… wateren waar men door zwemmen moest... Ezechiël 47:5
Hoewel het hele visioen andere betekenissen kan hebben, mogen we het ook op de verbreiding van het Evangelie van Jezus Christus betrekken. Het begon in Jeruzalem als een heel klein beekje. Door de prediking van onze Heiland werden een paar discipelen bekeerd, van wie sommigen apostelen werden. Die waren het middel tot de bekering van reeds een groter aantal. De stroom was echter in het begin heel ondiep, want de hele kerk kon in één opperzaal bijeenkomen. Zelfs na de toename met Pinksteren was het slechts als een beekje. Herodes dacht dat hij eroverheen kon springen of het kon indammen, maar zijn vervolgingen deden de stroom aanzwellen. Heel korte tijd daarna werd de waterloop breder en dieper, totdat deze de aandacht trok van de Romeinse keizers, die alarm sloegen. Ze dachten dat het tijd was het stroompje droog te leggen zodat het geen stortvloed zou worden, zo groot, dat die hen zou wegspoelen. Hun pogingen om het stroompje in zijn loop te stuiten, maakten echter dat de wateren alleen maar toenamen. De stroom werd sterker en breder dan daarvoor, en voort ging het, eeuw uit, eeuw in, totdat het uiteindelijk een machtige rivier was geworden, die de hele aarde bevochtigde en de volken overvloedig zegende. De rivier is bestemd om nog aan te zwellen totdat hij zal zijn als de grootste oceaan zelf, ‘want de aarde zal vol kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken.’ Wij prijzen God dat ‘de dag der kleine dingen’ die in Bethlehem aanbrak, nu al tot een dag van grote dingen is geworden, en ons geloof verwacht heel zeker groter dingen te zien dan deze.