De prikkel nu des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de wet. Maar God zij dank Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus. 1 Korinthe 15:56 en 57 Verder lezen: Psalm 116
De Bijbel is een van de meest dichterlijke boeken en het taalgebruik is onuitsprekelijk verheven, maar toch moeten we opmerken hoe hij voortdurend trouw is aan zijn eigen natuur. Er worden geen feiten verdraaid, noch waarheden verdoezeld. Hoe duister het onderwerp ook mag zijn, terwijl het helder oplicht ontkent de Bijbel toch niet de schemer die eraan verbonden is. Als je dit hoofdstuk van Paulus’ brief zult lezen, zo terecht geprezen als een meesterstuk van taal, dan zul je zien dat hij over wat na de dood komt met zo’n verrukking en heerlijkheid spreekt dat je voelt: ‘Als dit sterven betekent, dan zou het goed zijn om onmiddellijk te overlijden.’ Wie heeft zich niet verheugd en wiens hart is niet opgeheven of met een heilig vuur vervuld toen hij zinnen las als deze: ‘In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben. Alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning. Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?’ Toch, met al deze majestueuze taal, met heel deze vrijmoedige vlucht van welsprekendheid, ontkent Paulus niet dat de dood iets treurigs is. Zelfs zijn eigen beeldspraak suggereert dit. Hij lacht er niet om. Hij zegt niet: ‘O, sterven stelt niets voor.’ Hij beschrijft de dood als een monster. Hij zegt dat de dood een prikkel heeft. Hij vertelt ons waarin de kracht van die prikkel ligt, en zelfs als hij een overwinningskreet slaakt, schrijft hij die overwinning niet toe aan hulpeloos vlees, maar hij zegt: ‘God zij dank Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus.’
Ter overdenking
De dood is niet iets om over te lachen, maar voor een christen hoeft het ook niet iets zijn om over te wenen (1 Thess. 4:13 en 14).