De Joden dan zeiden: Ziet, hoe lief Hij hem had! Johannes 11:36
Jezus weende bij het graf van Lazarus. Zijn verdriet was zo duidelijk zichtbaar voor de toeschouwers dat ze zeiden: “Ziet, hoe lief Hij hem had!” De meesten van ons zijn naar ik aanneem niet zomaar toeschouwers, maar we delen in de bijzondere liefde van Jezus. We zien bewijzen van die liefde. Niet in Zijn tranen, maar in het kostbare bloed dat Hij zo vrijwillig voor ons vergoot. Wij zouden ons dus nog veel meer dan deze Joden moeten verbazen over de liefde van Jezus en nog dieper in Zijn hart kijken dan zij deden. We zouden Hem nog beter moeten kennen dan zij konden in de korte periode waarin zij Hem hadden leren kennen. Als we denken aan Zijn liefde voor ons, dan mogen we wel uitroepen: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Deze Joden lieten duidelijk hun verbazing blijken over de liefde die Jezus had voor Zijn vriend Lazarus. Zij hielden die verwondering niet voor zich, maar zij zeiden: “Ziet, hoe lief Hij hem had!” Tegenwoordig zijn we veel te snel geneigd onze emoties te onderdrukken. Ik heb het niet zo op de manier waarop sommige enthousiaste mensen “Glorie”, “Halleluja”, “Amen”, enzovoorts roepen tijdens preken en gebeden. Toch zou ik liever wat van die enthousiaste geluiden horen, dan dat u voortdurend uw natuurlijke emoties bevriest en uzelf remt in het uiten van de ware gevoelens van uw hart. Als we de juiste gemoedstoestand en het juiste hart zouden hebben, dan zouden we vaak tegen elkaar zeggen: “Hoe wonderlijk is de liefde van Jezus voor ons geweest!” Onze gesprekken met elkaar, als broeders en zusters in Christus, zouden vaak over dit gezegende onderwerp gaan. We verspillen veel te veel van onze tijd aan kleinigheden. Het zou beter zijn als de liefde van Jezus zo onze gedachten beheerste, dat die ook onze gesprekken beheerste. Ik vrees dat velen die beweren christen te zijn, een heel jaar of zelfs nog langer, doorgaan zonder aan anderen verder te vertellen wat ze worden verondersteld te hebben ervaren over de liefde van Jezus.
Dat zou toch zo niet moeten zijn. Wanneer we waren zoals we zouden moeten zijn, zouden we regelmatig tegen elkaar zeggen: “Hoe groot is de liefde van Christus voor mij, mijn broeder! Kunt u dat al beamen?” Dergelijke gesprekken tussen de heiligen op aarde zouden ons helpen de tijd tegemoet te zien, wanneer we geen ander onderwerp van gesprek zullen verlangen in het land aan de overzijde van de rivier.
Onze dierbare God en Redder heeft ons zo liefgehad, dat Hij voor u stierf. Om te groeien in Zijn liefde en dit te delen met de heiligen op aarde, wil ik u een paar eenvoudige waarheden helpen herinneren, met de bedoeling uw harten hiervoor gevoelig te maken. Ten eerste, geliefden, laten we stilstaan bij wat de liefde van Christus vóór ons gedaan heeft;ten tweede wat Zijn liefde in ons heeft gedaan,en ten derde wil ik zeggen dat ik bang ben dat onze liefde voor Christus nooit enige verwondering zal wekken, alleen het feit dat we zo weinig liefde hebben.
1. Laten we dus eerst rustig overdenken wat de liefde van Christus voor ons gedaan heeft.
Wanneer begon de liefde van Christus voor ons te werken? Het was lang voordat wij geboren waren, lang voordat de wereld werd geschapen: langgeleden, in de eeuwigheid, gaf onze Redder het eerste voorbeeld van Zijn liefde voor ons door onze zaak te steunen. Door Zijn goddelijke voorzienigheid bekeek Hij de menselijke natuur als een paleis dat geplunderd en afgebroken is. In de ruïnes nam Hij de uil waar, de roerdomp, de draak en allerlei onreine dingen. Wie was daar om het grote werk op zich te nemen en om dat geruïneerde paleis weer op te bouwen? Niemand behalve het Woord, Dat was met God en Dat was God. “Hij zag dat er geen mens was en verwonderde Zich erover dat er geen bemiddelaar was: daarom bracht Zijn eigen arm Hem verlossing en Zijn gerechtigheid ondersteunde Hem.” Voor de engelen begonnen te zingen, de zon, de maan en de sterren hun eerste licht uitstraalden in de oer- duisternis, behartigde Christus de zaak van Zijn volk en besloot niet alleen Zijn kinderen alle zegeningen terug te geven waarvan Hij kon voorzien dat ze die verliezen zouden, maar hun nog meer gunsten te geven dan ze ooit hadden gehad. Zelfs van eeuwigheid schepte Hij behagen in mensenkinderen. Als ik aan Hem denk, in dat verre verleden waarvan wij ons maar nauwelijks een voorstelling kunnen maken, hoe Hij zou worden “het Hoofd van alle dingen voor de kerk”, wat toen alleen bestond in de gedachten van God, dan barst mijn ziel uit in verrukking: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Vergeet ook niet dat, in die eeuwige geheime raad, de Heere Jezus Christus de Plaatsvervanger en Borg van Zijn volk werd.Er zou in de verre toekomst een Middelaar tussen God en mensen komen, maar wie was er in staat en bereid dat verbond ter wille van de mens te sluiten? En wie kon er borg voor staan dat het menselijke deel van dat verbond gehouden zou worden? Toen nam de Zoon van God, alwetend wat zo’n borgstelling zou inhouden, het op Zich om Borg voor Zijn volk te zijn, het verbond van hun kant te vervullen en aan alle eisen te voldoen waarvan Hij voorzag dat zij die niet zouden kunnen voldoen. Toen vertrouwde de eeuwige Vader aan Christus de zielen toe, die Hij had uitverkoren voor een eeuwig leven door de tijden heen en waarvan wij ons maar zo weinig een voorstelling kunnen maken.
De eeuwige Zoon verzekerde dat Hij al deze zielen zou verlossen, nadat ze door de zonde gevallen zouden zijn, om ze door Zijn genade te behouden en ze met buitengewone vreugde vlekkeloos voor Zijn Vader te brengen. Net zoals Jakob verantwoordelijk werd voor de hele kudde die door Laban aan hem werd toevertrouwd, nam Jezus Christus, “de grote Herder van schapen, door het bloed van het eeuwige verbond”, het op Zich de hele kudde die aan Zijn zorg was toevertrouwd te redden en te bewaken, zodat er bij de laatste grote telling, als ze langs de Hand die hen telt zouden gaan, niet een zou ontbreken en de gezegende Herderszoon tot Zijn Vader zou kunnen zeggen: “Dezen, die U Mij gaf, heb Ik bewaard en er is niet een van hen verloren gegaan.” Het was door dit eeuwige verbond dat onze Heere Jezus Christus onze Plaatsvervanger en Zekerheid werd, en het voor ons op Zich nam de wil van Zijn Vader te volbrengen. Als we aan dit grote wonder van genade denken, dan moeten al de Zijnen wel in dankbare aanbidding uitroepen: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Tot nu toe heb ik gesproken over dingen uit een ver verleden, maar laten we ons nu bezighouden met zaken die we wat beter kunnen bevatten. In de volheid der tijden verliet onze Heere Jezus Christus de glorie van de hemel en nam onze menselijke natuur op Zich.Wij weten zo weinig over wat het woord “hemel” betekent, dat we niet voldoende kunnen waarderen wat een enorm groot offer het voor de Zoon van God moet zijn geweest om de zoon van Maria te worden. De heilige engelen zouden veel beter kunnen begrijpen dan wij wat hun en onze Heere opgaf toen Hij afstand deed van de koninklijkheid van de hemel, alle eer en glorie die Hem toekwam als de Zoon van de Allerhoogste. Hij verliet Zijn troon en kroon Boven, om als baby van een aardse moeder geboren te worden. Zelfs voor de engelen waren er raadselen in deze vleeswording, die zij niet konden doorgronden. Toen zij de voetstappen van de Zoon des mensen volgden op Zijn wonderlijke weg van de kribbe naar het kruis en naar het graf, moeten ze vaak in die veelbetekenende gesteldheid zijn geweest waarvan Petrus schreef: “Welke dingen de engelen verlangen te onderzoeken.” Voor ons is de vleeswording van Christus één van de grootste wonderen in de geschiedenis van het heelal en we zeggen met Paulus: “De verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees.” De alomtegenwoordige Schepper nam de natuur aan van een schepsel, in onverbrekelijke eenheid met Zijn goddelijke natuur. Wonder boven wonder was dat schepsel de mens. “Hij nam niet de natuur aan van engelen, maar Hij nam aan het zaad van Abraham.” Als een engel een mier geworden zou zijn, zou dat nog niets zijn in vergelijking met de vernedering van Christus, door het Kind van Bethlehem te worden. Uiteindelijk zijn engelen en mieren maar schepselen gemaakt door de Schepper en Vader, toen Hij werkte als één van de personen van de eeuwig gezegende Drie-eenheid. Johannes schrijft heel duidelijk geïnspireerd door de Heilige Geest: “Alle dingen zijn door Hem gemaakt en zonder Hem was niets gemaakt dat gemaakt is.” O heerlijke Bruidegom van onze harten, er is nooit enige andere liefde zoals de Uwe! Dat de eeuwige Zoon van God Zijn Vader zou verlaten en Zich zo diep vernederen zou om één te worden met Zijn uitverkoren volk, zodat Paulus werkelijk kon schrijven: “Wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn beenderen”. Dit is zo’n wonder van nederbuigende genade en barmhartigheid dat we alleen maar steeds weer kunnen uitroepen: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Toen Hij de gedaante van een mens had aangenomen, nam Hij op Zich menselijke ziekte en lijden.Al onze lichamelijke zwakheden, die niet zondig waren, heeft Jezus Christus verdragen: de vermoeide voeten, de hoofdpijn en het kloppende hart. Opdat vervuld zou worden wat gesproken was door de profeet Jesaja, toen hij zei: “Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen.” Dit was een wonderbaarlijk bewijs van liefde, dat de eeuwig gezegende Zoon van God, Die niet hoefde te lijden, bereid was geweest om omringd te worden met zwakheden, zoals ieder ander mens. “Want wij hebben geen hogepriester die niet kan medelijden met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.”
Als u de liefde van Jezus wilt zien op zijn hoogtepunt dan moet u door het geloof opzien naar Hem toen Hij de zonden van heel Zijn volk op Zich nam,zoals Petrus schrijft: “Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout.” Hoe kon iemand, die zo zuiver en volmaakt was, ooit zo’n vuile last dragen? Toch heeft Hij die gedragen, en de overdracht van de zonde van Zijn volk naar Hem was zo volledig dat een bezielde profeet schreef: “De Heere heeft onzer aller ongerechtigheden op Hem doen aanlopen”, en een bezielde apostel schreef: “Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.” Als een man een vrouw trouwt die zware schulden heeft, in de wetenschap dat hij die schuld op zich zal moeten nemen ook al is die groot genoeg om hem zijn hele leven als een molensteen om de hals te hangen, dan zullen we met recht zeggen: “Kijk hoeveel hij van haar houdt!” Dat was wat Christus voor Zijn Kerk deed toen Hij een eeuwig huwelijksverbond met haar sloot, hoewel ze zulke schulden had dat zelfs een eeuwigheid in de hel niet voldoende zou zijn geweest om die af te lossen. Hij nam al haar schuld op Zich en betaalde ze tot de laatste cent terug. We moeten nooit vergeten dat toen Christus de zonden van Zijn volk op Zich nam, Hij ook de volledige straf droeg.
In de vervulling van dat grote eeuwige verbond en met het vooruitzicht op alle glorie en zegening die zouden volgen door het verzoenend offer van Christus, “Behaagde het de Heere Hem te verbrijzelen: Hij heeft Hem smart aangedaan.” Wij kunnen niet in het minst bevatten wat die verbrijzeling en die smart moeten zijn geweest. We weten niet wat de lichamelijke en geestelijke kwellingen van onze Heere moeten zijn geweest. Zijn zielenpijn was het voornaamste en die deed Hem uitschreeuwen: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Toen viel die kostbare “Graankorrel” in de aarde en stierf. Hij bracht stervende veel vrucht voort, waarvan alleen de Hemel en de Eeuwigheid de volledige omvang weten. Ik kan niet zo over dit wonderlijke raadsel spreken als ik zo gaarne zou willen doen, maar diegenen onder u die zelfs maar een beetje weten wat het betekent, moeten het met mij meezeggen: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Daarenboven, Christus heeft Zichzelf zo volledig gegeven dat alles wat Hij heeft van ons is.Hij is de glorierijke Echtgenoot en Zijn Kerk is Zijn bruid, de vrouw van het Lam. Er is niets wat Hij heeft dat nu ook niet van haar is en dat Hij niet voorgoed met haar zal delen. Door de huwelijksband die niet kan worden verbroken -want Hij haat echtbreuk- heeft Hij gemeenschap met haar in gerechtigheid en waarheid en zal zij een zijn met Hem voor eeuwig. Hij is opgevaren naar Zijn vaderhuis om bezit te nemen van de vele woningen die daar zijn. Niet voor zichzelf, maar voor Zijn volk. Zijn voortdurende gebed is: “Vader, Ik wil dat ook zij die Gij Mij gegeven hebt met Mij zullen zijn waar Ik ben, dat ze mogen delen in Mijn glorie die Gij Mij gegeven hebt: want Gij hield van Mij voor de schepping van de wereld.” Jezus heeft een altijd vloeiende fontein van vreugde in Zijn hart. Hij verlangt ernaar dat Zijn vreugde in u zal zijn, als u Hem toebehoort, dat uw vreugde volledig zal zijn en al het andere dat Hij heeft evenveel van Hem als van u is. Zo zeker, dat u opnieuw met mij zult zeggen: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
2. Laten we nu, in de tweede plaats, overdenken wat Christus in ons heeft gedaan, want elk van deze handelingen van liefde zou ons moeten laten uitroepen: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Bedenk, geliefde broeders en zusters in Christus, hoe de Heere met ons gehandeld heeft in de dagen van onze onbekeerdheid.Hij riep ons steeds weer, maar we wilden niet tot Hem komen. Hoe liefdevoller Hij ons riep, des te meer verhardden wij onze harten en weigerden Zijn genadige aanbod te aanvaarden. Bij sommigen van ons duurde deze weigering jarenlang en we verwonderen ons er nu over dat de Heere zo lang op ons gewacht heeft. Als een rijke man een bedelaar uitnodigt voor een feest, en die arme man is onverschillig voor de uitnodiging of weigert rechtstreeks die aan te nemen, dan krijgt hij geen tweede uitnodiging, want men dringt zijn liefdadigheid niet op aan de behoeftigen. Maar toen wij de oproep van onze Heere zelfs bespotten en allerlei uitvluchten bedachten om niet naar de evangelie maaltijd te komen, toen accepteerde Hij onze weigering niet, maar bleef maar uitnodigen, steeds weer, totdat we het uiteindelijk niet langer konden uithouden en moesten toegeven aan de zachte dwang van Zijn genade. Weet u niet meer, geliefden, hoe u genade, rechtvaardigheid, aanneming en de inwoning van de Geest kreeg en hoe de vele buitengewoon grote en kostbare beloften tot u gebracht werden, zoals de verscheidene gangen van een koninklijk feest worden geserveerd: op gouden schotels en versierd met kostbare edelstenen? O, die gezegende dag waarop u voor het eerst kwam en aanzat tussen de gasten aan de tafel van de grote Koning! Als u erop terugkijkt, gloeit uw hart in dankbare herinnering aan de genade van Christus voor u en u zegt vanzelf: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Sinds die tijd zijn vele dagen voorbijgegaan. Nu vraag ik u zich voor de geest te halen wat Christus in ons gedaan heeft sinds wij voor het eerst in Hem geloofden.Is Zijn liefde voor u enigszins afgekoeld? Wij hebben allemaal die liefde op de proef gesteld door onze afdwaling en dwarsheid, maar we hebben haar niet uitgeblust en haar vuur brandt nog steeds even fel als in het begin. Soms waren we zo diep gevallen dat onze harten onvermurwbaar waren, niet in staat tot emotie. Toch heeft Jezus ons al die tijd liefgehad en onze harde harten verzacht, zoals de heerlijke zon de ijsbergen in de zee smelt. Wij waren als ongevoelig gras dat de dauw niet nodig heeft, maar de dauw van Zijn liefde viel liefelijk op ons en, hoewel we het niet zochten, werd ons hart erdoor verfrist. Onze Heere heeft werkelijk bewezen hoe Hij ons liefhad, door de genadige manier waarop Hij onze vele tergingen heeft verdragen. Bedenk ook, geliefden, met welke geschenken Hij ons heeft overladen,met welke gemakken Hij ons ondersteund heeft en met welke gezegende leiding Hij ons geleid heeft en ons nog steeds leidt! Pak uw potlood en papier en probeer eens in getallen of woorden weer te geven hoe groot uw totale schuldenlast is ten opzichte van Zijn liefde.
Waar zou u moeten beginnen, en wanneer u begonnen bent, waar zou u moeten eindigen? Als Hij alleen maar een van Zijn miljoen liefdegaven aan u zou tonen, zou dan de hele wereld in staat zijn de boeken te bevatten die erover zouden kunnen worden geschreven? Nee, alles wat u kunt zeggen, is: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Er zijn tijden geweest -ik zal er nu niet Veel over zeggen, want sommigen van u zouden niet begrijpen wat ik bedoel- waarin we leken te staan aan de rand van de hemel, waar we de klokken hemelse muziek konden horen luiden vanuit onzichtbare klokkentorens, en onze harten verrukt waren van het geluid van hemelse harpspelers die op hun harpen speelden, en waar de tienduizend maal tienduizend koorzangers in witte klederen het lied van Mozes en het Lam zongen. Ja, bovendien had de Koning Zelf ons in Zijn feesthuis gebracht en Zijn banier over ons is liefde geweest. Hij heeft ons niet alleen toegestaan aan Zijn voeten te zitten, zoals Maria deed, maar we mochten ook ons hoofd op Zijn borst leggen, zoals Johannesdeed, en zelfs liet Hij ons onze vinger leggen op de afdruk van de nagels in onze hartstochtelijke persoonlijke broederschap met Hem, Die zich er niet voor schaamt ons Zijn broeders te noemen. Ik moet niet op deze wijze doorgaan -niet wegens gebrek aan stof, maar wegens gebrek aan tijd waarin ik kan spreken over Hem- dus zeg ik opnieuw: “Ziet, hoe lief Hij ons had!”
Ik moet echter nog een bewijs van de liefde van Christus noemen, en dat is het volgende. Hij heeft ons gemaakt lang voor de hemel, en ons tenminste een bepaalde tijd van voorbereiding gegeven. Wij verwachten dat een dezer dagen -als de wagen met vurige paarden niet voor onze deur stopt- onze geliefde Heere en Redder Zijn belofte aan ons zal vervullen: “Wanneer Ik zal heen gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen.” Voor een ware gelovige in Jezus heeft de gedachte om deze wereld te verlaten en voor altijd bij de Heere te zijn niets van somberheid. Deze aarde is de plaats van onze verbanning en ballingschap. De Hemel is ons thuis. Wij zijn als de liefhebbende vrouw die door duizenden kilometers zee en land gescheiden is van haar lieve echtgenoot, en we verlangen naar de grote hereniging met onze geliefde Heere, van Wie we dan nooit meer zullen gescheiden worden. Ik kan zelfs bij benadering niet weergeven hoe het zal zijn wanneer Hij ons zal voorstellen aan de vorsten en machten in hemelse plaatsen, en ons uitnodigt met Hem op Zijn troon te zitten, zoals Hij bij Zijn Vader zit op Zijntroon. De heilige engelen, die nooit hebben gezondigd, zullen dan zeker samen uitroepen: “Ziet, hoe lief Hij hen had!” Volgens mij is het een rijk gezegende gedachte dat we daarboven kunnen zijn eer de wijzers van de klok een keer rond zijn gegaan, en als het niet zo snel is, dan zal het toch niet lang meer duren voor ieder van ons, die de Heere liefheeft, bij Hem zal zijn waar Hij is, en dat de minste onder ons meer zal weten over Zijn liefde dan de meeste van ons ooit kan weten zolang wij hier beneden zijn. Ondertussen genieten we al veel van de hemelse vreugde, zelfs terwijl we nog op deze aarde zijn. Zoals Paulus schreef aan de Efeziërs: “Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus. Uit genade zijt gij zalig geworden.”
3. Het slot van mijn preek is erg praktisch.
Heeft iemand ooit gezegd van een van ons: “Ziet, hoe hij Christus liefheeft”? Als iemand dat van u zei, mijn broeder of zuster, was het waar? Ik denk dat ik u hoor antwoorden: “O, ik houd echt van Hem! Hij weet alle dingen en Hij weet dat ik Hem liefheb.” Maar hebt u Hem zo vurig lief dat vreemdelingen of zelfs uw meest persoonlijke bekenden over uw liefde voor Jezus zouden zeggen wat de Joden zeiden over Zijn liefde voor Lazarus: “Ziet, hoe lief Hij hem had?” “Ik wou dat ik dat kon”, zegt iemand. Luister dan eens een paar minuten, en ik zal u vertellen wat sommige heiligen hebben gedaan om te laten zien hoe ze van hun Heere hielden.
Er waren degenen die geleden hebben omwille van Christus.Zij hebben in vochtige kerkers gelegen en hebben geweigerd de vrijheid te aanvaarden tegen de prijs van verraad van hun Heere en Zijn waarheid. Ze zijn op de pijnbank gelegd, maar voor geen foltering gaven ze hun trouw aan God op. Wanneer u het Boek der Martelaren van Foxeheeft gelezen, weet u hoe honderden dappere mannen, vrouwen en ook kinderen bij de brandstapel stonden, heerlijk rustig en vaak triomfantelijk gelukkig, en werden verbrand omwille van Christus, terwijl velen van de toeschouwers hun edele voorbeeld leerden volgen. Anderen, die hoorden hoe ze al stervende getuigden en zongen terwijl ze de laatste adem uitbliezen, konden niet anders dan uitroepen: “Ziet, hoeveel deze martelaren van hun Meester hielden!”
Er waren anderen die hun liefde voor hun Heere hebben getoond door onvermoeibare en zelfopofferende dienst.Zij hebben gewerkt voor Hem. Soms in grote ontberingen en in vele gevaren. Sommigen als zendelingen in het buitenland, anderen met dezelfde bezieling in dit land. Hun harten stonden in vuur en vlam met liefde voor hun dierbare Heere en Redder, en ze besteedden al hun tijd en kracht in het zoeken naar zielen die ze voor Hem konden winnen. Degenen die hen kenden, konden alleen maar zeggen: “Ziet, hoeveel ze van hun Heere houden!” Sommigen van ons zullen nooit de robijnen kroon van het martelaarschap kunnen dragen, maar we kunnen gekroond worden met die rijk met juwelen versierde kroon uit de hand van Christus, als Hij zegt tegen elk van zijn trouwe arbeiders: “Goed gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht, kom binnen in de vreugde uws Heeren.”
Verder kennen we heiligen die hun liefde voor hun Heere hebben getoond door te wenen over zondaren en te bidden voor hun bekering.Er zijn dankbare mannen en vrouwen geweest die ‘s nachts niet konden slapen vanwege hun zorgen over het eeuwig welzijn van hun familie en vrienden of zelfs van verlorenen die ze persoonlijk niet kenden. Zij zijn uit bed gekomen om te worstelen in het gebed voor zondaren, die rustig sliepen en zelfs niet droomden over hun verlorenheid of anders op dat tijdstip hun zonden aan het vermeerderen waren. Er zijn ook anderen geweest die geen vloek konden horen als ze over de straat liepen zonder een gevoel van heilige verontwaardiging over de smaad die hun beste Vriend werd aangedaan. Op hetzelfde ogenblik kregen ze tranen in hun ogen van medelijden met de arme vloekers en hun harten vloeiden over van smeekbeden voor degenen die zo onwetend of moedwillig zondigden tegen de Allerhoogste. Ze waren als Jeremia, wenend over de verlorenen, als Mozes en Paulus, bereid hun eigen zielen op te offeren voor anderen, zodat men wel gedwongen is te zeggen: “Ziet, hoeveel deze wenende en pleitende heiligen van hun Heere houden, en om Zijnentwil van de verloren zondaren houden!”
Weer anderen hebben hun liefde voor hun Heere bewezen door de manier waarop ze van hun vermogen hebben geschonken voor Zijn zaak. Zij hebben niet slechts een tiende van alles wat ze hadden gegeven aan de grote Melchizedek, maar ze vonden het een groot voorrecht alles wat ze bezaten op Zijn altaar te leggen. Ze gingen ervan uit dat hun goud geen zuiver goud kon zijn, tenzij het helemaal van Christus was, en dat hun land nooit zo waardevol voor hen kon zijn, tenzij ze het met vreugde aan Hem overgegeven hadden. Ach, wat zijn er maar weinigen, zelfs in de Kerk van Christus, die zo het voorbeeld van de Heere volgden. Die vrijwillig Zichzelf en alles wat Hij had gaf om mensen te redden! Wat zal de Kerk gezegend zijn wanneer ze terugkeert naar de pinksterdienst die het passende hoogtepunt was van de pinksterzegen: “Allen die geloofden waren bijeen en hadden alle dingen gemeen en zij verkochten hun goederen en have en verdeelden die onder elkaar naar dat elk van node had.”
Een andere zeer bewonderenswaardige manier om onze liefde voor Christus te bewijzen, is door heel zorgvuldig te proberen Hem in zowel de kleine als de belangrijkere zaken tevreden te stellen. Een van de ergste tekenen van deze huidige zondige tijd is dat er zelfs over de grote werken van Christus zo klein gedacht wordt. Over Zijn verzoenende offer, Zijn hogepriesterlijke natuur en werk en Zijn koninklijke heerschappij, enzovoorts. Terwijl de kleine dingen van Christus, die hierbij vergeleken minder zijn, vaak volledig veracht worden. In Schotland was er een tijd waarin mannen van God het plechtig Verbond bezegelden met hun bloed. Hoevelen zouden dat tegenwoordig doen? Een juweel in de kroon van Christus, die onschatbare diamant van de kroonrechten van de Koning der koningen, was voldoende om de meest edele zonen van Schotland op het krijgsveld te roepen. Maar tegenwoordig wordt juist die kroon van Christus Zelf weggeschopt als een voetbal door sommigen van Zijn zogenaamde dienaren. Ze stellen namelijk hun feilbare rechtspraak tegenover Zijn onfeilbare openbaring en zeggen zo eigenlijk: “Wij willen niet dat deze Man over ons regeert!” In dit land waren, in de meest roemrijke dagen van Engeland, onze Puriteinse voorvaderen zo gewetensvol dat men hen bekrompen, zuurpruimen, kwezels en ik weet niet wat al niet meer noemde. Maar nu wordt er beweerd dat de normen en waarden die onze voorvaderen hadden, en waarvoor zij tot bloedens toe hebben gevochten, onbelangrijk zijn en van nul en generlei waarde. De bijzondere waarheid, die ons onderscheidt als Kerk, wordt door velen bekeken met opperste minachting. Niet zo lang geleden zei een zogenaamd christelijke dominee dat hij geen cent gaf voor de doop! Als Hij eigendom van Christus is, zal hij zich voor die uitspraak tegenover zijn Meester moeten verantwoorden. Maar ik zou zo’n zin niet kunnen uiten zonder mijn eigen ziel in de waagschaal te stellen. Iemand die werkelijk zijn Heere liefheeft, zal niet rommelen met zelfs maar de kleinste punt of komma van de wil des Heeren. Liefde is één van de meest jaloerse dingen in het heelal. “God is een jaloers God”, omdat “God liefde is.” Een vrouw die werkelijk van haar man houdt, zal zelfs geen lichtzinnige inbeelding koesteren. Haar trouw aan hem moet zelfs niet door een onreine gedachte worden bezoedeld. Zo moet het met iedereen zijn die waarlijk van de Heere Jezus Christus houdt. God geve dat wij, geliefde broeders en zusters in Christus, de wil van onze Heere zo nauwgezet zouden doen in grote en kleine dingen en in alle dingen evenveel, dat degenen die ons zien in ons dagelijks leven wel moeten zeggen: “Ziet, hoe deze christenen hun Heere en Redder, Jezus Christus, liefhebben!” Bedenk echter, geliefden, dat toen onze liefde haar hoogtepunt bereikte zij nog maar was als een enkel dauwdruppeltje dat parelt op een blaadje, vergeleken met de overvloedige stromen van liefde die voortdurend neerdalen uit het hart van onze dierbare Heere en Meester. Al onze liefde bij elkaar vult nog niet een klein kopje. Voor ons vloeit de onpeilbare, grenzeloze en oeverloze oceaan van de liefde van Jezus. Laten we toch voor Hem alle liefde hebben die in ons is. De Heilige Geest vervulle onze zielen volledig met liefde voor Jezus, om Zijns naams wil!
Amen.