In de diepte van het verdriet leren wij de toereikendheid van de genade kennen. Wel mogen zij, die hierdoor de nuttigste lessen van de genade geleerd, de volheid van de genade beproefd en de zegepraal van de genade ondervonden hebben, ’’roemen in de verdrukking”. Ik weet niet of alle soldaten graag aan de oorlog denken; ik hoop toch enkelen. Er zijn velen, die naar een veldtocht verlangen. Hoe dikwijls wordt de klacht herhaald: ”er is geen promotie, geen hoop op verhoging, geen eer, geen buit te behalen, als in oorlogstijd. Konden wij maar bij het gebulder van de kanonnen staan, dan zou er enig vooruitzicht zijn op verhoging.”
Slechts enkelen, die nooit de geur van het kruid hebben gekend, krijgen een onderscheiding. De dagen van Nelson en Trafalgar zijn voorbij, en wij danken God er voor, maar de kinderen van deze eeuw zullen ook niet zulke dappere veteranen zijn en nog hier en daar worden gevonden. Nee, broeders! willen wij vooruitgaan, dan moeten wij moeilijkheden ondervinden. Jongelui worden geen adelborsten door schoolgaan of mastklimmen aan land, zij moeten op zee. Wij moeten op de grote wateren zijn en in de storm op het dek, willen wij de werken des Heeren zien en Zijn wonderen in de diepte. Wij moeten naast koning David gestaan hebben; wij moeten in de kuil gedaald zijn om de leeuw te doden, of het zwaard opgeheven hebben tegen de achthonderd, willen wij de kracht van Gods hand kennen. Strijd geeft overwinning, en overwinning de wasdom in de genade, welke op geen andere manier verkregen kan worden.