Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Habakuk 2:4
Door uitstel van verlossing worden de mensen gewogen.
Onzekerheid is vermoeiend; de mens wordt er op een zware proef door gesteld. Door hun waar karakter in het licht te stellen, verdeelt zij de mensen in twee klassen.
De hoogmoedigen en de rechtvaardigen worden duidelijk van elkaar onderscheiden; die zich verheffen en die oprecht zijn, zijn even ver als de polen van elkaar verwijderd en de uitslag die op de proefstelling is voor beide gevallen zo verschillend als dood en leven.
Het vertragen van de belofte
I. Openbaart een groot gebrek. -“zijn ziel verheft zich.”
De mens is ongeduldig en kan het niet verdragen om te moeten wachten. Dit is hoogmoed, die geheel en al tot rijpheid is gekomen, want hij twist met de Heere en durft Hem voor te schrijven, wat Hij doen moet.
1. Het is heel natuurlijk voor ons hoogmoedig te zijn. Hierdoor is onze eerste vader gevallen en wij erven zijn gebrek.
2. Hoogmoed neemt veel vormen aan, onder andere deze verwaande manier van te denken, dat wij altijd op onze wenken bediend moeten worden.
3. Hoogmoed is altijd onredelijk. Wie zijn wij, dat God zich tot onze dienstknecht zou maken en zijn tijd naar onze tijd zou regelen.
4. Hoogmoed zal Gode immer mishagen, in het bijzonder als hij ingrijpt in de souvereine vrijmacht van zijn genade. Zal de mens Hem in zake zijn eigen liefde de wet voorschrijven? “Maar toch, o mens! wie zijt gij, die tegen God antwoordt?” (Rom. 9:20).
II. Verraadt een droevig kwaad. -“zijn ziel is niet recht in hem.”
1. Hij kent de waarheid niet. Zijn kennis is onjuist en zijn oordeel ongegrond. Hij stelt het bittere tot zoet en het zoete tot bitterheid,” (Jes.5:20).
2. Hij zoekt het licht niet. Zijn hart is niet oprecht: de neigingen gaan in een verkeerde richting. Hij helt er toe over om zich zelf in een schoon daglicht te beschouwen en hij heeft er geen lust in terecht gewezen te worden. (Openb. 1:3).
3. Geheel zijn godsdienst richt zich naar deze verkeerde neiging van harten gemoed. De ziel van deze mens is door zijn ijdelheid buiten de orde gebracht.
4. Hij wil zich aan de toets van het wachten niet onderwerpen. Hij zal zondigen ten einde maar haastig verlost te worden. Hij zal zich in allerijl van God afkeren en op andere zaken gaan vertrouwen. Hij zal door zijn leven tonen, dat hij niet recht staat voor God.
III. Ontdekt een ernstige tegenstand.
Hij wordt het evangelie moe, dat de hoofdsom is van alle beloften en hij wordt er afkerig van het geloof te oefenen, dat er door wordt vereist.
Zijn hoogmoed doet hem de zaligheid uit genade door het geloof in Jezus verwerpen.
1. Hij acht zich te groot om er over na te denken.
2. Hij is te wijs om er in te geloven.
3. Hij is te goed om het nodig te hebben.
4. Hij is te beschaafd en te ontwikkeld om het te kunnen verdragen.
De meeste tegenstand tegen de geopenbaarde waarheid komt voort uit een geest, die door hoogmoed op rijkdom, of hoogmoed van het hart, zijn evenwicht heeft verloren.
IV. Wijst ons op een aangename tegenstelling.
1. De mens, die waarlijk oprecht is, is ook waarlijk nederig. De tekst geeft in dit opzicht een tegenstelling aan tussen de hovaardigen en de rechtvaardigen.
2. Ootmoedig zijnde, durft hij aan zijn God niet te twijfelen, maar schenkt hij een onbepaald geloof aan zijn woord.
3. Zijn geloof bewaart hem bij het leven onder beproevingen en leidt hem in tot de vreugde en voorrechten van geestelijk leven.
4. Zijn leven triomfeert over de beproeving en ontwikkelt zich tot eeuwig leven.
Aan de gelovige is de zegen beloofd, zijn leven is een wezenlijk leven.
De ongelovige mist de zegen en is dood terwijl hij leeft.
Welk een dwaasheid om uit hoogmoed geloof te weigeren en aldus het eeuwige leven met alle gelukzaligheid te moeten ontberen!
Wij moeten ontledigd worden van onszelf, eer wij vervuld kunnen worden van genade. Wij moeten ontdaan worden van onze lompen, eer wij bekleed kunnen worden met gerechtigheid. Wij moeten gewond zijn om geheeld, gedood zijn om levend gemaakt te worden. Wij moeten begraven zijn in oneer, om in heilige eer en heerlijkheid te kunnen opstaan. De woorden: “Gezaaid in verderfelijkheid, opgewekt in onverderfelijkheid, gezaaid in onere, opgewekt in heerlijkheid, gezaaid in zwakheid; opgewekt in kracht” zijn even waar van de ziel als van het lichaam. Om een voorbeeld te ontlenen aan de kunst van de heelmeester: een gebroken been, dat niet goed gezet is, moet opnieuw gebroken worden, teneinde het goed te kunnen zetten. Ik breng deze waarheid met nadruk onder uw aandacht. Het is zeker, dat een ziel, die van zichzelf vervuld is, geen plaats heeft voor God en gelijk de herberg te Bethlehem, vol zijnde van mindere gasten, heeft een hart, dat vervuld is van hoogmoed met al zijn goddeloos gevolg, geen kamer, in welke Christus in ons geboren kan worden “de hoop van de heerlijkheid.”
GUTHRIE