Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd. Hebr. 4:16
In het leven van de christen neemt het gebed een gewichtige plaats in.
Zijn kracht en zijn geluk, zijn wasdom en zijn bruikbaarheid zijn daarvan afhankelijk.
In de Schrift worden wij op allerlei wijze aangemoedigd tot bidden.
Dit vers is een van de liefelijkste uitnodigingen tot gebed.
I. Hier wordt onze grote toevlucht beschreven: “De troon van de genade.”
Tot God naderende in het gebed, komen wij
1. Tot God als Koning, met eerbied, vertrouwen en onderwerping.
2. Tot een, die geeft als Koning: daarom vragen en verwachten wij veel van Hem. Hij heeft schatten van genade en macht.
3. Tot een, die gezeten is op zijn troon “van de genade” teneinde genade uit te delen. Dit is zijn voornemen, zijn doel, als Hij zich openbaart als Koning.
4. Tot een, die het gebed verhorende, wordt verheerlijkt. De genade is het heerlijkst, als de gelovigen bidden, dan is de genade op de troon.
5. Tot een, die het gebed verhorende, handelt als souverein, maar wiens soevereiniteit alleen genade is.
Tot de troon van de grote God worden de zondaren genodigd. O welk een voorrecht is het van de Koning van de genade gehoor te verkrijgen!
II. Hier hebben wij een liefdevolle vermaning. “Laat ons toegaan.” Het is de stem van een, die met ons gaat. Het is een uitnodiging
1. Van Paulus, een mens gelijk wij zelf, maar een ervaren gelovige, die de kracht van het gebed dikwijls had beproefd.
2. Van de gehele kerk, sprekende in hem.
3. Van de Heilige Geest; want de apostel sprak door zijn ingeving. De Geest; in ons biddende, zegt: “Laat ons toegaan.”
Laat ons niet onverschillig zijn voor deze roepstem, maar terstond tot God naderen.
III. Hier is aangeduid hoe wij moeten toegaan: -“Met vrijmoedigheid.”
Niet trots, niet aanmatigend, niet eisend, want het is de troon; maar met “vrijmoedigheid,” want het is de troon van de genade.
Met dit woord “vrijmoedigheid” wordt bedoeld
1. Dat wij voortdurend en ten allen tijde mogen komen.
2. Dat wij mogen komen zonder schroom en om alles mogen vragen.
3. Dat wij vrijelijk mogen komen en met eenvoudige woorden.
4. Dat wij hoopvol mogen komen, in volkomen vertrouwen, dat wij verhoord zullen worden.
5. Dat wij met vurig gebed mogen komen en met aandrang mogen pleiten.
IV. Hier wordt een reden gegeven voor deze vrijmoedigheid:
l. “Opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden”: niet opdat wij goede woorden zullen spreken, maar opdat wij inderdaad zegeningen verkrijgen.
Wij mogen komen, als wij grote genade behoeven, vanwege onze zonde. Wij mogen komen als wij weinig genade hebben. Wij mogen komen, als wij gevoelen meer genade grotelijks van node te hebben.
2. Er zijn nog veel andere redenen om terstond en vrijmoedig toe te gaan. Ons karakter kan er ons toe dringen. Wij zijn genodigd om “barmhartigheid te verkrijgen,” en dus mogen onwaardige zondaren komen. Gods aard en wezen moedigt ons aan om vrijmoedig te zijn. De betrekking, waarin wij tot Hem staan als kinderen, geeft ons grote vrijmoedigheid. De leiding van de Heilige Geest brengt ons tot de troon. De beloften nodigen ons door haar grootheid, vastheid enz. Christus is ons reeds geschonken en daarom zal God ons niets ontzeggen. De gebedsverhoring, die ons reeds ten deel viel, geeft ons een vast vertrouwen.
3. De grootste reden voor ons vrijmoedig toegaan is in Jezus. Hij is “het Lam dat geslacht is” en de troon van de genade is besprengd met zijn bloed. Hij is opgestaan en heeft ons gerechtvaardigd door zijn gerechtigheid. Hij is opgevaren naar de hemel en heeft ten onze behoeve alle verbondszegeningen in bezit genomen. Laat ons vragen om hetgeen reeds het onze is. Hij is medegevoelend, teder en vol zorg over ons; wij moeten verhoord worden.
Laat ons toegaan tot de troon als wij ons bewust zijn van onze zonde, om barmhartigheid te verkrijgen. Laat ons toegaan tot de troon als wij zwak zijn, om hulp te vinden. Laat ons toegaan tot de troon, als wij verzocht zijn, om genade te vinden.