… hoewel Hij niet ver is van een iegelijk van ons. Handelingen 17:27
Als God zo dicht bij ons is, bestaat er geen reden waarom we niet spoedig een blijk van Zijn heerlijkheid zouden genieten. Mozes hoedt de schapen van Jethro. Hij heeft ze tot achter in de woestijn gebracht. Een arme streek, die nauwelijks een grassprietje voor de schapen voortbrengt, en niets voor een mens. Wat kun je nu in zo’n huilende wildernis verwachten? Wacht eens: dat braambos daar! Hoezo? Daar kun je geen druiven of vijgen plukken. Een vogel kan misschien in een bosje huizen, maar een mens niet. Kijk eens opzij, Mozes, want God kan dat bosje maken tot Gods troon! God kan maken dat in het struikgewas van uw ellende Zijn heerlijkheid concreet vorm krijgt. Hij kan Zich aan u openbaren zoals Hij Zich niet aan de wereld openbaart. Er is een tijd geweest, zeggen de mensen, dat je God onder een boom kon vinden, aan een beek, bij de stadsmuur, zelfs in de vurige oven en in de leeuwenkuil, maar nu zie je Hem niet eens in de kerken. Wiens fout is dat? Het is de fout van onze duistere ogen en van ons nog duisterder hart. God is even nabij als altijd. Het is mijn gebed dat u Hem zult zien – en dan wordt het plekje waar u nu bent heilige grond voor u in de rest van uw leven. Er is geen reden waarom in uw stille kamer vandaag de deur van de hemel niét zou opengaan. ‘Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.’ Hij toont Zijn heerlijkheid aan de zachtmoedigen en de nederigen. De ervaren aanwezigheid van God zal een zolderkamertje even heerlijk maken als de berg der verheerlijking. Als Jezus voor ons Immanuël is, God met ons, zien we Hem in Zijn heerlijkheid, want dit is Hem te zien zoals Hij is.