Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u. Johannes 14:18
Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u.’ Toen de Heere Jezus Christus afwezig was, waren Zijn discipelen als kinderen die geen ouders hadden. Gedurende de drie jaren dat zij bij Hem geweest waren, had Hij al hun problemen opgelost, al hun lasten gedragen en hen van al het nodige voorzien. Als er iets was wat te moeilijk voor hen was of hen te zwaar viel, dan gingen ze daarmee tot Hem. Toen ze bijna door hun vijanden overwonnen werden, kwam Jezus hen te hulp en deed Hij het tij keren. Toen hun Meester bij hen was, waren ze gelukkig en veilig; Hij was in hun midden als een vader temidden van een groot gezin, waardoor het een gelukkig gezin was. Maar nu Hij op het punt stond om van hen te worden weggenomen door een schandelijke dood, voelden zij zich als kinderen die hun natuurlijke en geliefde beschermer kwijtraakten. Onze Zaligmaker kende de vrees die in hun hart was, en voordat ze daaraan uiting konden geven, nam Hij die weg door in feite te zeggen: ‘U zult in deze woeste en verlaten wereld niet alleen gelaten worden; hoewel Ik naar het vlees afwezig zal zijn, zal Ik op een nog doeltreffender manier bij jullie aanwezig zijn; Ik zal geestelijk bij jullie zijn en jullie zullen door Mijn geestelijke tegenwoordigheid nog meer zegeningen ontvangen dan door Mijn lichamelijke aanwezigheid mogelijk was, als Ik in jullie midden was gebleven.’