In Wiens hand de diepste plaatsen der aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne; Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijn handen hebben het droge geformeerd. Psalm 95:4-5
Het boek der natuur is een uitdrukking van de gedachten van God. In de donder en de bliksem zien we Gods ontzagwekkende gedachten. Gods liefdevolle gedachten zien we in de zonneschijn en in een zachte bries. We zien Gods gedachten van overvloed, tederheid en zorg in een door de wind wuivend korenveld en een grazige weidegrond. We zien Gods schitterende gedachten in het prachtige landschap als we op een berg staan of ons in een dal bevinden, en we vinden Gods liefelijkste en aangenaamste gedachten van schoonheid in de bloemen en de bloesem aan onze voeten. God geeft ons dat alles rijkelijk om van te genieten. Helemaal aan het begin, toen God het grote heelal in gedachten had zoals een kastanje in de schil zit, lang voordat de echo’s door de stilte weerklonken, voor de bergen waren voortgebracht en lang voordat het licht langs de hemel flitste, had God Zijn uitverkoren schepselen al lief. Voordat er sprake was van de schepping – toen de ether nog niet in beweging kwam door de vleugelslag van engelen; toen de ruimte zelf nog niet bestond, toen er niets en niemand was dan God alleen; zelfs toen, in die eenzaamheid van de Godheid en in die diepe rust en kalmte, was Hij al in liefde ontstoken voor Zijn uitverkorenen. Hun namen waren op Zijn hart geschreven en reeds toen waren zij dierbaar voor Zijn ziel.