Een preek uitgesproken op zondagochtend, 6 januari 1867, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
Het is een land waar de HEERE, uw God, voor zorgt: voortdurend rusten de ogen van de HEERE, uw God, daarop, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar. Deuteronomium 11:12
De Israëlieten verbleven enige tijd in Egypte, een land dat alleen voedsel voor zijn inwoners produceert door het moeizame proces van irrigatie van de velden. Ze hadden zich vermengd met de zonen van Ham terwijl ze met verontruste ogen keken naar het stijgen van de rivier de Nijl. Ze hadden deelgenomen aan de voortdurende arbeid waarmee het water in reservoirs werd gehouden en daarna langzaam werd uitgevloeid om de verschillende gewassen te voeden. Mozes vertelt hen in dit hoofdstuk dat het land Palestina totaal niet op Egypte leek. Het was een land dat niet zozeer afhankelijk was van de arbeid van de inwoners maar van de goede wil van God in de hemel. Hij noemt het een land van heuvels en dalen, een land van bronnen en rivieren. Het land is niet afhankelijk van de rivieren op aarde, maar van de regen uit de hemel, en hij beschrijft het als: “een land waar de HEERE, uw God, voor zorgt: voortdurend rusten de ogen van de HEERE, uw God, daarop, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.“
Zie hier een type van de toestand van de natuurlijke en geestelijke mens. In deze tijd en in alle opzichten moet de vleselijke mens in zijn eigen onderhoud voorzien en voor al zijn behoeften bij zichzelf te rade gaan. Daarom zijn er altijd talloze zorgen die vaak zo zwaar worden dat ze hem tot wanhoop drijven. Hij leeft een leven van onrust, bezorgdheid, verdriet, getob en teleurstelling. Hij leeft in Egypte en hij weet dat er geen vreugde, troost of levensonderhoud is als hij zich niet inspant om die te verkrijgen. Maar de geestelijke mens leidt een ander leven; zijn geloof maakt hem tot een inwoner van een heel ander land. Het is waar dat hij dezelfde beproevingen ervaart en doorstaat als de goddeloze, maar hij gaat er anders mee om, want ze komen van een genadige Vader en ze eindigen wanneer Zijn liefdevolle wijsheid het beveelt. Door geloof werpt de godvruchtige mens zijn zorg op God omdat Hij voor hem zorgt; hij wandelt in onbezorgdheid omdat hij weet dat hij een kind van hemelse barmhartigheid is, voor wie alles meewerkt ten goede. God is zijn grote Beschermer en Vriend, en al zijn zorgen zijn veilig in de handen van de onuitputtelijke genade.
Zelfs in het jaar van droogte verblijft de gelovige in groene weiden en ligt hij neer bij stille wateren. Maar de goddeloze verblijft in de woestijn en hoort de woorden: “Vervloekt is de man die vertrouwt op een mens, en die een schepsel tot zijn arm stelt, terwijl zijn hart van de HEERE afwijkt. Hij zal zijn als een kale struik in de vlakte, die het niet ziet wanneer het goede komt: hij verblijft op de droogste plekken in de woestijn, in zilt en onbewoond land.” Twijfel je aan mijn bewering dat Kanaän een treffend beeld is van de huidige toestand van een christen? We hebben er vaak op gewezen dat het een veel beter beeld is van de worstelende gelovigen op aarde dan van de verheerlijkte heiligen in het Nieuwe Jeruzalem. Kanaän wordt in onze lofzangen soms gebruikt als het beeld van de hemel, maar dat is het nauwelijks. Als je er even over nadenkt, zul je zien dat het veel meer het beeld is van de huidige staat van gelovigen.
Als mensen overtuigd zijn van hun zonden, zijn ze als Israël in de woestijn. Dan hebben ze geen rust, maar als ze hun vertrouwen op Jezus stellen, steken ze als het ware de rivier over en laten de woestijn achter zich: “wij die geloofd hebben, gaan de rust binnen”, want “er blijft een sabbatsrust over voor het volk van God.” Gelovigen zijn de volmaakte verlossing binnengegaan die hen in Christus Jezus is gegeven. De zegeningen van onze erfenis zijn in grote mate al in ons bezit; de staat van verlossing is niet langer een land van belofte, maar het is een land dat we reeds bezitten en waarvan we mogen genieten. We hebben vrede met God; heden zijn wij gerechtvaardigd door geloof. “Geliefden, nu zijn wij kinderen van God.” De zegeningen van het verbond zijn nu daadwerkelijk van ons, net zoals de delen van het land Kanaän daadwerkelijk in het bezit kwamen van de verschillende stammen.
Het is waar dat er een vijand in Kanaän is, een vijand die verdreven moet worden – de inwonende zonde, die zich in onze harten verschanst als in ommuurde steden. Vleselijke begeerten die zijn als ijzeren strijdwagens waartegen we moeten strijden – maar het land is van ons; we hebben de erfenis van het verbond op dit moment in ons bezit, en de vijanden die ons daarvan willen beroven zullen volledig worden uitgeroeid door het zwaard van het geloof en het wapen van het gebed. De christen staat nu, net als Israël in Kanaän, niet meer onder de heerschappij van Mozes. Hij heeft voor eens en voor altijd met Mozes afgerekend. Mozes werd groot en eervol gemaakt toen hij naar de top van de berg klom en de hemel werd binnengedragen met een kus van Gods lippen. Op dezelfde manier is de wet groot en eervol gemaakt in de Persoon van Christus en heeft hij opgehouden over de gelovige te heersen. Net zoals Jozua de leider van de Israëlieten was bij hun intocht in Kanaän, is Jezus nu onze Leider.
Hij is het die ons van de ene overwinning naar de andere leidt, Hij zal Zijn zwaard niet laten rusten voordat Hij het volledige bezit van de verbondsbeloften tot Zich heeft genomen en aan Zijn volgelingen heeft gegeven. Om deze en vele andere redenen is het duidelijk dat de kinderen van Israël zich in Kanaän in dezelfde toestand bevonden als wij vandaag de dag, die, nadat we in Jezus hebben geloofd, ons burgerschap in de hemel hebben. Geliefden, degenen onder jullie die zich in zo’n staat bevinden, zullen van de tekst genieten. Deze tekst is namelijk voor zulke mensen bedoeld. Gelovigen, de ogen van de Heere uw God zijn altijd op u gericht, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar. U die op Jezus vertrouwt, staat onder het leiderschap van de grote Jozua; u strijdt tegen de zonde; u hebt verlossing verkregen; u hebt de woestijn van veroordeling en angst achter u gelaten, u bent het Kanaän van het geloof binnengegaan, de ogen van God zijn nu op u en uw toestand gericht, van het begin van het jaar tot het einde. Moge de Heilige Geest ons zegenen; ten eerste zullen we de tekst lezen zoals hij is; ten tweede zullen we de tekst omdraaien; ten derde zullen we de tekst wissen; en ten vierde zullen we praktische lessen trekken uit de tekst.
1. Eerst zullen we het tekstgedeelte behandelen zoals we het lezen. Het eerste woord dat voor ons glinstert als een juweel in een kroon, is het woord “ogen”, “de ogen van de Heere”. Wat wordt hier bedoeld? Duidelijk niet alleen alwetendheid. In die zin zijn de ogen van de Heere op elke plaats om het goede en het kwade te aanschouwen. God ziet Hagar net zo goed als Sarah, en ziet Judas als hij de verraderlijke kus geeft net zo zeker als dat Hij de vrouw ziet die de voeten van de Verlosser wast met haar tranen. Nee, in deze tekst is liefde te vinden. De Heere kent de rechtvaardigen met een kennis die boven de alwetendheid uitstijgt. De ogen van de Heere zijn op de rechtvaardigen gericht, niet alleen om hen te zien, maar om hen met blijdschap en verrukking te aanschouwen. Niet om hen slechts gade te slaan, maar om hen met liefdevolle zorg en belangstelling te observeren. De betekenis van de tekst is in de eerste plaats dat God ten alle tijden Zijn volk liefheeft. Oh, christenen, overdenk het feit (het is beter om erover na te denken dan erover te praten) dat God van ons houdt!
Het grote hart van God richt zich voortdurend op ons, wij die arme, onbeduidende en onverdienstelijke schepsels zijn. God houdt van ons, Hij houdt altijd van ons en Zijn gedachten over ons zijn altijd overladen met liefde. Hij zal altijd vol liefde naar ons kijken, over ons spreken of met ons handelen. God is in zekere zin liefde jegens allen, want Hij is vervuld van welwillendheid jegens al Zijn schepselen; Zijn wezen is waarlijk liefde. Maar als dit woord wordt gebruikt ten aanzien van Zijn uitverkorenen, verlost door bloed, vrijgekocht door macht en bewaard door trouw, dan is er sprake van een liefde die niet te bevatten is. Geliefden, vraag mij niet om deze liefde te verklaren, maar smeek God of de Heilige Geest dit diep in je ziel bekend wil maken. De liefdevolle ogen van God zijn altijd op jou gericht, de armste en meest onaanzienlijke van Zijn volk, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.
De uitdrukking van de tekst leert ons dat de Heere een persoonlijke belangstelling voor ons heeft. Er wordt hier niet gezegd dat God van ons houdt en daarom een engel stuurt om ons te beschermen en over ons te waken. Nee, de Heere doet dit Zelf. De ogen die over ons waken zijn Gods ogen, degene die over ons waakt en ons beschermt is God Zelf. Sommige moeders laten hun kinderen door andere moeders zogen, maar God doet dat nooit; al Zijn kinderen worden door Hem gevoed en in Zijn armen gedragen. Als we alles zelf zouden moeten doen, zouden we maar weinig tot stand brengen. Daarom worden de meeste dingen bij volmacht gedaan. Als het schip over diep water moet varen, heeft de kapitein ook zijn slaap nodig, dan moet de tweede man, of iemand anders, het schip besturen. Maar in tijden van nood wordt de kapitein naar boven geroepen en neemt hij persoonlijk de verantwoordelijkheden over.
Hij staat zelf aan het roer of op de uitkijk, want op gevaarlijke momenten kan hij het aan niemand anders toevertrouwen. De tekst laat zien dat Gods volk altijd in nood is, omdat de Heere altijd persoonlijk over hen waakt. Hij heeft nooit tegen Zijn engelen gezegd: “Ik zal mijn waakzaamheid staken en jullie zullen over Mijn heiligen waken.” Hoewel Hij hen de opdracht geeft om Zijn volk te beschermen, is Hijzelf hun persoonlijke beschermer en schild. ‘Ik, de HEERE, bescherm hem, elk ogenblik bevochtig Ik hem. Opdat de vijand hem niet kan beschadigen, bescherm Ik hem nacht en dag.’ Als je wel eens ziek bent geweest, dan heb je vast weleens om een dokter gevraagd. Maar het kan zijn dat hij op dat moment met iets anders bezig is, in dat geval heeft hij een assistent die waarschijnlijk net zo bekwaam is als hij, en toch, zodra die assistent binnenkomt, is je vertrouwen in de dokter waar je om vroeg zo groot dat je erg teleurgesteld bent. Je wilde de dokter zien die je in het verleden ook had bezocht.
We hoeven niet bang te zijn dat we worden afgescheept met een plaatsvervanger van God. O, geliefden, Als ik aan de tekst denk, voel ik me als Mozes toen God zei: “Zie, Ik zend een Engel voor u uit.” Mozes zei: “Nee, dat is niet genoeg: als Uw aanwezigheid niet met ons meegaat, laat ons dan niet van hier vertrekken.” Mijn Heere, ik kan niet tevreden zijn met Gabriël of Michaël, ik kan niet tevreden zijn met de meest schitterende van de serafijnen die voor Uw troon staan; het is Uw aanwezigheid die ik wil, en gezegend zij Uw naam, het is Uw aanwezigheid die de tekst belooft te geven. De bezorgde moeder is blij dat ze een zorgzame verpleegster heeft op wie ze kan vertrouwen, maar in tijden van ziekte, wanneer het leven van de kleine op het spel staat, zegt ze tegen de verpleegster: “ik moet vannacht zelf bij het kind blijven;” en al is het de derde, misschien de vierde nacht dat de moeder niet heeft geslapen, toch zullen haar ogen niet dichtvallen zolang het kind gevaar loopt. Zie, mijn broeders, zie de liefdevolle tederheid van onze genadige God. Nooit, nooit, nooit, draagt Hij de zorg voor Zijn volk over aan anderen, hoe goed of vriendelijk ze ook zijn, noch aan ondergeschikten, hoe sterk of krachtig ze ook zijn. Zijn Eigen ogen moeten over ons waken, Hij neemt geen genoegen met een plaatsvervanger.
Verder herinnert de tekst ons aan de onvermoeibare kracht van God ten opzichte van Zijn volk. Wat? Kunnen Zijn ogen altijd op ons gericht zijn? Dat zou niet mogelijk zijn als Hij God niet was. Het is voor een mens nauwelijks mogelijk zich altijd op één object te concentreren. Maar als er tienduizend keer tienduizend verschillende objecten zijn, hoe kunnen die ogen dan altijd op elk van die objecten gericht zijn! Ik weet wat het ongeloof tegen je heeft gezegd. Het fluisterde: “Hij brengt de sterren voort, Hij noemt ze alle bij hun naam, maar hoe kan Hij zo’n onbeduidend insect als jij opmerken?” Toen hebben we gezegd: “Mijn weg is voor de HEERE verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij?” Lees onze Bijbeltekst nog er nog eens op na. Hij heeft je niet alleen nooit vergeten, maar Hij heeft zelfs nog nooit Zijn ogen van je afgewend. En al ben je één van velen, toch heeft Hij je zo nauwlettend, zo zorgvuldig, zo teder gadegeslagen, alsof er geen ander kind in de Goddelijke familie was, of een ander wiens gebeden beantwoord moesten worden, of wiens zorgen verlicht moesten worden. Wat zou je van jezelf denken als je wist dat je de enige geredde ziel in de wereld was, de enige uitverkorene van God, de enige die aan dat bloedige kruis gekocht werd? Je zou denken: “Wat zal God toch goed voor me zorgen! Hoe goed zal Hij over mij waken! Zijn ogen zullen nooit van zo’n bevoorrechte gunsteling afdwalen.” Maar geliefden, dit is toch ook het geval? Al is het huisgezin nog zo groot, Hij ziet jou als was je de enige. De ogen van de Heere worden nooit moe; Hij sluimert of slaapt nooit; dag en nacht waakt Hij over elk van Zijn kinderen.
Als je al deze dingen samenvoegt, zoals die intense genegenheid, persoonlijke interesse en onvermoeibare kracht, en je dan bedenkt dat Gods hart al die tijd bewogen is geweest door de onveranderlijke doeleinden van genade voor jou, dan zul je jezelf verliezen in verwondering, liefde en lofprijzing. Je hebt in het verleden gezondigd, maar je zonde heeft Hem nooit minder van je doen houden, want Hij heeft nooit naar je gekeken zoals je bent, arm en naakt in jezelf. Hij keek naar je en hield van je door Christus, zelfs toen je dood was in overtredingen en zonden. Hij heeft je sindsdien in Christus gezien en is nooit opgehouden van je te houden. Het is waar dat je veel fouten hebt gemaakt… (wat een tranen zou je dat moeten kosten!) maar omdat Hij je nooit heeft liefgehad om je goede werken, Hij heeft je nooit weggezonden vanwege je slechte werken. Hij zag je gewassen in het verzoenende bloed van Jezus tot je witter was dan sneeuw. Hij heeft je bekleed gezien met de volmaakte gerechtigheid van je Borg, Daarom zag Hij jou en beschouwde Hij jou als een mens zonder vlek of rimpel of welk gebrek dan ook. Het is genade die jou voor de ogen van de Heere heeft geplaatst als zijnde in Zijn lieve Zoon, schoon en mooi – een aangenaam gezicht voor Hem om naar te kijken. Hij heeft naar je gekeken, geliefde, maar nooit met kwaadwilligheid, Hij heeft naar je gekeken toen je door je tekortkomingen, nee, je moedwillige goddeloosheid een hekel had aan jezelf, en toch, hoewel Hij je in deze ellendige staat heeft gezien, had Hij zo’n achting voor Christus dat je nog steeds in de Geliefde werd aangenomen.
Ik wou dat het in de macht van aardse woorden lag om de volle heerlijkheid van die gedachte over te brengen, maar dat is niet mogelijk. Je moet dit deel alleen eten; je moet het als een hostie onder je tong leggen en de zoetheid van de honing eruit zuigen. De ogen van God, mijn God, zijn altijd op jou gericht, als ogen van genegenheid, verrukking, tevredenheid, onvermoeibare kracht, onveranderlijke wijsheid en onveranderlijke liefde.
Het volgende woord dat schittert in de tekst is het woord “VOORTDUREND”. “Voortdurend rusten de ogen van de HEERE, uw God, daarop.” En alsof dat woord niet genoeg is voor zulke slome oren als de onze, wordt eraan toegevoegd “van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.” Dit is zo duidelijk en treffend dat we ons niet mogen voorstellen dat we ook maar één enkele dag of uur of minuut verwijderd zijn van de ogen of het hart van God. Ik probeerde laatst te ontdekken in welke tijd van iemands leven iemand het zich het beste kan veroorloven om zonder God te zijn. Misschien suggereert de verbeelding de tijd van voorspoed, wanneer zaken voorspoedig gaan, rijkdom toeneemt en de geest gelukkig is. Ach, geliefden, zonder onze God zijn, dat zou zijn als het bruiloftsfeest zonder de bruidegom, het zou een dag van vreugde zijn zonder vreugde, een zee zonder water erin, een dag zonder licht. Wat – al deze zegeningen en geen God? Dan is als een schaal zonder kern, een schaduw zonder materie. Te midden van zulke vreugden die de aarde zonder de Heere schenkt, klinkt het gelach van satan door de ziel, want satan lacht de ziel uit omdat ze van de wereld haar rust heeft willen maken, waardoor ze bedrogen uitkomt. Voorspoed zonder God? Geliefden, dat is niet mogelijk, wereldsgezindheid, trots, zorgeloosheid en vervloeking zou ons lot zijn. De christen in voorspoed is als een man die op een bergtop staat, hij moet door God ondersteund worden of zijn val zal vreselijk zijn!
Als je al zonder God kunt, dan is het zeker niet wanneer je aan de top staat. Maar wanneer dan wel? Kunnen we zonder Hem in tegenspoed? Vraag het aan het hart dat gebroken is! Vraag het de gekwelde geest die verlaten is door zijn vriend! Vraag het aan het dat arme kind van God dat geen plaats heeft om zijn hoofd neer te leggen! Vraag het aan de zieke dochter die dag en nacht ligt te woelen in dat ongemakkelijke bed: Zou je zonder je God kunnen? De gedachte alleen al veroorzaakt gejammer en tandengeknars. Met God wordt pijn een genoegen, een sterfbed een troon, maar zonder God – wel, wat hebben we dan nog? Is er dan helemaal geen tijd? Kan de jonge christen, die vol frisheid en kracht is, opgetogen over zijn nieuwe vroomheid, het niet redden zonder zijn God? Ach, arm klein mensje, hoe kan een lammetje zich redden zonder dat de herder het in zijn armen draagt? Kan de man van middelbare leeftijd, wiens goede daden bevestigd zijn dan niet zonder zijn God? Hij zal je vertellen dat dit een tijd van moeilijkheden is en dat de pijlen in het zakenleven tegenwoordig zo overvloedig zijn en dat de lasten van het leven in deze tijd zo zwaar zijn, dat een man van middelbare leeftijd zonder God is als een naakte man midden in een struikgewas van doornen en struiken – welke zonder God zijn weg niet kan vinden.
Vraag die grijsaard met zeventig jaar ervaring of hij niet een beetje onafhankelijkheid in genade heeft bereikt en hij zal je vertellen dat, hoewel de zwakheid en gebreken van het lichaam hem belasten, het zijn vreugde is dat zijn innerlijke mens dag na dag vernieuwd wordt. Maar neem God van hem weg, die de Bron van die vernieuwing is, en zijn oude dag zou volslagen ellende zijn.
Vrienden, er is geen moment in de dag waarop jij of ik het ons kunnen veroorloven om het zonder de hulp van God te doen. Wanneer we onszelf voor de gek houden en denken dat we sterk zijn, zoals we helaas vaak genoeg hebben gedaan, hebben we in vijf minuten iets veroorzaakt dat ons rivieren van tranen kost om het ongedaan te maken. We hebben op een onbewaakt moment dingen gezegd die we ons niet meer kunnen herinneren, terwijl we het ons wel zouden hebben herinnerd als we onze tong in tweeën hadden moeten bijten om te voorkomen dat we het zouden zeggen. Toen we God hadden vergeten, hebben we wel eens een gedachte gehad die door onze ziel suisde en als een helse bliksemschicht een vurige weg door onze geest baande; we zouden ons moeten afvragen hoe het komt dat die slechte gedachte niet uitmondde in een vreselijke daad, zoals het geval zou zijn geweest als God, die we vergeten waren, ons vergeten was. We moeten de Heere altijd in gedachten houden. Laten we dan, als we ‘s morgens wakker worden, deze belofte met ons meenemen en zeggen: “Heere, U hebt gezegd dat U altijd bij ons zult zijn, verlaat ons dan niet totdat de dauw van de avond is gevallen en we terugkeren naar ons rustbed; verlaat ons zelfs daar niet, opdat ons ‘s nachts geen verzoeking in het oor wordt gefluisterd en we wakker worden en onze gedachten verontreinigen met onheiligheid”.
Oh God, verlaat ons niet, maar wees steeds onze tegenwoordige hulp! Het afgelopen jaar was misschien wel het somberste van ons leven. Alle krantenartikelen over het afgelopen jaar lijken op de profetische boekrol die van binnen en van buiten vol staat met klaagzangen. Nu is het jaar voorbij en iedereen is blij dat we aan een nieuw jaar beginnen; maar wie weet wat voor een slechter jaar het zal worden? Wie kan het zeggen? Welnu, vrienden, laat het zijn zoals God het wil. Laat het zijn wat Hij bepaalt; want er is de geruststelling dat we het vanaf deze 31e december geen moment zonder de tedere zorg van de hemel hoeven te doen; de Heere zal Zijn ogen geen seconde van één van Zijn kinderen afwenden. Dit is goed nieuws voor ons! We zullen vrijmoedig deze woestijn in marcheren, want de vuurkolom en de wolk zullen ons nooit verlaten; het manna zal nooit ophouden te vallen en de rots die ons volgt zal nooit ophouden te stromen met levend water. Voorwaarts, voorwaarts, laten we vol vreugde optrekken en vertrouwen op onze God.
Het volgende woord dat uit de tekst oprijst is dat grote woord HEERE. Het is jammer dat onze vertalers ons de namen van God niet hebben gegeven zoals ze die in het origineel hebben gevonden. Het woord HEERE in hoofdletters is goed genoeg, maar die grootse en glorieuze Naam “Jehovah” had behouden moeten blijven. In dit geval lezen we: “Voortdurend rusten de ogen van Jehovah daarop.” Hij die ons met liefde en zorg overziet, is niemand anders dan de Enige en waarachtige God, zodat we kunnen opmaken dat als Zijn ogen op ons gericht zijn, Hij ook met heel Zijn hart van ons houdt. En als Zijn hart op ons gericht is, dan zullen Zijn vleugels ons bedekken, dan zullen Zijn handen ons dragen, dan zullen de eeuwige armen onder ons zijn, dan zullen alle eigenschappen van de Godheid ons ten dienste staan. Oh vriend, wanneer God zegt dat Hij altijd naar je zal omzien, dan bedoelt Hij dit, namelijk, dat Hij altijd de jouwe is. Als er iets is dat voor jou nodig is, dan zal Hij nooit nalaten dat te doen; er is geen wijsheid in Hem die Hij niet voor jou zal gebruiken, er is geen enkel kenmerk van die grote luister die de Godheid omvat dat jou in enige mate zal worden onthouden. Alles wat van God is zal van jouw zijn. Hij zal voor eeuwig en altijd jouw God zijn. Hij zal je genade en heerlijkheid schenken en zelfs tot in de dood je Leidsman zijn.
Misschien is het lieflijkste woord van de tekst wel het volgende – de ogen van Jehovah “UW GOD”. O, dat is een gezegend geheim! Waarom? Omdat hij ons heeft uitverkoren om Zijn deelgenoten te zijn. En door Zijn genade heeft Hij ervoor gezorgd dat wij Hem hebben aangenomen om Zijn deelgenoten te zijn. Wij zijn van Hem en Hij is van ons.
“Ik ben van mijn liefste,
En mijn liefste is van mij.“
“Uw God.” Gezegend zij de Heere, we hebben geleerd om Hem niet te zien als de God van iemand anders, maar als onze God. Christen, kun je vandaag zeggen dat God jouw eigendom is? Heeft jouw hand Hem door geloof vastgegrepen? Heeft de liefde van je hart haar ranken om Hem heen geslagen? Voel je dat Hij het grootste bezit is dat je hebt, dat alle schepselen slechts een droom zijn, een lege voorstelling, maar dat God jouw onmisbare schat is; jouw alles in allen. Oh, dan is Hij niet alleen God wiens ogen op jou gericht zijn, maar dan is Hij de God die in verbondsrelatie staat met jou. “Uw God.” Wat een woord is dat! Hij die over mij waakt, is mijn Herder; Hij die voor mij zorgt, is mijn Vader; niet alleen mijn God door macht, maar mijn Vader door een wederzijdse relatie; Iemand Die, hoewel Hij zo groot is dat de hemel der hemelen Hem niet kan bevatten, Zich toch verwaardigde deze arme aarde te bezoeken, Zich kleedde met sterfelijk vlees, opdat Hij zou worden zoals wij, en nu is Hij onze God, de God van Zijn volk door een nauwe en dierbare relatie. Door bloedverwantschap is Jezus één met zondaars. Hij is onze Echtgenoot, ons Hoofd, ons alles in allen, en wij zijn Zijn volheid, de volheid van Hem die alles in allen vervult. Zo zijn de ogen van God, als de verbondsgod van Israël, op Zijn volk gericht van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.
Er zou nog veel meer gezegd kunnen worden, maar als ik de tekst zelf aan het woord laat, is het beter dat ik dat niet doe. Ik bid je, denk steeds aan deze tekst, laat hem met je meereizen tot je erover kunt zeggen wat de discipelen over Christus zeiden: “Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak?”
2. We zullen de tekst nu omdraaien; dat wil zeggen, we lezen hem verkeerd, maar toch correct. Stel dat de tekst zo zou luiden – “De ogen van het volk des Heeren zijn altijd op Hem gericht, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.” Beste vrienden, we houden van de tekst zoals hij is, maar ik geloof niet dat we ooit de volheid ervan zullen begrijpen, tenzij we de tekst ontvangen zoals ik hem nu heb veranderd. want alleen als we Hem zien, kunnen we begrijpen op welke manier God naar ons ziet. God is onze Beschermer, maar Hij is niet zo’n Beschermer dat we in onverschilligheid op Hem kunnen vertrouwen. We moeten Hem zien door de ogen van het geloof, anders wordt genade, hoewel door God gegeven, niet geestelijk in ons hart genoten. Geliefden, als God naar ons ziet, hoeveel te meer moeten wij dan naar Hem zien!
Als God naar ons kijkt, wat ziet Hij dan? Niets – als Hij naar iets in onszelf kijkt zeg ik dat Hij niets anders ziet dan datgene wat het niet waard is om aan te zien. Maar als wij naar Hem kijken, wat zien we dan? Och, een zodanig gezicht dat het me niet verbaast dat Mozes zei: “Ik smeek U, toon mij Uw heerlijkheid.” Wat een schouwspel zal dat zijn! Is het grootste geschenk van de hemel niet dat we God mogen zien? Is het niet het speciale voorrecht van de reinen van hart dat zij God kunnen zien? En toch, het is onbegrijpelijk, sommigen van ons hebben jarenlang het voorrecht gehad om Hem te aanschouwen. Ze hebben Hem slechts af en toe van aangezicht tot aangezicht gezocht en slechts af en toe met Hem gesproken zoals een man met zijn vriend spreekt. Door het geloof hebben we God gezien, maar, geliefden, wat ik niet begrijp is dat we Hem zo weinig opzoeken.
Heb je nooit het gevoel gehad dat je de hele dag zonder God hebt geleefd? Misschien niet helemaal, want je zou niet graag naar je werk gaan zonder een ochtendgebed te hebben opgezegd. Maar bid je dikwijls je ochtendgebed niet zonder God te werkelijk te ontmoeten? Ik bedoel, is het vaak niet meer dan een gewoonte van neerknielen, mooie woorden zeggen en weer opstaan? Heb je niet vaak genoeg een hele dag ver van God geleefd? De wereld is hard, er zijn niet veel dingen die ons gelukkig kunnen maken, en toch vergeten we op de een of andere manier juist datgene wat ons gelukkig kan maken. We houden onze ogen voortdurend gericht op de lichtzinnige zorgen en vermoeiende bezigheden die ons afleiden. We eindigen zelfs de dag op deze manier – geen kus van Zijn lippen, geen smaak van Zijn liefde die beter is dan wijn. Ons avondgebed is een armzalige klacht die nauwelijks een gebed genoemd kan worden. Ik vrees dat zo’n leven mogelijk is, niet slechts dagen maar zelfs maanden, wat een verschrikkelijk leven is dat. Ik zou oneindig veel liever opgesloten zitten in een beschimmelde kerker waar ooit een kind van God heeft liggen wegrotten terwijl hij Gods nabijheid ervoer, dan dat ik in het mooiste paleis zou wonen waar een zondaar feest vierde zonder God.
Uiteindelijk is de aanwezigheid van God datgene wat het leven werkelijk aangenaam maakt. Zo is het niet met een wereldling: hij kan zonder God leven, zoals de varkens, die, tevreden met hun kaf, gaan liggen en slapen en weer wakker worden om zich weer te voeden. De christen kan niet van kaf leven, hij heeft een andere maag, als hij zijn God niet heeft zal hij ellendig zijn. God heeft het zodanig verordend dat een geestelijk mens ellendig is zonder de liefde van God in zijn hart. Als jij en ik hedendaags geluk zoeken zonder God, dan kunnen we beter als zondaars in deze wereld leven dan te proberen gelukkig te zijn in een godsdienst waar we geen gemeenschap hebben met Jezus. Voor een oprecht Christen is hedendaags geluk zonder Christus een absolute onmogelijkheid. We moeten God hebben, anders zijn we de meest ellendige van alle mensen. Stel dat we in dit komende jaar vervuld zouden zijn van het verlangen om onze ogen altijd op God gericht te hebben, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar. Om altijd bewust te zijn dat Hij ons ziet, om altijd bewust te zijn van Zijn aanwezigheid – meer nog, om steeds te verlangen gehoorzaam te zijn aan Zijn bevelen, om steeds zielen te willen winnen voor Zijn lieve Zoon van het begin van het jaar tot het einde van het jaar; hoe gelukkig zou dat zijn! Als we zouden kunnen vertoeven in een geest van gebed of dankbaarheid, vroom, toegewijd, liefdevol, teder, dan zou dat het mooiste zijn wat er is.
Vrienden, we geloven in een grote God die in staat is om veel meer te doen dan we vragen of zelfs maar denken, waarom zouden we dan geen grote dingen van Hem verwachten? Ik geloof in deze zegen en ik durf er ook om te vragen; Hij is zeker in staat om het te geven. Laten we niet achterover leunen vanwege ongeloof, laten we erom vragen terwijl Gods ogen op ons gericht zijn en laten onze ogen op Hem gericht zijn. Wat een gezegend oogcontact wanneer de Heere ons aankijkt en wij Hem aankijken door de Middelaar Christus Jezus terwijl onze Heere zegt: “Ik hou van jou” en wij antwoorden: “Mijn God, ik hou ook van U!”. Oh laten we zo met onze Heere leven en opwaarts trekken om ons met Hem te verenigen! Moge de Heere de zon zijn en wij de dauwdruppels die schitteren in Zijn stralen en opgezogen en omhoog getrokken worden door de warmte van Zijn liefde! Moge God vanuit de hemel naar beneden zien terwijl wij omhoog kijken naar de hemel, en beiden gelukkig zijn in de aanblik van elkaar, genietend en verheugd in wederzijdse genegenheid! Dit is wat gemeenschap betekent. Het heeft me veel tijd gekost om dat woord uit te drukken, maar dit is wat het betekent. Toplady uitte zijn verlangen in een lied. Zijn verlangen was om dagelijks in gemeenschap te leven met zijn God, maar ik ben bang dat als ik mijn eigen ervaring wil uitdrukken, ik moet eindigen met de andere twee regels van dat vers, waar Toplady zegt: “Maar o, ik heb niet genoeg kracht, mijn sterkte is te rusten aan Uw voeten.”
3. Ten derde stellen we ons voor dat we de tekst in zijn geheel uitwissen. Niet dat we het kunnen uitwissen of dat we het zouden doen als het kon, toch moeten we ons voorstellen dat het is gewist. Stel je voor dat jij en ik het hele jaar moeten leven zonder dat Gods ogen op ons gericht zijn, dat er van het begin van het jaar tot het einde van het jaar geen moment is waarop we ervaren dat de Heere voor ons zorgt of op ons wacht om ons genadig te zijn. Stel je voor dat er buiten onze medemensen niemand is op wie we een beroep kunnen doen voor hulp. Oh wat een ellendige gedachte is dat!
We zijn aan het begin van het jaar gekomen en op de één of andere manier moeten we ons er doorheen zien te slepen, we moeten ons door januari heen worstelen, de winter doormodderen, zuchtend de lente doorkomen, zwetend door de zomer, ploeterend door de herfst en intussen zwoegend naar een nieuw kerstfeest, terwijl er geen God is om ons te helpen. Geen gebed en geen belofte als God er niet meer voor ons zou zijn. Er zou geen hoop, geen geestelijke steun, geen troost, geen hulp voor ons zijn als God er niet was. Ik veronderstel dat dit vreselijk is voor alle aanwezigen hier. Ik hoor je al zeggen: “Wat een vreselijke gedachte, ik zou zijn als een wees zonder vader, ik zou hulpeloos zijn – als een boom zonder wortels.”
Maar voor zondaars wil ik dit scenario schetsen. Je weet dat je 20, 30 of 40 jaar zonder God hebt geleefd, zonder gebed, zonder vertrouwen en zonder hoop. Het zou niet verwonderlijk zijn als ik je in alle ernst zou zeggen dat God je het komende jaar niet zal toestaan om te bidden en dat Hij je niet zal helpen als je wel bidt. Hoewel ik geloof dat de Heere je zal horen van het begin van het jaar tot het einde van het jaar en dat Hij over je zal waken en je zal zegenen als je Hem zoekt, vrees ik toch dat de meesten van jullie Zijn zorg verachten en zonder gemeenschap met Hem leven. Zo leef je zonder God, zonder Christus, zonder hoop, en dat zal zo blijven van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.
Er gaat een verhaal over een zeer excentrieke predikant die op een morgen naar buiten liep en een man naar zijn werk zag gaan, en tegen hem zei: “Wat een heerlijke morgen! Wat zouden we God dankbaar moeten zijn voor al Zijn weldaden! De man zei dat hij daar maar weinig van wist. “Waarom,” zei de voorganger, “ik neem aan dat u altijd tot God bidt voor uw vrouw en gezin – voor uw kinderen – nietwaar?” “Nee,” zei hij, “ik geloof niet dat ik dat doe.” “Wat,” zei de predikant, “bid je nooit?” “Nee.” “Wel, ik geef je een halve kroon als je me belooft dat je zolang je leeft nooit zult bidden.” “De man zei: “Ik zou al blij zijn met een halve kroon zodat ik wat bier kon drinken.” Hij nam de halve kroon aan en beloofde dat hij zolang hij leefde nooit meer zou bidden. Hij ging naar zijn werk, en toen hij zo een tijdje bezig was dacht hij bij zichzelf: “Het is eigenlijk best vreemd wat ik vanmorgen heb gedaan – heel vreemd – ik nam geld aan en beloofde zolang ik leef nooit meer te bidden”. Hij dacht erover na en voelde zich er ellendig over. Hij ging naar huis en vertelde het aan zijn vrouw. “Nou, John,” zei ze, “reken maar dat het de duivel was, je hebt jezelf voor een halve kroon aan de duivel verkocht.” Dit deed de arme stakker zoveel pijn dat hij niet wist wat hij met zichzelf aan moest. Het was het enige waar hij aan kon denken – namelijk dat hij zichzelf voor wat geld aan de duivel had verkocht en spoedig naar de hel zou worden gevoerd. Hij begon gebedshuizen te bezoeken, zich ervan bewust dat het geen zin had omdat hij zichzelf aan de duivel had verkocht, hij voelde zich echt ziek, lichamelijk ziek, vanwege de angsten en huiveringen die hij ervoer. Op een avond herkende hij in de prediker de man die hem de halve kroon had gegeven, en waarschijnlijk herkende de prediker hem ook, want de tekst was: “Want wat zal het een mens baten als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt?” De prediker merkte op dat hij een man kende die zijn ziel had verkocht voor een halve kroon. De arme man haastte zich naar voren en zei: “Neem het terug! Neem het terug!” De prediker zei “Je zei dat je nooit meer zou bidden, als ik je nu een halve kroon zou geven, zou je dan wel willen bidden?” De man antwoordde: “O ja, ik zou er de wereld voor geven om te mogen bidden.”
Deze man was een grote dwaas om zijn ziel voor een halve kroon te verkopen, maar sommigen van jullie zijn nog grotere dwazen, want jullie hebben die halve kroon nooit ontvangen en toch bidden jullie niet. Ik ben bang dat jullie dat ook nooit zullen doen en naar de hel zullen gaan omdat jullie God nooit hebben gezocht. Maar misschien als ik deze tekst verdraai en tegen jullie zeg, “de ogen van God zullen van het begin van dit jaar tot het einde van het jaar niet op jullie zijn, God zal jullie niet horen en zegenen”, dan zou dat jullie misschien schrikken en wakker worden geschud. Hoewel ik de gedachte opper, heb ik liever dat je zegt: “O laat zo’n vloek niet op mij rusten, want ik zou dit jaar kunnen sterven, ik zou zelfs vandaag kunnen sterven. O God, hoor mij nu!” Beste luisteraar, als er zo’n verlangen in je hart is, zal de Heere je horen en je zegenen met Zijn verlossing.
4. Laten we tot slot de tekst toepassen. De wijze om het toe te passen is als volgt. Als de ogen van de Heere vanaf het begin van het jaar tot het einde van het jaar op ons gericht zijn, wat moeten we dan doen? Wel, laten we dit jaar dan zo gelukkig mogelijk doorbrengen. Er staan je beproevingen te wachten – verwacht niet dat je er vrij van zult blijven. De duivel is niet dood en er zullen nog steeds vonken in het rond vliegen. Maar dit is je grote vreugde: de God en Vader van onze Heere Jezus Christus zal je nooit verlaten of in de steek laten. Sta op, grijp je vaandel en marcheer vrijmoedig verder! Zing, en hef in de Naam van de Heere je banier omhoog. Weg met die zorgen, God zorgt voor ons; zelfs de musjes worden gevoed, zullen Zijn kinderen dat niet gevoed worden? Kijk hoe prachtig de lelies bloeien, zou jij dan niet gekleed worden? Laten we al onze lasten op de grote Lastdrager leggen. Je zult genoeg zorg hebben als je jezelf voor Zijn zaak inzet. Verspil je krachten voor Gods zaak niet door je zorg over jezelf. Laat je motto dit jaar zijn: “Zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden.” Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Leun op je God, denk aan Zijn belofte: “uw kracht zal zijn overeenkomstig uw dagen!” De apostel zegt: “Ik wil dat u zonder zorgen bent.” Hij bedoelt niet: Ik wil dat je zorgeloos leeft zonder enige voorzichtigheid en zonder discretie. Wat hij wel bedoelt is dat je je vooral geen zorgen moet maken over jezelf, want de ogen van de Heere zullen altijd op jou gericht zijn.
Verder, beste vrienden, wil ik dat jullie de tekst gebruiken om nog grotere zegeningen en rijkere barmhartigheden te zoeken dan jullie ooit hebben genoten. Geloofd zij God voor Zijn genadige goedheid ten aanzien van deze kerk; Zijn barmhartigheden zijn zeer talrijk geweest; Zijn gunsten zijn elke morgen nieuw en elke avond vers; maar we hopen op meer. Laten we niet tevreden zijn met een zegen in februari, hoewel dat over het algemeen de maand is waarin we onze zegeningen hebben ontvangen. Laten we proberen om ook vandaag een zegen te ontvangen. Ik hoop dat degenen van jullie die vanmiddag in de zondagsschool aan het werk zijn deze zegeningen mogen ontvangen. En dat jullie ze mogen ontvangen van het begin van het jaar tot het einde van het jaar. Laat er vanmiddag geen saaiheid, lauwheid of lusteloosheid in de klassen voorkomen.
De broeder die de leerlingen zal toespreken, zal hopelijk met hartstocht en ernst tot jullie spreken; er mag geen sprake zijn van kilheid. Ik hoop dat jullie die evangeliseren op straat, voor zover dat mogelijk is in zulk weer, of van huis tot huis gaan met traktaten, of iets anders doen, op deze eerste zondag van het jaar een zegen mogen ontvangen. Zal het de volgende zondag alweer voorbij zijn? Nee, natuurlijk niet, het is van het begin van het jaar tot het einde van het jaar. Moeten we vijf of zes weken lang ernstig bidden voor een opwekking? Nee, we moeten van het begin van het jaar tot het einde van het jaar voor een opwekking bidden. Als we een Bron hebben waar we eindeloos uit mogen blijven putten, waarom zouden we onze kruiken dan leeg laten? Onze dankbaarheid kan in het bos van onze herinneringen genoeg brandstof vinden dat het vuur van onze liefde altijd zal blijven branden. Waarom zouden we te moe zijn als die heerlijke prijs onze voortdurende inspanningen waard is en de grote menigte getuigen ons voortdurend observeert?
Moge onze Heer door Zijn Geest jou en mij op een hoog gebedsniveau brengen en laat ons dan van het begin van het jaar tot het einde van het jaar blijven bidden. Moge God ons ook bewegen tot een hoge mate van vrijgevigheid, zodat we altijd mogen geven, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar, van de eerste week tot de laatste week, zodat er altijd een voorraad is zoals God die aan ons gegeven heeft voor Zijn zaak. En laat ons altijd ijverig, altijd hoopvol, altijd geestelijk en altijd opgewekt en voorbereid zijn om samen met Jezus Christus onze plaats in de hemelse gewesten in te nemen. Moge onze genadige God, door Jezus Christus onze Heere met ons optrekken, van het begin van het jaar, tot het einde van het jaar.
Amen.