Doch ik zal gedurig hopen, en zal al Uw lof nog groter maken. Psalm 71:14
Toen de zonde het rijk van de mensheid aan zich onderwierp, sloeg zij alle minstrelen, behalve die van het geslacht van de Hoop. Voor de mensheid blijft, te midden van al haar smarten en zonden, de hoop zingen. Voor wie in Jezus gelooft, blijft er een koninklijk geslacht van zangers, want we hebben hoop op de zaligheid, een levende hoop, een eeuwige en goddelijke hoop. Omdat onze hoop blijft, gaat onze lofprijzing door: ”Ik zal gedurig hopen en zal U nog loven”. Aangezien onze hoop levendiger wordt en iedere dag steeds dichter bij haar vervulling komt, zal de sterkte van onze lofprijzing daardoor toenemen. ”Ik zal gedurig hopen, en zal al Uw lof nog grotermaken.”
Een hoop die op haar einde is, zou liederen voortbrengen die wegkwijnen; als de verwachtingen zouden vervagen, zou de muziek zwakker worden. Maar een onsterfelijke en eeuwige hoop, die elke dag met meer intensiteit brandt, brengt een loflied voort dat, aangezien het altijd zal blijven opstijgen, altijd nieuwe kracht zal krijgen.
Zie, mijn broeders, toe op uw geloof en uw hoop, want anders zal God van Zijn eer beroofd worden. Als u de goede dingen hoopt die Hij uw geloof beloofd heeft, zullen uw geloof en hoop in de juiste verhouding staan. Zo zult u Hem de lofprijzing toebrengen, die Zijn koninklijke inkomsten is, aanvaardbaar voor Hem door Jezus Christus. Deze lofprijzing wordt in overvloed van u verwacht.
David was niet traag in zijn lofprijzing geweest. Sterker nog, hij was een liefelijke zanger in Israël, een echte koorleider voor de Heere. Toch deed hij de gelofte om Zijn lof nog groter te maken. Zij die al veel doen, zijn gewoonlijk de mensen die nog meer kunnen. Hij was al oud. Zou hij God meer loven wanneer hij krachteloos was, dan hij gedaan had toen hij nog jong en sterk was?
Als hij niet met een luide stem zou kunnen uitblinken, dan zou hij het toch doen met een vurig hart. En wat zijn lofprijzing aan geluid zou verliezen, dat zou zij aan heilige vurigheid winnen. Ook al zat hij in de problemen, toch zou hij het niet toelaten dat het hoogtepunt van zijn voorspoed het donkere uur van zijn tegenspoed in klanken van tedere liefde zou overtreffen. Voor hem kon er in geen geval een teruggang zijn.
Hij had de Heere vereerd toen hij nog een jongen was en de kudde van zijn vader hoedde. Met de harp in zijn hand, onder een breedgetakte boom, had hij de Heere als zijn Herder verheerlijkt. Zijn stok en staf dienden tot vertroosting en vreugde. Als banneling had hij de rotsvastheid van Adullam en Engedi doen weergalmen van de Naam des Heeren.
In de tijd daarna, toen hij koning in Israël geworden was, was het aantal psalmen groter geworden en waren de snaren van zijn harp gewend geraakt aan de dagelijkse lofprijzing tot de God van zijn zaligheid. Hoe zou die geestdriftige dichter met zijn lofprijzing vooruit kunnen gaan? Zie hem daarginds uit alle macht voor de ark des Heeren dansen; hoe kan er meer vreugde en geestdrift zichtbaar gemaakt worden? Toch zegt hij: ”Ik zal al Uw lof nog groter maken”.
Zijn moeilijkheden waren de laatste tijd toegenomen en zijn lichamelijke gebreken ook. Toch komt er, ondanks alles, geen klacht over zijn lippen. Hij nam zich voor zijn loflied steeds hoger te laten rijzen, totdat hij het in een beter land voor eeuwig zou voortzetten.
Geliefden, het is voor mij een intense vreugde om u vanmorgen, na zo’n lange en droevige afwezigheid, weer toe te spreken, en ik bid dat mijn woorden door de Heilige Geest u allen mogen opwekken. Het is niet mijn bedoeling u te vermanen God te loven. Ik zal er van uitgaan, dat u dat al doet. Toch ben ik bang dat dit in het geval van velen niet terecht zal zijn.
We moeten van dat feit echter maar uitgaan bij hen, tot wie we ons met ons speciale onderwerp richten. Want degenen die God helemaal niet loven, kunnen ook niet vermaand worden Hem nog meer te loven. Aan hen die het nu fijn vinden God te loven, richt ik mijn toespraak. Hun zou ik willen vragen zich met de psalmist voor te nemen: ”Ik zal al Uw lof nog groter maken”.
I. Ons eerste punt zal zijn om ONS TOT DIT VOORNEMEN AAN TE ZETTEN. Waarom zouden we Gods lof nog groter moeten maken? Hier word ik in verlegenheid gebracht door het grote aantal argumenten dat me belegert. Zo vele verdringen zich rondom me, dat ik hen niet in volgorde kan opnoemen, maar hen min of meer willekeurig moet pakken.
Het maakt ons deemoedig als we bedenken, dat we God zeer zeker meer kunnen loven dan we gedaan hebben, want we hebben Hem tot nu toe erg weinig geprezen. Wat we als gelovigen hebben gedaan tot verheerlijking van God, voldoet in het geheel niet aan wat Hem toekomt. Dit zal ieder van ons, wel beschouwd, persoonlijk moeten toegeven. Bedenk, mijn geliefde broeder of zuster, wat de Heere voor u gedaan heeft.
Enige tijd geleden leefde u in uw zonden, dood en verwoesting; Hij heeft u door Zijn genade geroepen. U zat onder de last en de vloek van de zonde; Hij heeft u verlost. Verwachtte u in uw eerste vreugde over de vergeving niet, meer voor Hem te hebben gedaan, Hem meer te hebben liefgehad, Hem beter te hebben gediend?
Wat hebt u terugbetaald voor ontvangen weldaden? Is het gepast of genoeg? Ik kijk naar een akker overladen met kostbaar koren en rijpend voor de oogst. Ik hoor dat de landman zoveel voor de pacht heeft uitgegeven, zoveel voor het ploegen, zoveel voor het bemesten van het land, zoveel voor het zaad, zoveel voor het noodzakelijke wieden.
Daar is de oogst en het is een goede opbrengst. Hij is tevreden. Maar ik zie nog een andere akker: het is mijn eigen hart. En, mijn broeder, die van u is hetzelfde. Wat heeft de Landman ervoor gedaan? Hij heeft hem van een verwilderde woestenij vruchtbaar gemaakt, door een macht niet minder dan almacht.
Hij heeft hem omheind, hem geploegd en de doornen omgehakt. Hij heeft hem besproeid zoals geen andere akker ooit besproeid werd, want het bloedige zweet van Christus heeft hem bedauwd, ten einde de oorspronkelijke vloek weg te nemen. Gods Eigen Zoon heeft Zich helemaal gegeven, opdat deze onvruchtbare wildernis een tuin kan worden.
Wat ervoor gedaan is, is moeilijk op te sommen. Wat er meer aan gedaan had kunnen worden, kan niemand zeggen. Wat stelt de oogst nochtans voor? Is die voldoende, gezien de inspanning die eraan besteed is?
Is het bebouwen lonend? Ik vrees dat het meest passende antwoord op deze vraag zal zijn, dat we ons gezicht bedekken of dat het schaamrood ons bedekt in plaats van een sluier. Hier en daar een verschrompeld oor is een magere genoegdoening voor het bebouwen met eeuwige liefde.
Laat ons daarom zo beschaamd gemaakt zijn, dat we een vast voornemen hebben en met een vastberaden geest zeggen: ’’Door oneindige genade zal ik, die toch zo traag geweest ben, mijn gang versnellen; ik zal al Uw lof nog groter maken”.
Een ander argument dat zwaar op mijn gemoed drukt, is: waarin we God tot nu toe ook geprezen hebben, we hebben die dienst niet als iets vervelends voor onszelf gevonden, maar het is ons altijd zowel tot voordeel als tot vreugde geweest. Ik zou juist voor God niet bedrieglijk willen spreken, maar ik leg er getuigenis van af, dat de gelukkigste momenten die ik ooit gehad heb, besteed waren aan de verheerlijking van God.
Ik ben nog nooit zo dicht bij de hemel geweest, als toen ik voor de eeuwige troon aanbad. Ik denk dat iedere christen een dergelijk getuigenis zal afleggen.
Onder alle blijdschap op aarde, en ik zal ze niet geringschatten, is er geen te vergelijken met die van de lofprijzing. De onschuldige vrolijkheid bij de haard, het ingetogen geluk van huiselijke liefde, zelfs deze zijn niet te vergelijken met de blijdschap van de aanbidding, de verrukking om tot de Allerhoogste te naderen.
De aarde brengt op haar best slechts water voort, maar deze goddelijke bezigheid is als de wijn op de bruiloft te Kana. De meest zuivere en meest opwekkende blijdschap is de verrukking God te verheerlijken en zo vast vooruit te lopen op de tijd, dat we ons voor eeuwig in Hem zullen verlustigen.
Welnu, broeders, als de lof aan God geen woestijn voor u geweest is, keer er dan met geestdrift en vurigheid naar terug en zeg: ”Ik zal al Uw lof nog groter maken”. Als iemand denkt, dat je moe wordt van de dienst des Heeren, zeg hem dan dat lof tot Hem zo’n vrijheid geeft, zo’n ontspanning, zo’n weldaad, datje verlangt er nooit meer mee te stoppen.
Als de mensen de dienst aan God slavernij noemen, wens ik, wat mij betreft, altijd zo’n slaaf te zijn. Ik zou graag onuitwisbaar met de Naam van mijn Meester gebrandmerkt worden. Ik zou mijn oor graag aan de deurpost van het huis mijns Heeren vast hebben zitten en daar nooit meer weggaan. Dit zal mijn ideaal zijn: steeds dienstbaarder te worden aan Gods eer. Dit zal winst zijn: om Christus’ wil, niets te zijn. Dit alles voor mij: U te loven, mijn Heere, zolang ik leef.
Een derde reden komt als vanzelf snel op. We moeten God vandaag zeker meer loven dan op iedere willekeurige dag in het verleden, omdat we nu meer weldaden ontvangen hebben. Juist in de tijdelijke gunsten hebben we grotelijks gedeeld. Begin hiermee en ga dan verder. Sommigen van u, geliefde broeders en zusters, zouden best eens herinnerd kunnen worden aan de grote tijdelijke weldaden waarmee u overstelpt bent.
U zit vandaag in dezelfde situatie als Jakob, toen hij zei: ”Ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heren geworden”. Toen u in het begin het huis van uw vader verliet om een zwaar beroep te gaan uitoefenen, had u een behoorlijk karige portemonnee en alleen maar slechte vooruitzichten.
Maar waar staat u nu, wat tijdelijke omstandigheden en positie betreft? Hoe zeer heeft God een aantal van u begunstigd! Jozef is van de kerker tot de troon opgeklommen. David is van de schaapskudden opgeklommen tot een paleis.
Kijk om naar wat u eens geweest bent, en geef de Heere wat Hem toekomt. Hij richt de geringen op uit het stof en doet hen zitten bij de prinsen. U was onbekend en onaanzienlijk, en nu heeft Zijn goedertierenheid u verhoogd en in aanzien geplaatst. Heeft dit niets te betekenen? Versmaadt u de milddadigheid van de hemel? Wilt u de lof des Heeren hierom niet groter maken? Dat behoort u zeker te doen en dat moet u wel doen, of anders zult u de vernietigende vloek voelen, die de ondankbaarheid doet verwelken, waar ze zich ook maar ophoudt.
Misschien heeft Gods voorzienigheid niet precies op die manier met u gehandeld, maar zich met evenveel goedheid en wijsheid aan u in een andere gedaante geopenbaard. U bent verdergegaan in dezelfde kringen als waarin u het leven begon, maar u hebt uw beroep kunnen uitoefenen. U bent in gezondheid en kracht bewaard gebleven. U bent van voedsel en kleding voorzien. En wat het belangrijkste is, u bent gezegend met een vergenoegd gemoed en een glanzend oog.
Geliefde vriend, bent u nu niet dankbaar? Wilt u de lof van uw hemelse Vader niet groter maken? We moeten tijdelijke weldaden niet zo overschatten dat we wereldlijk worden, maar ik vrees dat het waarschijnlijker is dat wij ze onderwaarderen en ondankbaar worden. We moeten ervoor oppassen ze zo onder te waarderen, dat ze ons besef van de schuld waarin wij voor God staan, doen verminderen.
Soms spreken we van grote weldaden. Welnu, ik wil u een vraag stellen. Kunt u uw grote weldaden tellen? Die van mij kan ik niet tellen. Misschien vindt u de berekening gemakkelijk. Ik vind haar ontelbaar. Onlangs dacht ik, en ik durf het in het openbaar te erkennen, wat een grote weldaad het was me in bed om te kunnen draaien. Sommigen van u lachen hier misschien om.
Toch overdrijf ik niet, als ik zeg dat ik bijna van blijdschap in mijn handen kon klappen, toen ik merkte dat ik me zonder pijn in bed kon omdraaien. Vandaag is het voor mij een grote weldaad, dat ik hier rechtop voor u kan staan.
We nemen gedachteloos aan dat er slechts een stuk of twee grote weldaden zijn, zoals onze kinderen bij ons te houden of gezond te zijn. Maar in benarde tijden merken we, dat ontelbare kleine dingen ook grote gaven van Gods liefde zijn. Die brengen grote beproeving met zich mee als ze ons onthouden worden. Zing dan, terwijl u water put uit de diepste bronnen.
En als de boordevolle vaten overlopen, maak de lof des Heeren dan nog groter. Maar moeten we Gods lof niet groter maken, wanneer we denken aan onze geestelijke weldaden? Welke gunsten van deze hogere orde hebben we niet ontvangen!
Tien jaar geleden was u vastbesloten God te loven voor de verbondsweldaden die u juist toen ondervonden had, maar nu, hoeveel meer zijn er niet aan u verleend; hoeveel bemoedigingen te midden van duisternis; hoeveel antwoorden op het gebed; hoeveel leidingen in lastige situaties; hoeveel verrukkingen van gemeenschap; hoeveel hulp in de dienst; hoeveel uitkomsten in de strijd; hoeveel openbaringen van eeuwige liefde!
Naast de aanneming hebt u al de zegeningen van het erfgenaamschap ontvangen; naast de rechtvaardiging de volle zekerheid van de aanvaarding; naast de bekering al de krachten van de inwoning.
En vergeet niet, zoals er geen zilveren beker in Benjamins zak was totdat Jozef er één in deed, zat er geen geestelijk goed in u totdat de Heere der goedertierenheid het u gaf. Daarom, looft de Heere. Laat het lied toch steeds luider worden. Looft Hem met cimbalen van vreugdegeluid. Aangezien we niet kunnen hopen Zijn weldaden af te meten, laten we onze God dan oneindig loven. ”Ik zal al Uw lof nog groter maken.”
Laten we nu een beetje verder gaan. We hebben, gedurende een reeks van jaren, de trouw, onveranderlijkheid en waarheid van onze God ervaren. We hebben deze eigenschappen ervaren door ons zondigen tegen God en het dragen van de last van ons wangedrag, ze ervaren door de ontelbare weldaden die de Heere ons verleend heeft. Zal heel deze ondervinding vruchteloos zijn?
Zal er geen voortgang in de dankbaarheid zijn, waar we Hem dat steeds meer verplicht zijn? God is zo goed, dat ieder moment van Zijn liefde een leven van lofprijzing vergt. Men moet niet vergeten, dat iedere christen, als hij in de genade toeneemt, hogere gedachten van God dient te hebben.
Onze hoogste voorstelling van God schiet oneindig veel te kort bij Zijn heerlijkheid, maar een gevorderd christen heeft een veel helderder kijk op wie God is, dan hij in het begin had. Welnu, de grootheid van God geeft altijd reden tot lofprijzing. ”De HEERE is groot en” – wat volgt er dan? – ’’zeer te prijzen.”
Als God dus groter voor mij is dan Hij was, laat mijn lof dan ook groter zijn. Als ik Hem meer toegenegen als mijn Vader zie; als ik een helderder kijk heb op Hem in de verschrikkingen van Zijn rechtvaardigheid; als ik een helderder kijk heb op de glans van Zijn wijsheid waarin Hij de verzoening uitdacht; als ik ruimere gedachten van Zijn eeuwige, onveranderlijke liefde koester, laat iedere voortgang in kennis me dan nopen te zeggen: ”Ik zal al Uw lof nog groter maken”. Ik heb van U gehoord met mijn gehoor, maar nu ziet mijn oog U. Daarom zal mijn lofprijzing nog hoger opstijgen, terwijl ik mijzelf in stof en as verafschuw. Tot Uw troon zal mijn loflied opklimmen.
Ik zag slechts als het ware de zoom van Uw gewaad, maar U had me verborgen in de kloof van de steenrots Christus Jezus en deed Uw heerlijkheid aan mij voorbijgaan. En nu zal ik U loven net als de serafs dat doen. Ik zal met hen voor de troon wedijveren in het grootmaken van Uw Naam. We leren maar weinig op de leerschool van Christus als de praktische uitwerking van alles ons niet doet roepen: ”Ik zal al Uw lof nog groter maken”.
Terwijl ik hier en daar stil een gedachte uit duizenden selecteer, zou ik u eraan willen herinneren, dat dit ook een goede reden is om Gods lof groter te maken: dat we dichter bij de plaats komen waar we Hem hopen te loven, een wereld zonder einde, een volmaakte wereld. Nooit hebben we deze muren heerlijker doen weergalmen dan toen we samen van ons Vaderhuis in de hemel zongen, toen we de tenten een dagreis dichter bij huis opsloegen.
De hemel is de enige woning voor onze zielen en we zullen nooit het gevoel hebben dat we tot onze rust gekomen zijn, totdat we zijn gebouwen bereikt hebben. Eén reden waarom we in de hemel zullen kunnen rusten, is omdat we daar voor eeuwig het doel van onze schepping zullen kunnen bereiken. Ben ik dichter bij de hemel?
Dan zal ik meer dat werk gaan doen dat ik in de hemel zal doen. Ik zal weldra gebruik kunnen maken van de harp. Laat me haar zuiver stemmen. Laat me de gezangen repeteren die ik voor de troon zal zingen. Want als de woorden in de hemel liefelijker en rijker zullen zijn dan alles wat dichters hier kunnen samenstellen, zal het lied van de hemel toch wezenlijk hetzelfde zijn als datgene wat we hier beneden de Heere aanbieden.
Zij prijzen daarboven het Lam met gezangen en wij hier beneden ook. De kern van hun lofprijzing is de dankbaarheid dat Zijn bloed moest vloeien en dat is ook de kern van onze lofprijzing.
Zij loven de Naam van Immanuël voor onverdiende genade, verleend aan onwaardigen, en wij doen hetzelfde. Mijn bejaarde broeders, ik feliciteer u, want u bent al bijna thuis. Wees nog meer vervuld van lofprijzing dan ooit tevoren. Versnel uw pas, aangezien het land van zaligheid helderder blinkt. U bent dicht bij de paarlen poort. Blijf zingen, geliefde broeder, hoewel de lichamelijke gebreken toenemen, en laat het lied liefelijker en luider worden, totdat het in de harmonieën der eeuwigheid versmelt.
Moet ik u nog een reden geven, waarom we Gods lof groter behoren te maken? Als het moet, zou ik deze in de weegschaal willen leggen, dat we, zeker in het huidige tijdsgewricht, ijveriger behoren te zijn om God te loven, omdat de vijanden van God erg ijverig zijn in hun inspanningen Hem te verachten. Dit is de tijd dat de spotters grenzeloos brutaal zijn.
Werd u er niet koud van, toen u revolutionairen in het rampzalige Parijs hoorde beweren ”God vernietigd” te hebben? Het kwam me als bijna nog betreurenswaardiger voor, toen ik het voorstel van één van hun filosofen las die hen weer godsdienstig wilde hebben, dat zij God voor tenminste tien jaar weer moesten invoeren – een vermetel advies, net zo godslasterlijk brutaal als de onbeschaamdheid die de triomf van het atheïsme had geproclameerd.
Maar we hoeven niet aan de overkant van het Kanaal te kijken. Misschien spreken ze aan gene zijde op een eerlijker manier dan wij. Want onder ons komt ongelovigheid volop voor, die voorgeeft de Schrift te eerbiedigen terwijl zij haar zuivere leer verloochent. En we hebben iets wat net zo slecht is: een bijgeloof dat Christus opzij duwt voor de menselijke priester, de sacramenten tot alles maakt en het zuivere vertrouwen in de grote verzoening tot niets reduceert.
Welnu, mijn broeders, degenen die deze opvatting koesteren, liggen niet te slapen en spannen zich ook niet minder in. Wijzijn misschien erg stil en lauw wat godsdienst betreft (jammer dat we zo zijn!), maar deze mensen zijn ijverige verbreiders van hun geloof, of geen geloof. Zij reizen stad en land af om iedereen te bekeren.
Als we zo aan deze drukke dienaren van de satan denken, moeten we onszelf aansporen en zeggen: ”Zal de Baal vlijtig gediend worden en de Heere zo’n slaperige voorstander hebben? Ontwaak, mijn ziel! Word wakker, mijn geest! Waak onmiddellijk op en maak de lof van uw God groter!” Maar inderdaad, terwijl ik u deze paar argumenten geef uit de vele die mij te binnen schieten, troost de gedachte mijn gemoed, dat voor diegenen onder u die God kennen en Hem liefhebben, het nauwelijks nodig is dat ik redenen noem, want uw eigen zielen hongeren en dorsten ernaar Hem te loven. Als u enige tijd van de eredienst aan God verstoken bent, verlangt u hevig naar de samenkomsten in het huis van God en benijdt u de zwaluwen die hun nesten onder de dakranden bouwen.
Als u niet in staat bent om de dienst die u normaal voor de gemeente van Christus verrichtte te volbrengen, slepen de uren zich eentonig voort. Zoals de Meester het Zijn spijs en drank vond de wil te doen van Hem die Hem gezonden had, zo bent u, als u niet in staat bent die wil te doen, als iemand wie spijs en drank onthouden worden. Een onverzadigbare honger krijgt vat op u. O christen broeder, verlangt u er niet hevig naar God te loven? Ik weet zeker dat u nu denkt: ”Och, kon ik Hem maar beter loven!”
U bevindt zich misschien in een positie, waarin u werk voor Hem te doen hebt, en uw hart zegt u: ”Wat wenste ik dat ik dit werk nauwgezetter tot Zijn eer zou kunnen doen!” Of misschien zit u in zo’n levenssituatie dat u maar weinig kunt doen. Misschien wenste u vaak dat God iets voor u veranderen zou. Niet dat het iets vol van gemakken moet worden, maar iets waarin u dienstbaar- der zou kunnen zijn. Bovendien weet ik dat u graag verlost wilt zijn van de zonde en van alles wat u ervan weerhoudt uw God steeds meer te loven. Welnu, ik hoef niet méér aan te voeren, want uw eigen hart bepleit de heilige zaak.
Sta me toe, dat ik dit punt afsluit met iets wat het onderwerp illustreert. Ik ken iemand die reeds lang het voorrecht had, zijn stem in het koor van de grote Koning te verheffen. In dat kostelijke werk was er niemand gelukkiger dan hij. Des te langer hij met het werk bezig was, des te meer hij ervan hield. Welnu, op zekere dag ontdekte deze zanger dat hij uitgesloten werd van het koor.
Hij wilde zich aanmelden eraan deel te nemen, maar hij werd niet toegelaten. Misschien was de Koning boos. Misschien had de zanger vals gezongen. Misschien had hij in een andere kwestie onbetamelijk gehandeld of misschien wist zijn Meester dat zijn lied liefelijker zou worden als hem voor enige tijd het stilzwijgen werd opgelegd.
Hoe het kwam, weet ik niet, maar ik weet wel dat hij hierdoor in grote gewetensnood kwam. Dit koorlid smeekte vaak om weer in ere hersteld te worden, maar hij werd net zo vaak teruggewezen, en nog enigszins hard ook. Ik denk dat het langer dan drie maanden duurde dat deze ongelukkige zanger tot stilzwijgen gedwongen werd. Hij was vol enthousiasme, maar kon zich niet uiten.
De koninklijke muziek ging zonder hem door. Er was geen gebrek aan liederen, en hierin verheugde hij zich, maar hij verlangde er toch naar zijn plaats weer in te nemen. Ik kan u niet zeggen hoe vurig hij ernaar verlangde. Ten slotte brak het gelukkige moment aan: de Koning gaf Zijn toestemming en hij mocht weer zingen. De zanger was zeer dankbaar en ik hoorde hem zeggen, en u zult hem horen zeggen: ’’Mijn Heere, aangezien ik weer in ere hersteld ben, zal ik gedurig hopen, en zal ik al Uw lof nog groter maken”.
II. Laat ons nu op een ander punt overgaan. Laat ons in de kracht van de Geest DATGENE VERJAGEN WAT ONS ERVAN WEERHOUDT GODS LOF NOG GROTER TE MAKEN.
Eén van de meest dodelijke dingen is dromerigheid, slaperigheid. Een christen kan gemakkelijk in deze toestand geraken. Ik merk het zelfs in de eredienst. Menigmaal wordt de hele dienst mechanisch afgewerkt.
Die zelfde dromerigheid treft veel professoren en blijft hen bij, en in plaats van God steeds meer te loven, kunnen zij niet anders dan ternauwernood de oude stijl in stand houden. Laten we ons uit zo’n slaap wakker schudden. Immers, als er één dienst is waarin iemand geheel en al wakker moet zijn, dan is het wel in het loven en grootmaken van God.
Het zou absurd zijn zich een slaperige seraf voor de troon des Heeren voor te stellen, of een knikkebollende cherub tijdens een geestelijk lied. En moet zo’n belediging van de Majesteit des hemels op aarde gezien worden? Nee! Laten we tot alles wat er in ons is, zeggen: ’’Ontwaak! Ontwaak!”
De volgende hindernis zou verdeelde oogmerken kunnen zijn. Welk voornemen we misschien ook hebben, we kunnen Gods lof niet groter maken als we, bij het ouder worden, onze gedachten door deze wereld in beslag laten nemen. Als ik zeg: ”Ik zal Gods lof groter maken” en toch links en rechts aan nieuwe projecten begin om rijkdom te vergaren, of me onnodig in grotere zakelijke beslommeringen stort, spreken mijn daden mijn voornemens tegen. Niet dat we de ondernemingsgeest zouden willen stuiten. Er zijn perioden in het leven, waarin iemand misschien in staat gesteld wordt om Gods lof te vergroten, door de grenzen van zijn zaak uit te breiden.
Maar er zijn ook mensen die ik gekend heb, die God zeer wel in een bepaalde situatie geprezen hebben, maar die desondanks niet tevreden waren en zichzelf hebben willen verheerlijken. Zij hebben hun zondagsschoolklas moeten opgeven, of de evangelisatiepost in het dorp, of hun deelname aan de bezoek- commissie, of een andere vorm van christelijke dienstbaarheid, omdat hun geldverdienen alle kracht van hen vergde.
Geliefden, u zult het voor weinig winst houden als u in deze wereld wint, maar in het lofprijzen van God verliest. Bij het ouder worden is het verstandig als we onze krachten steeds meer concentreren op dat ene, dat enige om voor te leven: de lofprijzing van God.
Een ander groot obstakel om Gods lof groter te maken, is zelfgenoegzaamheid. En dit is nogmaals een toestand waarin we erg gemakkelijk kunnen vallen. Wij denken – maar dit moeten we niet toegeven als we afgeluisterd kunnen worden – dat we allemaal zeer geschikte kerels zijn. We belijden misschien in het gebed en op andere tijden, dat we rampzalige zondaren zijn – en ik zal niet ontkennen dat we toch geloven dat het zo is – maar ondanks dat leeft er in ons gemoed de overtuiging, dat we zeer fatsoenlijke mensen zijn en het in het algemeen buitengewoon goed doen.
En als we ons met andere christenen vergelijken, siert het ons dat we God zo goed loven. Welnu, ik heb dit erg scherp verwoord, maar is dit niet wat het hart ons soms heeft ingegeven? O, wat een weerzinwekkende gedachte, dat een zondaar tevreden met zichzelf kan worden! Zelfgenoegzaamheid betekent het einde van de groei.
Geliefde vriend, waarom vergelijkt u zich met de dwergen om u heen? Als u zich zonodig met uw medemensen wilt vergelijken, kijk dan naar de reuzen van weleer. Of, nog beter, laat die zondige gewoonte helemaal varen, want Paulus zegt dat het niet verstandig is ons met elkaar te vergelijken. Zie op onze Heere en Meester, Die zo hoog boven ons oprijst in ongeëvenaarde voortreffelijkheid.
Nee, nee, we durven onszelf niet te hoog aan te slaan, maar we nemen ons in nederige zelfveroordeling voor om de Heere steeds meer te loven.
Op het verleden rusten, is wat dit betreft nog een gevaar. Toen we jong waren, deden we zo veel voor God. Ik kom af en toe hommels in de christelijke bijenkorf tegen, die zich erop beroemen dat ze jaren geleden ontzettend veel honing maakten. Ik zie vandaag mensen op hun roeispanen liggen, maar zij verbazen me door hun beschrijving van de vaart die ze jaren geleden aan de boot gaven. U had ze moeten zien toen ze in vroeger tijden superroeiers waren. Wat jammer dat deze broeders er niet toe opgewekt kunnen worden hun eerste werken weer te doen.
Het zou winst voor de gemeente zijn, maar net zo’n weldaad voor henzelf. Stel dat God zou zeggen: ’’Rust op het verleden. Ik heb u twintig jaar geleden grote goedertierenheden geschonken; leef ervan”. Stel dat de geliefde Geest der eeuwigheid zou zeggen: ”Ik heb dertig jaar geleden een werk in u gewrocht. Ik trek me terug en Ik zal niets meer doen”. Waar zou u dan blijven? Nochtans, geliefde broeder, als u opnieuw nog uit de eeuwige fonteinen moet putten, prijs dan, ik smeek het u, de nooit genoeg volprezen Bron van alles.
Moge God ons dan helpen om al die dingen van ons af te schudden, die ons ervan kunnen weerhouden Hem te loven! Er is misschien een bedroefde hier, in zo’n neerslachtige toestand, zo sterk terneergedrukt door armoede of lichamelijke pijn, dat hij zegt: ”Ik kan Gods lof niet groter maken. Ik sta op het punt de hoop op te geven”. Geliefde broeder, moge God u volledige overgave aan Zijn wil schenken. En des te groter uw problemen, des te liefelijker zal uw lied zijn. Ik kwam bij een oude schrijver een kort maar innemend verhaal tegen, dat mij diep raakte.
Een arme weduwe en haar kleine kind zaten samen in grote nood; allebei voelden ze de nijpende honger. Het kind keek omhoog naar het gezicht van zijn moeder en sprak: ’’Moeder, God laat ons toch niet verhongeren?” ”Nee, mijn kind”, zei de moeder, ”ik denk van niet”. ’’Maar moeder”, zegt het kind, ”als Hij het wel doet, zullen we hem nog loven zo lang we leven, hè moeder?” Mogen zij die nu grijs zijn, kunnen zeggen wat het kind zei en het uitvoeren. ”Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen.” We hebben het goede uit de hand des Heeren ontvangen; zouden we het kwade ook niet ontvangen? ”De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de naam des HEEREN zij geloofd.” ”Ik zal al Uw lof nog groter maken.”
III. LATEN WE ONS, nog kort, RICHTEN OP DE PRAKTISCHE UITVOERING VAN DIT VOORNEMEN. Ik heb u er redenen voor gegeven en geprobeerd belemmeringen weg te nemen. En nu volgt wat hulp bij de uitvoering ervan. Hoe zal ik ermee beginnen Gods lof steeds groter te maken?
De ijver zegt: ”Ik zal vanmiddag een nieuwe plicht op me nemen”. Stop, geliefde broeder, wacht eens even. Als u God wilt prijzen, zou het niet beter zijn eerst bij uzelf te beginnen? De muzikant zei: ”Ik zal God beter loven”, maar de pijpen van zijn instrument zaten verstopt. Hij kon daar maar beter eerst naar kijken. Ook als de snaren niet meer de juiste spanning hebben, is het goed die bij te stellen voor met de melodie te beginnen.
Als we God meer willen loven, moet het niet gebeuren zoals jongens een zwembad in duiken – eerst met hun hoofd. Nee, maak u bereid, maak uw hart bereid. U hebt de hulp van de Geest nodig om uw ziel geschikt te maken om God te loven. Het is niet het werk van Jan en alleman. Ga dan naar uw kamer, belijd de zonden uit het verleden en vraag de Heere u veel meer genade te geven, zodat u ermee mag beginnen Hem groot te maken.
Als we Gods lof steeds groter willen maken, laten we dan goed gebruik maken van onze persoonlijke godsdienst. God wordt zeer geprezen door echte godvruchtige gebeden en aanbidding. Preken zijn geen vruchten: het is zaaisel. Het oprechte loflied is een vrucht. Ik bedoel dit, dat de groene halm van de tarwe de preek kan zijn, maar de tarwe- aar is het loflied dat u zingt, het gebed waarin u zich verenigt.
Waar het leven waarlijk op uitloopt, is de lofprijzing tot God. ”Het belangrijkste doel van de mens”, zegt de catechismus, en ik kan het niet beter verwoorden, ”is God te verheerlijken en zich voor eeuwig in Hem te verlustigen”. En waar we God in onze persoonlijke godsdienst verheerlijken, beantwoorden we aan het ware doel van ons bestaan.
Als we ernaar verlangen God meer te loven, moeten we om genade vragen, dat onze persoonlijke godsdienst tot een hoger niveau mag rijzen. Ik word er door eigen ervaring steeds meer van overtuigd, dat de sterkte van ons wezen in verhouding zal staan tot de sterkte van ons persoonlijk leven met God en de kracht van ons werk voor God onder de mensen. Laten we hier goed op letten.
Opnieuw hoor ik echter de geestdriftige jongeman of vrouw zeggen: ’’Welnu, ik zal luisteren naar wat u gezegd hebt. Ik zal aandacht schenken aan persoonlijk gebed en aan innerlijke zaken, maar ik ben van plan met wat nuttig werk te beginnen”. En terecht. Maar wacht eens even. Ik wil u deze vraag stellen: Bent u er zeker van dat uw eigen persoonlijke gedrag in wat u uw alledaagse leven noemt, net zo veel van de lofprijzing aan God in zich heeft als het zou kunnen hebben? Het is een grote fout te denken, dat we hier moeten komen om God te loven.
U kunt God loven in uw winkel, in uw keuken, in uw slaapkamer. Het is een grote fout te veronderstellen, dat de zondag de enige dag is om God te loven. Loof Hem op maandag, dinsdag, woensdag, iedere dag, overal. Alle plaatsen zijn heilig voor geheiligde mensen en alle bezigheden heilig voor geheiligde mensen, als zij die doen uit heilige motieven, met hun hart tot God opgeheven.
En als iemand met de smidshamer zwaait of zijn hand aan de ploeg slaat, dan is dat ware aanbidding die voor de Heere en niet voor de mensen gedaan wordt. Ik mag het verhaal van het dienstmeisje wel, aan wie, toen ze zich bij de gemeente wilde aansluiten, gevraagd werd: ’’Bent u bekeerd?”, antwoordde: ”Ik hoop van wel, meneer”. ’’Waar baseert u dat op, dat u een echt kind van God bent?” ”Nou, meneer, ik merk van binnen een grote verandering in vergelijking met wat er vroeger was.” ”Wat voor verandering?” ”Ik weet het niet, meneer, maar er is in alle dingen een verandering.
Eén voorbeeld: ik veeg nu ook altijd onder de mat.” Menigmaal had ze het stof onder de mat verstopt. Nu niet meer. Het is een uitstekende reden om te geloven dat er een bekering is, wanneer het werk plichtsgetrouw gedaan wordt.
Er ligt een stel matten in al onze huizen, waar we het vuil gewoonlijk onder vegen. En wanneer het zaak voor iemand wordt onder de mat te vegen – u, kooplieden, hebt uw matten, weet u; wanneer u het kwade vermijdt dat de douane toelaat maar God veroordeelt, dan hebt u de kenmerken van de genade in u. Och, mochten we een handelwijze hebben naar het voorbeeld van Christus! Als er iemand op een geheiligde manier zou leven, hoewel hij nooit een preek gehouden had of zelfs een lofzang gezongen, zou hij God hebben geprezen.
En des te plichtsgetrouwer hij zou handelen, des te grondiger zou hij dat gedaan hebben.
Nu we deze innerlijke zaken overdacht hebben, laten we er dan toe overgaan onze feitelijke en directe dienst aan God uit te breiden. Laten we doen wat we met het christelijk onderwijs, bezoekwerk etcetera al hebben gedaan. Laten we nochtans in totaal meer doen, meer geven en meer arbeiden. Wie onder ons doet er zijn uiterste best, of geeft al het mogelijke?
Laten we onze pas versnellen. Of stel dat we al zo veel doen, dat de tijd die we mogelijk overhebben helemaal vol zit, laten we dan wat we doen, nog beter doen. In sommige christelijke gemeenten willen ze niet meer verenigingen, maar ze willen er meer kracht in stoppen. U kunt misschien over het zand aan de kust huppelen en nauwelijks een afdruk achterlaten, maar als u zware passen neemt, is er iedere keer een diepe voetafdruk.
Mogen wij in onze dienst aan God met zware tred lopen en diepe voetafdrukken in het zand van de tijd achterlaten. Wat u ook doet, doe het van harte, stort u erin, doe het met kracht. ”Gij zult de Heere uw God liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht.” Och, mochten wij in staat zijn God op deze wijze te dienen, dan zouden we Zijn lof steeds groter maken! Ofschoon ik niet zeg, dat men altijd aan de hoeveelheid werk die iemand voor God verricht kan zien hoe zeer hij God looft, toch is het geen slechte graadmeter.
Het was een oud aforisme van Hippocrates, de oude geneesheer, dat je iemands hart zou kunnen beoordelen aan zijn arm. Hiermee bedoelde hij, dat hij aan iemands polsslag zijn hart beoordeelde. En als regel, hoewel er uitzonderingen kunnen zijn, kan men zien aan het werk dat iemand voor God verricht, of zijn hart echt voor God klopt. U die al veel doet, doe nog meer. En u die nu weinig doet, ik bid u, vermeerder dat beetje in Gods kracht en prijs Hem zo meer en meer.
We zouden Gods lof veel groter kunnen maken, als we meer van de lofprijzing tot Hem aan onze gewone gesprekken zouden toevoegen – als we meer over Hem zouden spreken als we onderweg zijn of als we thuis zitten. We zouden Hem steeds meer kunnen loven, als we onze heiliging ten uitvoer zouden brengen en aan het bevel gehoor geven: ’’Hetzij dan dat gij eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods”.
We zouden er goed aan doen, als we aan onze godsdienst meer zingen zouden toevoegen. De wereld zingt, de miljoenen hebben hun liederen. En ik moet u zeggen dat de smaak van de massa erg opmerkelijk is, vooral wat haar favoriete liederen betreft.
Veel ervan zijn zo absurd en nietszeggend, dat ze een gek onwaardig zijn. Ik zou een gek beledigen, als ik zou geloven dat zulke liederen zoals de mensen vandaag de dag zingen, echt aangenaam voor hem zouden zijn. Toch zal dit het werk van mensenzijn en men zal te hoop lopen om deze rommel te horen.
Welnu, waarom zouden wij, met de verheven psalmen van David die we hebben, met de indrukwekkende gezangen van Cowper, van Milton, van Watts, waarom zouden wij niet zo goed zingen als zij? Laat ons de liederen van Sion zingen. Die zijn net zo opgewekt als de liederen van Sodom. Laat ons de enorme dwaasheid van Gomorra overstemmen met melodieën van het nieuwe Jeruzalem.
Om af te sluiten zou ik echter wel willen, dat iedere christen hier doordrongen zou raken van het belang van het onderwerp dat ik u heb proberen voor te leggen. En als ik zeg iedere christen, mag ik me corrigeren en zeggen: iedereen die hier aanwezig is. ”Ik zal al Uw lof nog groter maken.” Waarom hebben sommigen van u die hier aanwezig zijn, God nog nooit geprezen? Stel dat u vandaag zou sterven, en dat moet weldra gebeuren, waar zou u dan heengaan? Naar de hemel? Waar zou de hemel voor u zijn?
Er kan voor u geen hemel zijn. Men prijst God in de enige hemel waar ik ooit van gehoord heb. Het hoofdbestanddeel van de hemel is dankbaarheid, lofprijzing, aanbidding. U kent hier niets van, en daarom zou het voor God niet mogelijk zijn om voor u een hemel te maken. God kan alles, behalve een zondige ziel gelukkig maken, of waarheid en recht geweld aandoen.
U moet of God loven of verloren gaan. O, mijn hoorder, u moet kiezen: u moet of de God aanbidden Die u gemaakt heeft, of anders moet u verloren gaan. Het is niet zo dat Hij voor u een vuur doet ontbranden, noch dat Hij de zwavel van Zijn gramschap erover uitstort, hoewel dat waar moge zijn, maar uw rampzaligheid zal binnenin uzelf beginnen. Want niet kunnen prijzen betekent vol van de hel zijn. God te prijzen betekent vol van de hemel zijn.
Wanneer we volledig in de aanbidding opgaan, zijn we helemaal vervuld van gelukzaligheid. Maar wanneer we helemaal verstoken van dankbaarheid zijn, zijn we ook helemaal verstoken van geluk. Och, moge er een verandering over u komen, u die de Heere nooit geprezen hebt, en moge dat vanmorgen gebeuren! Moge het werk van de wedergeboorte nu plaatsvinden. De Heilige Geest heeft macht om uw stenen hart in één ogenblik te veranderen in een vlezen hart, zodat het in plaats van koud en levenloos, zal bonzen van dankbaarheid.
Ziet u Christus aan het kruis niet, stervend voor zondaren? Kunt u op die onbaatzuchtige liefde zien, zonder dankbaarheid te voelen voor zo’n liefde, zoals die daar ten toon gespreid wordt? Och, als u op Jezus zien kunt en uw vertrouwen op Hem stelt, zult u een flits van leven in uw ziel voelen komen. En daarmee zal ook de lofprijzing komen. Dan zult u het mogelijk vinden het blijde leven te beginnen, en zal het zeker voor u zijn dat u Gods lof steeds groter zult maken.
Zo zal dat blijde leven ontvouwd worden, vervolmaakt worden in de gelukzaligheid. Christenen, het laatste woord is toch voor u. Maakt u Gods lof steeds groter? Als dat niet zo is, dan ben ik ergens bang voor, en dat is dat u Hem waarschijnlijk steeds minder looft. Het is zeker waar dat we, als we in het christelijk leven niet vooruitgaan, achteruitgaan. U kunt niet blijven stilstaan. Er is een beweging naar de ene of de andere kant.
Wat zal er van hem worden die God nu minder looft dan vroeger, en morgen nog minder, en de volgende dag weer minder, enzovoorts? En hoe is hij? Blijkbaar is hij één van hen die terugvallen in het verderf, en er zijn geen andere mensen over wie een vreselijkere straf is uitgesproken.
Hiervan is vaak door Paulus, en ook zeer afschrikwekkend door Petrus en Judas gesproken: ’’bomen, tweemaal verstorven, en ontworteld”, ’’dwalende sterren, voor wie de donkerheid der duisternis in eeuwigheid bewaard wordt”.
Het zou voor hen oneindig veel beter geweest zijn als ze de weg der rechtvaardigheid niet geweten hadden, dan hem op hun manier wel gekend te hebben en zich afgewend! Het zou beter zijn, als zij nooit de hand aan de ploeg geslagen hadden dan het wel gedaan te hebben, op hun manier, en ervan terug te keren.
Niettemin, geliefden, ben ik van betere dingen van u overtuigd, dingen die met de verlossing gepaard gaan. Ik bid dat God u van kracht tot kracht voort zal leiden, want dat is het pad der rechtvaardigen. Moge u groeien in genade, want de echtheid van het leven wordt door groei aangetoond. Moge u als pelgrims de hele weg naar de hemel zingend opgaan.
De leeuwerik moge ons als uiteindelijk toonbeeld dienen en als voorbeeld van wat we allen zullen zijn. We zullen opgaan. Ons gebed zal zijn: ’’Nader, mijn God, tot U”. We zullen opgaan. Ons motto zal zeker zijn: ’’Hoger! hoger! hoger!” Terwijl we opgaan, zullen we zingen, en ons lied zal steeds luider worden, steeds duidelijker, steeds voller van de hemel. Naar boven, broeder! Zing terwijl u opgaat. Naar boven! Zing totdat u in de heerlijkheid versmelt.
Amen.