Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden. Hebr. 5:2
Onwetende mensen moet men niet met minachting behandelen. Wij mogen noch op hen vitten, noch hen veronachtzamen; want zij hebben medelijden nodig. Wij behoren er ons op toe te leggen de zodanigen om hun best wil te verdragen. Een discipel, die, alles wat hij weet, van zijn genadige Heiland heeft geleerd, behoort medelijden te hebben met “de onwetenden.” Iemand, die zelf afgedwaald was en terecht gebracht is, moet medelijden hebben met “de dwalenden.” Een priester behoort medelijden te hebben met het volk, waarmee hij een vlees en bloed is; en onze Heere, die onze grote Hogepriester is, heeft gewis overvloedig medelijden met de onwetenden. Laat ons dit zijn groot medelijden met hen overdenken.
I. Wat is deze onwetendheid? Zij is zedelijk en geestelijk, en betreft de eeuwige dingen.
1. Zij is ontzettend algemeen, zij heerst onder alle rangen en standen.
2. Zij maakt hen tot vreemdelingen voor henzelf. Zij kennen hun eigen onwetendheid niet. De verdorvenheid van hun hart is hun onbekend. Zij hebben geen besef van de snoodheid van hun zonde.
Zij denken niet aan hun tegenwoordig en eeuwig gevaar. Zij hebben niet ontdekt, hoe onbekwaam zij zijn tot alles, wat goed is.
3. Zij laat hen onbekend met de weg van de zaligheid. Zij kiezen andere wegen. Zij hebben een verkeerd en schadelijk begrip van de ene weg. Die ene en enige weg wordt dikwijls door hen betwijfeld en bedild.
4. Zij laat hen onbekend met Jezus. Zij kennen zijn Persoon niet, zij weten niets van zijn ambten, van zijn werk, van zijn karakter, van zijn macht, van zijn bereidwilligheid om hen zalig te maken.
5. Zij laat hen onbekend blijven met de Heilige Geest. Zij merken niets van zijn inwendig twisten met hen. De wedergeboorte is hun onbekend. Zij kunnen de waarheid niet begrijpen, die Hij leert. Zij kunnen zijn heiligmaking niet ontvangen.
6. Zij is hoogst verderfelijk in de gevolgen. Zij houdt de mensen buiten Christus. Zij verontschuldigt hen niet, indien zij moedwillig is en dit is gewoonlijk het geval.
II. Wat is er in deze onwetendheid, dat ons prikkelt en bijgevolg ons medelijden nodig maakt?
1. Haar dwaasheid. De ongerijmdheden van de onwetendheid zijn een kwelling voor het verstand.
2. Haar hoogmoed. De ijdelheid van de eigenwaan verwekt toorn.
3. Haar vooroordeel. Zij wil noch horen, noch leren; en dit is ergerlijk.
4. Haar stijf hoofdigheid. Zij weigert naar rede te luisteren; en dit is tergend.
5. Haar tegenstand. Zij strijdt tegen hetgeen blijkbaar de Waarheid is, en dit is een grote beproeving voor het geduld.
6. Haar diepte. Zij kan niet verlicht worden; zij is door en door dwaas.
7. Haar ongeloof. Het is haar keus niets te weten en het is moeilijk om aan de zodanige iets te leren.
8. Haar gedurig terugvallen in onwetendheid. Zij keert weer tot haar dwaasheid, vergeet de wijsheid en weigert haar aan te nemen en dit is voor de liefde een zware beproeving.
III. Hoe van onze Heere medelijden met de onwetenden getoond wordt. “Hij kan medelijden hebben met de onwetenden.”
Dit toont Hij duidelijk
1. Door zijn aanbod om hen te onderwijzen.
2. Door hen werkelijk als zijn discipelen aan te nemen.
3. Door hen langzamerhand, trapsgewijze en met nederbuigende goedheid te onderwijzen.
4. Door hun geduldig telkens weer hetzelfde te leren.
5. Door hen niettegenstaande hun stompzinnigheid, nooit te verachten.
6. Door hen niet te verlaten, omdat Hij hun domheid moe is.
Laat ons tot zo’n medelijdende Heere heengaan, hoe onwetend wij ook zijn. Laat ons voor zo’n medelijdende Heere arbeiden zelfs onder de onwetendsten en nooit ophouden medelijden met hen te hebben.
Aantekening.
Voor een blinde, die verheven drukletters moet lezen, is het zeer treurig, als de toppen van zijn vingers beginnen te verharden; want dan kan hij de gedachten van de mensen niet lezen, die op deze bladen gedrukt zijn. Maar veel erger is het, om de gevoeligheid van de ziel te verliezen; want dan kunt gij het boek van de menselijke natuur niet lezen, en dan moet gij onkundig blijven in die heilige literatuur van het hart. Gij hebt wel eens gehoord van de “ijzeren hertog,” (1) maar een ijzere Christen zou een schrikkelijk persoon zijn. Een vlezen hart is de gave van Gods genadeen een van de stelligste gevolgen ervan is de macht om zeer barmhartig, zeer teder en vol van mededogen te wezen.
C. H. S.
(1) Zo noemde men in Engeland de hertog van Wellington.