dat? Bent u van alle verdienste ontbloot zonder iets, waarmee u de gunst van God zou kunnen kopen? Dan bent u de persoon, die hier uitgenodigd wordt. Zo vinden wij in Oud- en Nieuw Testament een groot aantal uitnodigingen, gericht tot mensen van bepaalde stand en toestand, en als wij iemand ontmoeten, wiens geval aldus beschreven staat, moeten wij hem toeroepen:“hebt goede moed, want het is duidelijk, dat de Heere u roept.”
Ook is er een roeping door de prediker, die menigeen heil brengt. Bij tijden bekwaamt de Heere Zijn dienaars om zeer persoonlijk iemand te roepen. Zij beschrijven soms iemands bijzondere omstandigheden zo nauwkeurig, zelfs tot in kleine bijzonderheden, dat de hoorderzegt: “Er moet iemand met de predikant over mij gesproken hebben.” Wanneer ons zulkepersoonlijke en juist gepaste woorden door de Heilige Geest in de mond worden gelegd, mogen wij de hoorder troosten en zeggen: “Sta op, Hij roept u!” Wat zei de Samaritaanse vrouw? “Komt, ziet een Mens, die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb, is Deze niet de Christus?”
Wanneer uw diepste geheimen ontsluierd worden – wanneer het Woord van God tot uw binnenste doordringt, zoals het scherpe offermes van de priester het slachtoffer opende, en uw geheimste gedachten en verborgenste bedoelingen worden blootgelegd, dan hebt ureden om te zeggen: “Nu heb ik de macht van dat levende en krachtige Woord gevoeld; o, datik nu ook zijn genezende macht mocht genieten.” Wanneer na zulk een nauwkeurige persoonlijke beschrijving een roeping tot bekering en geloof komt, dan mag u voor zeker aannemen, dat de Heere deze boodschap opzettelijk tot u zendt, en u zult de troost smaken,die uit dit persoonlijk roepen voortvloeit. “Tot u is het woord dezer zaligheid gezonden.”
Nog is er een roeping, die al deze drie te boven gaat, want noch de algemene roeping, noch de toestandsroeping, noch die door de prediker werken iemands zaligheid uit tenzij die gepaard gaan met de inwendige roeping van de Heilige Geest Zelf. Waarde Vriend! Wanneer u in u een verborgen trekken tot Christus gevoelt, die u noch verstaat noch weerstaan kunt wanneer u een gevoeligheid van gemoed of een zachtheid van hart jegens de Heere ontdekt wanneer in uw hart een hoop ontwaakt, die u tot hiertoe vreemd was, en u begint te zuchten en haast te zingen bij het gezicht op de liefde van God – wanneer de Geest Gods u nabij Jezus brengt dan mogen wij u deze troost bieden: “Hebt goede moed; sta op; Hij roept u.”
III. Na u deze man voorgesteld te hebben als iemand, die troost ontvangt, zien wij hem nu, zowel ontmoediging als aanmoediging niet achtende, tot Jezus Zelf komen.
Bartimeüs stoorde zich even weinig aan de bestraffing als aan de troost dergenen, die hem omringden. Dit moeten wij wel opmerken. U, die Jezus zoekt, moet u niet verlaten op onze aanmoedigingen, maar voortgaan. Wij spreken u goede moed in, maar hopen, dat u daarbij niet zult blijven staan. Doe wat onze blinde deed. Lees de tekst nog eenmaal: “Jezus,stilstaande, zei, dat men hem roepen zou; en zij riepen de blinde, zeggende tot hem: Hebt goede moed; sta op; Hij roept u. En hij, zijn mantel afgeworpen hebbende, stond op en kwamtot Jezus.” Hij dankte hen niet voor hun troost. Hij vertoefde geen minuut om die aan tenemen of af te wijzen. Hij behoefde die niet; Hij had Christus nodig en niemand of iets anders. Waarde lezer, wanneer enig mens, met de beste bedoelingen ter wereld, tracht u te troosten, voordat u in Jezus gelooft, hoop ik, dat u hém voorbij en tot Jezus zult gaan: alle troost buiten Christus is een gevaarlijke troost. Ga dadelijk tot Christus. U moet persoonlijk tot Jezus komen, dat Hij uw ogen opene. Neem geen troost aan, totdat Hij u troost door een wonder van Zijn genade.
Ik vrees dat wij u te zeer in uw ongeloof ophouden met balsem die niet van de bergen van mirre, noch van de offerande van onze gezegende Heiland afkomstig is. Ik vrees, dat wij spreken als ware er balsem in Gilead, maar er is geen balsem dan op Golgotha. Indien er balsem in Gilead was, waarom zou dan de Heere vragen: ,,Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volk niet gerezen?” De zalving met troost buiten Christus is lang genoeg beproefd en heeft niemand genezen; het is hoog tijd om tot Christus Jezus Zelf te gaan. Zelfs de troost, voortvloeiende uit het feit, dat een ander geroepen is, moet met voorzichtigheid aanvaard worden, opdat wij onszelf geen schade doen. De echte ogenzalf heeft Christus Zelf, en tenzij een ziel met Christus in persoonlijke betrekking komt, moet ze zich met geen andere troost tevreden stellen, daar die toch niet zalig maakt. Herinner u dus altijd, dat deze man zich niet tevreden stelde met de beste troost, die menselijke lippen konden uitspreken, maar naar de Zoon van David Zelf heensnelde.
Wij lezen eerst, dat hij opstond. Hij had tot dusverre gezeten, in zijn mantel gehuld, die hij gewoonlijk om had, als hij bedelde; en nu, zodra hij vernam, dat hij geroepen werd, sprong hij op zijn voeten, zoals sommige vertalingen luiden. Misschien is deze uitdrukking te sterk, maar dit is zeker, hij stond haastig op, want hij was geen luiaard. Zijn gelegenheid was er, en nu wilde hij ze gebruiken, ja hij dorstte er naar. Welnu, waarde lezer; laat noch ontmoediging noch troost u bewegen om stil te blijven zitten, maar sta met haast op. O, sta op om de Heere te zoeken. Laat al wat in u is, wakker worden om tot de Heiland te komen. De blinde stond overeind in minder tijd dan nodig is om het te vertellen.
En opstaande wierp hij zijn mantel af, die hem kon hinderen. Zijn mantel was hem menigmaal zeer nuttig geweest, toen hij een arme bedelaar was: nu het er echter op aan kwam om tot Jezus te gaan wierp hij hem weg als volstrekt nutteloos en zelfs hinderlijk. Zonder mantel kon hij gemakkelijker door de menigte heen en Hem bereiken, op Wie al zijn hoop gevestigd was. U ook, zo iets u hindert tot de Heiland te gaan, werp het weg. God bevrijde u van de zonde en van uzelf en van alles wat u in de weg staat. Indien u gewoon bent slecht gezelschap te bezoeken, indien u een slechte gewoonte hebt aangewend, indien iets, u dierbaarder dan het leven, u van het eenvoudig geloof terughoudt, beschouw het dan als een kwaad, waarvan u afstand moet doen. Weg er mee en naar Hem heengesneld, die u roept. Nu, ja nu, nader en werp u zelf neer aan de voetenvan de Heiland. Zeg bij u zelf “Aangemoedigd of ontmoedigd, ik heb de zaak overwogen, enik bemerk, dat het geloof in Christus mij zal redden.” Jezus Christus zal mij vrede en rust geven, en ik wil terstond tot Hem gaan, wat mij ook hinderen of helpen moge.
Daarna meldt het verhaal ons, dat hij tot Jezus kwam. Hij bleef niet halverwege staan, maardoor Jezus’ woord opgewekt, ging hij recht op hem af. Hij hield zich niet bij Petrus of Johannes of Jacobus, maar ging regelrecht tot Jezus. O, dat u, lezer zou mogen geloven in Jezus Christus en Hem volkomen vertrouwen, uzelf door een persoonlijke daad in Zijn hand stellende, opdat Hij u zalig make.
Onze Heere wist wel, dat deze man Zijn Naam en macht kende, en daarom richtte Hij, zonderverder onderricht, deze vraag tot hem: “Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?” De woorden, die de Heere tot mensen sprak, waren gewoonlijk aan hun toestand ontleend. Hij wist, dat deze man zich wel zeer bewust was wat hij begeerde, en daarom lokte hij door deze vraag een openbaar antwoord uit. “Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?” – “Heere, Rabboni,” zei de blinde daarop, “dat ik ziende mag worden.” Beste vriend, ga daarom tot Jezus, hetzij ontmoedigd of aangemoedigd, en vertel Hem wat u begeert. Beschrijf uw omstandigheden met oprechtewoorden. Zeg niet: “ik kan niet bidden. Ik kan geen woorden vinden.” Ieder woord is goed, mits u meent wat u zegt.
Wat woordenkeus aangaat, eist Jezus geen met zorg gekweekte kasplanten, maar de bloemen van het veld, waar u ze maar vinden kunt. Gebruik zulke woorden als u het eerst voor de geest komen, wanneer uw begeerte levendig wordt. Zeg Hem, dat u zonder Zijn souvereine genade, een ellendeling bent. Zeg Hem, dat u een doodschuldig zondaar bent, dat u een hard hart hebt, dat u een dronkaard, een vloeker bent, indien dat zo is. Leg Hem uw gehele hart bloot, zoals de vrouw deed, van wie het Evangelie meldt. Zeg Hem dan, dat u vergeving en een nieuw hart begeert.
Stort uw ganse ziel uit en verheel niets voor Hem. Er mee voor de dag, lezer! er mee voor de dag! Blijf niet staan luisteren naar preken of aan christelijke vrienden om raad vragen, maar ga naar uw binnenkamer en spreek tot Jezus. Dat zal u goed doen. Het moge goed zijn, een bekwaam en ervaren prediker om bijstand te vragen, maar het is oneindig beter, onmiddellijk tot de Zaligmaker Zelf te gaan. De Goddelijke Geest leide u om dit nu te doen, zo u Christus niet reeds aangenomen hebt.
Toen Bartimeüs in het geloof zijn wens had uitgesproken, ontving hij meer dan hij gebeden had. Hij ontving verlossing. Hij werd ziende en tegelijk gelukkig. Wat de oorzaak van zijn blindheid geweest was, werd geheel weggenomen: Hij had het gezicht gekregen, hij kon zien en was dus een gelukkig man geworden. Gelooft u dat Jezus Christus meer machtig is om zielen te redden dan om lichamen te genezen? Gelooft u dat Hij nu in Zijn heerlijkheid even machtig is om zalig te maken, als toen hij op aarde als mens rondwandelde? Zo er enig verschil bestaat, moet het zijn, dat Hij nu nog machtiger is. Gelooft u dat Hij nog dezelfde liefhebbende Zaligmaker is, als toen Hij in Kanaän rondwandelde?
O, lezer, beantwoord, bid ik u, deze vragen, en zeg bij u zelf: “Ik wil rechtstreeks en dadelijk tot Jezus gaan, ik wil gaan, alvorens ik dit boek wegleg. Ik heb nooit gelezen of gehoord van iemand die Hij uitwierp. Waarom zou Hij mij dan uitwerpen? Geen lichamelijke ziekte ging Zijn macht te boven, en Hij is een Heere zowel van de ziel als van het lichaam: Waarom zou de ziekte van mijn ziel Zijn macht te boven gaan? Ik zal gaan en mij aan Zijn voeten neerwerpen en zien, of Hij mij verlossen wil of niet. Ontmoedigd of aangemoedigd, ik laat de mensen varen en ga tot de Heiland zelf” Dat is de les, die ik begeerde, dat mijn lezer zou kennen, eer dit hoofdstuk ten einde was: ik wenste, dat hij, liever dan tot de uitwendige genademiddelen, rechtstreeks tot de Bron van de genade, tot de Borg en Middelaar Zelf ging. Afgewezen, verworpen, verlaten, kom tot Jezus en zie, dat u uitverkoren bent om in Hem volmaakt te wezen.
Nog iets tot slot. Ik wens deze man ook in dit opzicht ons allen ten voorbeeld te stellen, dat hij, na Christus gevonden te hebben, bij Hem bleef. Jezus zei tot hem: “Ga heen.” Ging hij heen? Ja, maar waarheen? Lees de slotzin: “Hij volgde Jezus op de weg.” De weg van Jezus werd zijn weg. Hij zei metterdaad: “Heere, laat mij U mogen volgen. Ik kan nu zelf zien endaarom behoef ik niet meer te blijven zitten op mijn oude plaats, en nu ik kan gaan waarheenik wil, begeer ik geen andere weg te betreden dan die U vóór mij betreedt.” O, dat iedereen, die belijdt Christus gevonden te hebben, Hem ook in alles volgde!
Maar helaas, menigeen gelijkt op de negen melaatsen, die wel genezing van hun dodelijke krankheid ontvingen, maar niet wederkeerden om God de eer te geven. Na opwekkingen gelijken zeer velen op die negen melaatsen: zij roemen verlost te zijn, maar zij leven niet tot verheerlijking van God. Hoe komt dat? “Zijn niet de tien gereinigd?” Zeer teleurgesteld vragen wij: “Waar zijn de andere negen?” Helaas, met bloedende harten herhalen wij de vraag: “Waar zijn de andere negen?”Zij zijn niet standvastig in hun geloof, noch in onze gemeenschap, noch in het breken des broods; hun woord noch hun wandel strekt de Heere tot lof en prijs. Waar zijn zij? Waar? Deecho antwoordt: “Waar?” Deze man was edeler. Na het gezicht ontvangen te hebben, volgdehij terstond Jezus.
Hij gebruikte zijn gezicht meteen op de beste wijze: hij zag zijn Heere en bleef bij Hem, Hij besloot dat Degene, die hem het gezicht had gegeven, ook zijn gezicht moest hebben. Hij kon niets heerlijkers zien dan de Zoon van David, Die zijn blindheid had weggenomen, en daarom volgde hij Hem, opdat hij Hem altijd mocht zien. Heeft God uw ziel vrede, blijdschap en vrijheid geschonken, gebruik die gaven dan, door u te verheugen in Zijn lieve Zoon.Bartimeüs werd Christus’ besliste discipel. Hij had Hem reeds beleden als de Zoon van David, en nu toont hij duidelijk, een volgeling van die Davids zoon te willen zijn. Hij laat zich inschrijven om onder die Koning te dienen, en gaat met Hem mee, Diens lijden en sterven te Jeruzalem tegemoet.
Hij bleef bij de Zoon van David om Diens vervolging en dood te delen. Het verhaal meldt ons, dat hij Jezus volgde, en Jezus was op weg naar Jeruzalem, om daar bespot, bespogen en gekruisigd te worden. Bartimeüs volgde de Christus, die smaad en dood wachtte. Lezer, wilt u dat ook? Wilt u wagen wat Bartimeus waagde, en om Zijnentwil smaadheid lijden? Mannen vol moed zijn in deze boze tijden nodig. Al te groot is het aantal van de Christenen, die terugdeinzen, als de wereld ze maar even zuur aanziet. Moed om met de gekruiste Heere tot zelfs in de muil van de leeuw mee te gaan, is een heerlijke gift van de Heilige Geest: Moge die uw deel zijn, beste Lezer; en dat in grote mate. De Geest van God steune u!
Deze Bartimeüs, de zoon van Timeüs, is een uitnemend man. Zodra hij zien kan, bemerken wij nog beter zijn standvastig, beslist, edel karakter. In onze dagen buigt menigeen bij de minste tegenwind, zoals het riet voor de storm, maar deze man ging kloek zijn weg. De meeste mensen schijnen uit zachte stof gemaakt, die tegen geen duwen en deuken bestand is; maar deze man bestond uit steviger substantie. Toen hij nog blind was, bleef hij roepen, totdat hij ziende werd, hoewel Petrus en Jacobus en Johannes hem bestraften.
Toen hij ziende was geworden, volgde hij Jezus tot elke prijs, al dreigde hem schande en smaad. Het is mijn mening, dat hij een standvastig en welbekend discipel van Jezus is gebleven, want Markus, de duidelijkste van de vier Evangelisten, wiens woord het meest letterlijk moet opgevat worden, noemt hem: Bartimeüs, d.i. Zoon van Timeüs, en verklaart verder, dat die naam inderdaad die betekenis heeft. Niet altijd geldt het “omen est nomen,” de naam wijst het karakter aan, wantmenige Janszoon is geen zoon van Jan, menige Willemszoon geen zoon van Willem, en zo kon ook Bartimeüs wel geen zoon van Timeüs geweest zijn.
Markus evenwel wijst beiden, vader en zoon, als welbekende personen aan. De vader was waarschijnlijk een arm lid van de gemeente, allen welbekend; en zijn zoon zal een belangrijk man in de Kerk van Christus geweest zijn. Het zou mij niet verwonderen, als hij is geweest wat men “een man van karakter” noemt, door iedereen om zijn standvastigheid en volhardende wil geacht.
Indien u mijn lezer, lang naar de zaligheid hebt gezocht en ontmoedigd zijt geworden, moge de Heere u dan het vaste besluit geven, om heden tot Jezus Christus te komen. Kom vastberaden en buig voor Jezus, en Hij zal u met al uw blindheid aannemen. Onder Zijn leiding zult ook u uw plaats in de gemeente waardig innemen, van u zullen de gelovigen najaren nog zeggen: “kent u die man – eens een jammerlijk zondaar, toen hij nog niet verlost was; daarna een ijverig zoeker, toen hij aan barmhartigheid behoefte gevoelde; eindelijk een werkzaam Christen, toen hij genade had ontvangen. Niemand, die hem van de rechte weg afdringt, hij is waarlijk een man en heeft de Heere zijn gehele hart gegeven.” Het zal mij bovenmate verheugen, indien mijn lezer zulk een Christen wordt of is – een man of een vrouw, die niet achter zich ziet, maar de hand aan de ploeg geslagen hebbende, recht door zee gaat, het koste wat het wil. Zulke mensen zijn een grote winst voor de goede zaak: laat mij u, terwijl uw ogen deze regels volgen, nog aan het einde in het oor fluisteren:
Wilt u niet één van hen zijn?