Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Mattheus 18:3
Toen onze Zaligmaker de kinderen zegende, reisde Hij voor de laatste keer naar Jeruzalem. Het was dus een laatste zegen die Hij aan die kleinen meegaf. Dit doet ons denken aan het feit dat wij onder Zijn afscheidswoorden, tot Zijn discipelen gesproken voor Zijn hemelvaart, de liefdevolle opdracht vinden: ‘Hoed Mijn lammeren.’ De grote Herder van het volk Israël, ‘Die de lammeren in Zijn armen vergadert en in Zijn schoot draagt’, was geheel en al van Zijn taak vervuld. Daarom kon men verwachten dat Hij, toen Hij Zich op de afscheidsreis bevond, Zijn rijkste zegeningen over de kinderen uitstortte.
Onze Heere Jezus Christus is lichamelijk niet in ons midden, maar wij weten waar Hij is en dat Hij bekleed is met alle macht in de hemel en op aarde, om Zijn volk te zegenen. Laten we dus Zijn nabijheid zoeken. Laten wij Zijn aanraking zoeken in de gemeenschap der heiligen en de hulp van Zijn voorbede inroepen. Wij horen in onze gebeden een plaats in te ruimen voor de noden van anderen en daaronder in de eerste plaats die van onze kinderen, ja, van alle kinderen.
Wij weten meer van Jezus dan de vrouwen in Palestina in de tijd waarin Hij leefde. Wij moeten dus nog ijveriger zijn dan zij waren om onze kinderen tot Hem te brengen, opdat Hij hen zal zegenen en zij mogen worden aangenomen in Hem, net als wij. Jezus is bereid om te zegenen. Hij is niet veranderd van natuur, of verarmd in genade. Zoals Hij nog steeds zondaars ontvangt, zo breidt Hij nog steeds Zijn zegenende handen uit over de kinderen. Laat dus niemand van ons, of we nu ouders zijn of onderwijzers, rusten alvorens wij onze kinderen tot Hem gebracht hebben en Hij hen zó heeft gezegend dat wij er zeker van zijn dat zij het Koninkrijk der hemelen zijn ingegaan.
Onze Heiland zag dat Zijn discipelen niet slechts aarzelden om de kinderen bij Hem toe te laten, maar zelfs degenen die ze brachten, berispten. Hij was hierover zeer vertoornd en Hij riep hen bij Zich om hen terecht te wijzen. Hij vertelde hun dat Hij de kinderen hartelijk welkom heette in plaats van hen te beschouwen als lastige indringers. In plaats van te worden tegengehouden, hadden zij er het volste recht op te worden toegelaten, omdat Zijn rijk bestond uit kinderen en uit degenen die de kinderen gelijk wilden zijn. Wat meer is, Hij verklaarde dat niemand dat Koninkrijk zou binnengaan, tenzij hij wilde binnenkomen op dezelfde wijze als de kinderkens. Hij sprak met goddelijk gezag, gebruikmakend van dat nadrukkelijke ‘Voorwaar.’ En Hij sprak met de kracht van Zijn eigen persoonlijk gezag: ‘Zeg Ik u.’ Deze inleidende uitdrukkingen moeten dienen om onze eerbiedige aandacht te vestigen op de omstandigheid, dat niemand in dat Koninkrijk kan komen, tenzij hij het Evangelie aanneemt gelijk een kindeke. Dat is iets heel anders dan het als iets ongewoons of vreemds te beschouwen dat kinderen in het Koninkrijk zouden worden toegelaten.
Het is wel duidelijk, dat de discipelen van mening waren dat de tijd voor hun Meester veel te kostbaar was om zich met zulke onbeduidende jonge kinderen bezig te houden. Was het een aanzienlijke persoon geweest die tot Jezus wenste te komen, dan zouden Petrus en de overige discipelen zich ongetwijfeld om het meest beijverd hebben om hem een weg te banen. Maar ziet u, het waren slechts enige arme vrouwen met hun zuigelingen, jongens en meisjes. Was het een gewoon mens geweest, dan zouden ze hem niet hebben afgewezen met een berisping.
Maar die kleine kinderen en zuigelingen! Het was toch te erg om hun Meester daarvoor in Zijn onderwijs te storen. Het woord dat in de grondtekst gebruikt wordt, wijst op kinderen van uiteenlopende leeftijd, van zuigelingen af tot jongens en meisjes van twaalf jaar. Ongetwijfeld had Jezus genoeg te doen zonder Zich met zulke jonge kinderen in te laten. Zijn gedachten werden door gewichtiger zaken in beslag genomen en er waren gewichtiger belangen te behartigen. De kinderen waren nog zo klein, daar kon Hij Zijn aandacht toch niet aan wijden, dachten de discipelen bij zichzelf. Maar als er sprake is van onbeduidendheid, wie kan dan hopen de goddelijke aandacht waardig te zijn? Als wij denken dat kinderen gering zijn in Zijn oog, wat zijn wij dan? ‘Hij werpt de eilanden heen als dun stof, de inwoners der aarde zijn als sprinkhanen, ja wij allen zijn als niets voor Hem.’ Als wij ootmoedig waren, zouden wij uitroepen: ‘Heere, wat is de mens dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?’ Als wij ons inbeelden, dat de Heere het kleine en geringe niet aanziet, wat denken wij dan van een tekst als deze: ‘Worden niet twee musjes verkocht voor één penninkje? En niet één ervan wordt van God vergeten! ’ Zou God zorgen voor de mussen en zou Hij Zich niet bekommeren om de kinderen? Dat denkbeeld van geringschatten moet u onmiddellijk laten varen. ‘De Heere is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan.’ Maar zijnkleine kinderen wel zo onbeduidend? Is de hemel niet met hen bevolkt? Is het uwovertuiging niet, het is de mijne dat zij een aanmerkelijk deel uitmaken van de bewoners van de hemel.
Ontelbare kindervoetjes trippelen rond in de straten van het nieuwe Jeruzalem. Weggerukt van de moederborst, eer zij werkelijke zonde hadden bedreven, bevrijd van de moeilijke reis door dit aardse leven, zien zij altijd het aangezicht van onze Vader, Die in de hemelen is.
‘Hunner is het Koninkrijk der hemelen.’ Wilt u hen dan onbeduidend noemen? Kinderen maken de grote meerderheid uit van de gemeente der uitverkorenen. Durft u hen te geringschatten? Ik zou de zaak willen omkeren en de volwassenen onbeduidend noemen, want onder hen wordt slechts een zeer klein overblijfsel gevonden dat de Heere vreest. Bovendien worden vele kinderen gespaard om op te groeien tot mannen en vrouwen, en dus mogen wij een kind niet geringschatten. Het kind is de vader van de man. In het kind zijn grote vermogens en talenten aanwezig. Die talenten zijn nog onontwikkeld, maar ze zijn er wel. En wie ze gering acht, of ze niet serieus neemt, schaadt de man. Wie het gemoed van een jongen in verzoeking brengt, kan de ziel van de man verwoesten. Een geringe dwaling, gefluisterd in het oor van de jongeling, kan dodelijk werken in de man, wanneer het langzaam werkend vergif tenslotte een levensdeel zal hebben aangetast. Het onkruid dat wordt uitgestrooid in de voren van de akker van de kinderlijke leeftijd, zal opgroeien met de jongen, tot rijpheid komen in de jongeling en pas uitlopen in een droevige ondergang wanneer hij zelf wegkwijnt. Aan de andere kant zal een waarheid die in het kinderhart is gezaaid, ontkiemen en als het kind een man geworden is, zal de vrucht aanschouwd worden. Het kind dat daarginds in de klas zit te luisteren naar de vriendelijke stem van de onderwijzer, wie zegt u dat het niet eenmaal blijken zal een Luther te zijn, die de wereld in beroering brengt met zijn krachtige belijdenis van de waarheid?
Wie van ons kan het zeggen? In elk geval, met de waarheid in zijn hart zal de jongen opgroeien om de Heere te eren en te vrezen. Zo zal hij helpen om een goddelijk zaad in het leven te behouden in deze kwade dagen. Laat dus niemand de kinderen gering schatten, of hen voor onbeduidend houden. Ik vraag voor hen een ereplaats! Ik vraag, dat als anderen worden tegengehouden, in elk geval op grond van hun zwakheid ruim baan te maken voor de kinderen. Zij zijn de toekomst van de wereld. Het verleden is voorbij en wij kunnen er niets aan veranderen; zelfs het heden ontglipt ons terwijl wij ernaar kijken. Maar onze hoop is gevestigd op de toekomst. Geef daarom alstublieft ruimte aan de kinderen, de jongens en meisjes! Ik ga ervan uit, dat deze apostelen, als volwassen mensen, van mening waren dat de ontwikkeling van kinderen nog te onbeduidend was. Al de gedachten van die kleinen worden ingenomen door het spel en de genietingen van de kinderlijke leeftijd. Zij zullen het ook slechts als een vermaak beschouwen als Jezus hen in Zijn armen neemt en hen omhelst. Het zal voor hen slechts een vluchtig genot zijn en zij zullen niet het minste idee hebben van de ernst van de zaak! Wat lichtzinnig, hè? Van kinderen wordt gezegd, dat ze zich schuldig maken aan lichtzinnigheid. Maar doet u dat niet evenzeer?
Wanneer wij eens gingen vergelijken, wie zouden dan het lichtzinnigst zijn: kinderen of mannen en vrouwen? Wat is er lichtzinniger voor een man dan slechts te leven voor zinnelijk genot, of voor een vrouw die geen andere bezigheid kent dan zich fraai te kleden en de tijd met feesten door te brengen? Wat zeg ik? Is het niet volstrekt waardeloos om rijkdommen opeen te stapelen? Het is niets anders dan kinderspel, zonder het genot dat daarbij hoort. De meeste mensen verdoen hun tijd op grotere schaal of in ruimere mate dan kinderen en dat is het enige verschil. Wanneer kinderen zich vermaken, spelen zij met kleine dingen. Hun speelgoed is breekbaar, het is er immers op gemaakt dat ermee gespeeld wordt en dat het stukgaat? Het kind doet er slechts mee wat het moet doen! Maar helaas, ik ken mannen en vrouwen die spelen met het heil van hun ziel, met hemel en hel, met hun eeuwige belangen. Zij spelen met Gods Woord, met de Zoon van God, met God Zelf!
Beschuldig de kinderen er toch niet van dat zij zich met onbelangrijke dingen bezighouden, want hun spel is dikwijls even ernstig gemeend en zeker even nuttig als wat de volwassenen najagen. Verreweg de meeste beraadslagingen van onze senatoren en de woordenstrijd in onze parlementen zijn erger dan kinderspel. Het spel van de oorlog is een veel grotere dwaasheid dan de luidruchtigste van onze jongensspelen. U moet dus de kinderen niet gering schatten of onbeduidend achten, wanneer de hele wereld dwaas en onverstandig is.
Ach, zeggen ze, maar als wij die kinderen zouden toelaten tot Christus te komen, en Hij Zijn zegenende handen over hen zou uitbreiden, dan zullen zij dit toch spoedig vergeten. Hoe vriendelijk ook Zijn blik en hoe indrukwekkend Zijn woorden mochten zijn, zij zullen spoedig tot hun spel terugkeren. Hun zwak geheugen zal er niets van bewaren! Wij moeten deze tegenwerping op dezelfde wijze weerleggen als de andere. Vergeten volwassenen niets? Hoe vergeetachtig is het geslacht tot wie de meeste predikers het woord richten! Voorwaar, dit is een geslacht dat gelijk is aan dat waarvan Jesaja zei: ‘Gebod op gebod, gebod op gebod; regel op regel, regel op regel; hier een weinig, daar een weinig.’ Helaas is het voor velen nodig dat het Evangelie hun telkens en telkens weer gepredikt wordt, totdat de prediker bijna uitgeput is van zijn hopeloze arbeid. Zij zijn gelijk aan de man die zijn aangeboren gelaat bemerkt in een spiegel, en heengaande, vergeet hoedanig hij was. Zij blijven maar voortleven in de zonde. Het woord heeft geen blijvende plaats in hun harten verkregen.
Vergeetachtigheid? Leg dat toch niet aan de kinderen ten laste, opdat de beschuldiging niet tenslotte op uw eigen hoofd zou wederkeren! Meent u werkelijk dat de kinderen zo gemakkelijk vergeten? Ik geloof juist, dat de dingen die wij ons op latere leeftijd het best herinneren, de voorvallen zijn die in onze vroegste jeugd plaatsvonden. Ik heb grijsaards de hand gedrukt die bijna alles hadden vergeten wat gebeurd was tussen hun ouderdom en de jaren van hun jeugd.
Maar onbetekenende voorvallen uit hun vroegste jeugd, gezangen die zij geleerd hadden op de schoot van hun moeder, woorden, opgevangen van de lippen van vader of zus, waren niet uit hun geheugen verdwenen. Stemmen uit lang vervlogen kindeijaren weerklinken door het gehele leven. De les die het eerst geleerd werd, wordt gewoonlijk het laatst vergeten. De jonge kinderen die zich door de Zaligmaker hoorden zegenen, zouden dit nooit vergeten. De trekken van Zijn gelaat zouden onuitwisbaar in hun harten gegrift zijn en nooit zouden zij Zijn vriendelijke en liefdevolle glimlach vergeten. Petrus, Jakobus en Johannes, en alle anderen, u hebt zich allen verschrikkelijk vergist. En daarom moet u de kinderen tot Jezus laten komen!
Misschien meenden zij ook wel, dat de kinderen niet ontwikkeld genoeg waren. De Heere Jezus sprak immers over zulke wondervolle zaken, dat men toch niet kon geloven, dat kinderen in staat zouden zijn ze in zich op te nemen. En toch is dit een schromelijke dwaling, want kinderen nemen zeer gemakkelijk het onderwijs van onze Zaligmaker aan. Er is geen boek waaruit zij zo snel leren lezen als het Nieuwe Testament. De woorden van Jezus zijn zo kinderlijk en zo geschikt om door kinderen te worden verstaan, dat zij ze beter in zich opnemen dan de woorden van enig mens, hoe eenvoudig overigens ook bedoeld.
Wat voor soort ontwikkeling wordt er vereist? Vermogen om te geloven? Ik verzeker u dat kinderen daarvan meer bezitten dan volwassen mensen. Ik spreek nu niet van de geestelijke zijde van het geloof, maar wat de verstandelijke hoedanigheid betreft, bezit het kind in zeergrote mate het vermogen om te geloven. Dat vermogen is nog niet overspannen door bijgeloof, of bedorven door de leugen, of verlamd door goddeloos ongeloof. Wanneer slechts de Heilige Geest dat vermogen heiligt, is het in overvloedige mate aanwezig, om zich als een onwankelbaar vertrouwen op God te openbaren. In welk opzicht ontbreekt het kinderen aan vermogen? Zijn zij niet in staat om berouw te voelen? Dat mogen we zeker niet beweren: ik heb een klein meisje gekend dat zich ziek huilde, omdat zij kwaad had gedaan.
Een teer geweten heeft menige jongen bedroefd doen zijn, wanneer hij zich van een overtreding bewust was. Zijn er niet sommigen onder ons die zich herinneren hoe scherp de pijlen van schuldbewustzijn in ons geweten drongen toen wij nog kinderen waren? Ik herinner mij duidelijk de tijd toen mijn zonden mij geen rust lieten en ik, hoewel nog slechts een jongen, de Heere zocht in angst en droefheid. Kinderen zijn genoeg in staat om berouw te gevoelen, als het door God de Heilige Geest in hun hart wordt gewerkt. Dit is geen verbeelding, want wij zijn zelf de levende getuige.
Wat voor vermogen ontbreekt de kinderen dan? Wel, hun verstand is niet voldoende ontwikkeld, zegt de een. Verstand? Waarvan? Als de leer van Jezus, naar de opvatting der modernen, zo’n verheven onzin bevatte dat niemand dan degenen die tot de zogenaamde ontwikkelde klasse behoren, er wijs uit konden worden, dan zou zij misschien boven de bevatting van kinderen gaan. Maar als het werkelijk het Evangelie is van de Bijbel, dan zijn er doorwaadbare plaatsen in, waar het kleinste lam van Jezus’ kudde veilig kan doorgaan, zonder vrees om met de stroom te zullen afdrijven. Het is waar dat er in de Heilige Schrift diepten zijn waar de Leviathans onder u mogen duiken zonder ooit de bodem te vinden. De kennis van deze diepten is echter niet nodig voor uw zaligheid, anders zouden er weinigen van ons zalig worden.
De dingen die nodig zijn voor onze zaligheid zijn zo buitengewoon eenvoudig, dat geen enkel kind hoeft te vrezen dat het niet zal kunnen verstaan wat tot zijn eeuwige vrede dient.
De gekruiste Christus is niet een raadsel voor de wijzen, maar een eenvoudige waarheid voor eenvoudige mensen. Inderdaad, het is vaste spijze voor de volwassenen en tegelijkertijd melk voor de zuigelingen.
Zou u willen beweren dat kinderen niet kunnen liefhebben? Dat is tenslotte een van de voornaamste punten in het christelijk leven. Zou u menen dat kinderen het niet zover konden brengen? Nee, dat zou u niet durven beweren, want u weet maar al te goed dat de gave om lief te hebben bij een kind zeer groot is. Geve God dat ze bij ons maar in even ruime mate aanwezig is!
Om de gedachten van de apostelen zo kort mogelijk samen te vatten, willen wij het zo zeggen: zij meenden dat de kinderen niet tot Christus mochten komen, omdat die kinderen niet aan hen gelijk waren, omdat ze nog niet waren opgegroeid tot mannen en vrouwen. Dus in hun ogen was een kind niet groot genoeg, niet krachtig genoeg, niet ontwikkeld genoeg om door Jezus gezegend te worden! Zij dachten dus ongeveer: een kind moet niet komen tot de Meester, omdat het nog geen man geworden is. Hoezeer keert de gezegende Heiland de zaak om, door te zeggen: ‘Zeg niet dat het kind niet mag komen tenzij het een man geworden is, maar wees verzekerd dat gij niet mag komen, alvorens gij een kindeke geworden zijt!’ Het is voor het kind geen bezwaar dat het niet gelijk is aan u, maar de moeilijkheid voor u is hierin gelegen, dat u niet bent als een kind.
In plaats dat het kind zou moeten wachten tot het een man is geworden, is het juist de man die een nieuw leven moet beginnen en die een kind gelijk moet worden. ‘Wie het Koninkrijk der hemelen niet zal ontvangen als een kindeke, zal geenszins in hetzelve komen.’ De woorden van de Heere zijn een volledig en alles afdoend antwoord op de gedachten van Zijn discipelen. En wij allen moeten, als wij ze lezen, er wijsheid uit leren. Laten we niet zeggen: ‘Geve God, dat mijn kind reeds tot wasdom was gekomen, om, net als ik, tot Christus te kunnen gaan.’
Laten we juist wensen, dat wij hun meer gelijk mochten zijn. Dat wij veel konden vergeten van wat wij nu weten; dat wij gewassen konden worden van gewoonten en vooroordelen; dat wij van voren af aan konden beginnen met de frisheid, de eenvoud, de opgewektheid van een kind. Als wij bidden om geestelijk kindschap, dan zet de Schrift haar zegel op dit gebed. Er staat immers geschreven: ‘Tenzij iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk niet zien.’ En nogmaals: ‘Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan! ’
Nu vraag ik mij af of er onder u zijn die net zulke gedachten koesteren als de discipelen. Het zou mij niet verwonderen als dat het geval was. Ik hoop wel, dat het niet meer zo vaak voorkomt als enige tijd geleden, maar ik zag soms oudere mensen een sterke verdenking aan de dag leggen tegenover jeugdige godsvrucht. De ouderen schudden het hoofd bij het denkbeeld dat wij kinderen in de gemeenschap der kerk opnamen. Sommigen hadden zelfs de moed om over zulke jeugdige belijders te praten als ‘slechts een troepje meisjes en jongens’, alsof dit de zaak te erger maakte. Velen begonnen moeilijk te kijken als zij van een bekeerd kind hoorden, tenzijhet kind spoedig stierf, want dan zijn zij bereid er alles van te geloven. Indien het kind blijft leven, dan zijn ze erop bedacht een zeer streng onderzoek in te stellen.
Het moet vooral goed op de hoogte zijn van de leer en vooral buitengewoon ernstig zijn. Niet iedere volwassene is volkomen op de hoogte van de diepe verborgenheden van het Woord, maar als een jongeling ze niet weet, wordt hij met de nek aangezien. Sommige mensen verwachten bijna buitengewone wijsheid in een kind, voordat zij kunnen geloven dat het een voorwerp is van goddelijke genade. Dit is afschuwelijk en als een gelovig kind handelt als een kind, zijn er sommigen die zichzelf voor vaders in Christus houden, die zijn bekering menen te moeten betwijfelen. Alsof bekering tot Christus iemand opeens twintig jaar ouder maakt! Natuurlijk moet zo’n jeugdig christen niet meer deelnemen aan enig spel, of op zijn gewone kinderlijke manier spreken, of de ouderen zouden ontstemd zijn. Het is immers iets wat vanzelf spreekt, dat zodra een jongen bekeerd wordt, hij een oud mannetje moet worden. Ik heb in de Schrift nooit iets kunnen vinden wat deze theorie bevestigt.
Maar men moet toegeven, dat men zich niet zozeer om de uitspraken van de Schrift bekommert als om het oordeel van ervaren christenen. En algemeen was men het denkbeeld toegedaan, dat men zulke jeugdige bekeeringen eerst eens moest laten overzomeren en overwinteren, voor hen in de gewijde gemeenschap van de kerk toe te laten. Welnu, als er nog in uw midden zijn die dergelijke denkbeelden koesteren, probeer er u dan zo spoedig mogelijk van te bevrijden, want ze zijn ten enenmale verkeerd. Als er op dit ogenblik twee belijders voor mij stonden, een kind en een man, en ik ontving over elk van hen hetzelfde getuigenis, dan zou ik niet meer recht hebben om het kind te wantrouwen dan de man. Ja, als er sprake was van twijfel, dan zou ik eerder de volwassene wantrouwen dan het kind. Het laatste kan veel minder verdacht worden van huichelarij dan de man, omdat men het niet zo licht zal kunnen beschuldigen van napraterij. In elk geval, leer uit de woorden van uw Meester dat het niet uw voornaamste zorg moet zijn het kind gelijk te maken aan uzelf, maar dat u het bent, die moet worden veranderd, totdat u gelijk bent aan het kind.
Amen.