Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de Heere stond op een muur, die naar het paslood gemaakt was, en een paslood was in Zijn hand. Amos 7:7
In geestelijke zaken is het heel duidelijk dat wanneer God in de ziel van de mens werkt, Hij altijd het paslood gebruikt. In het begin vindt Hij bij ons dat het fundament van onze natuur uit de loodlijn ligt, en daarom probeert Hij er niet op voort te bouwen, maar begint Hij met Zijn werkzaamheden door het uit te graven. Het eerste werk van de goddelijke genade in de ziel is het neerhalen van alles wat de natuur heeft opgebouwd. De mens heeft veel moeite gedaan om het in elkaar te zetten, maar het moet er allemaal uitkomen en er moet een groot gat overblijven; de mens moet zich leeg en vernederd voelen in de ogen van God. Want als God alles voor de mens wil zijn, dan moet de mens zelf niets zijn; en als Christus zijn Verlosser wil zijn, dan moet Hij een volledige Verlosser zijn, van het begin tot het einde. Dus het fundament van de menselijke verdienste moet worden opgeruimd en weggegooid, want God kan er niet recht op bouwen.