Dwaal niet; God laat zich niet bespotten: want zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien. Gal. 6:7
Beide Luther en Calvijn beperken deze woorden tot het onderhoud van de bedienaren van het Woord en gewis! daarvoor zijn zij ook vol van betekenis.
Gemeenten, die hun leraren laten verhongeren, zullen zelf verhongeren.
Wij geven er echter de voorkeur aan, om in deze woorden de uitdrukking te zien van een algemeen beginsel.
I. Met God valt niet te breuzelen.
1. Door het denkbeeld, dat er geen beloning en geen straf is.
2. Of door het begrip dat een blote belijdenis voldoende is om ons zalig te maken.
3. Of door ons in te beelden, dat wij met de grote menigte wel zullen ontkomen.
4. Of door de bijgelovige veronderstelling, dat door zekere plechtigheden alles ten laatste wel in orde gebracht zal worden, hoe voorts ons leven ook geweest mag zijn.
5. Of door te steunen op een rechtzinnige geloofsbelijdenis, een gewaande bekering, een aangematigd geloof en het geven van enige aalmoezen.
II. De wetten van zijn regering kunnen niet opzij worden gezet.
1. Zo is het in de natuur. De wet is onverbiddelijk. De aantrekkingskracht verplettert de mens, die haar weerstaat.
2. Zo is het in de voorzienigheid. Maatschappelijk onrecht moet boze gevolgen hebben.
3. Het geweten zegt ons, dat het zo moet wezen. De zonde moet worden gestraft.
4. Het Woord van God is zeer duidelijk hieromtrent.
5. Wetten te veranderen, dat zou wezen het heelal in wanorde te brengen en de grond van de hope van de rechtvaardige weg te nemen.
III. Een boos zaaien zal een boos maaien meebrengen.
1. Dit wordt gezien in het dadelijke gevolg van sommige zonden. Zonden van de zinnelijke lusten brengen ziekte teweeg in het lichaam. Zonden van afgoderij leiden de mens tot wrede en verlagende praktijken. Zonden van het boze humeur, of van drift, hebben moord, oorlog, twisten en ellende veroorzaakt. Zonden van vleselijke lusten, in het bijzonder dronkenschap, veroorzaken gebrek, armoede, waanzin, enz.
2. Dit wordt daarin gezien, dat de geest hoe langer hoe meer wordt verdorven en minder in staat is om het kwaad van de zonde te zien, of om de verzoeking te weerstaan.
3. Dit wordt gezien, als de mens blijkbaar een aanstoot wordt voor God en mensen, zodat hij beteugeling nodig heeft en straf uitlokt.
4. Dit wordt gezien, als de zondaar zelf teleurgesteld wordt in de gevolgen van zijn gedrag en handelwijze. Zijn nijd verteert zijn hart, zijn hebzucht verderft zijn ziel; zijn ongeloof vernietigt zijn vertroosting, zijn woeste hartstochten beroeren zijn geest.
5. Dit wordt gezien als de onboetvaardige bevestigd wordt in het kwaad en gestraft wordt met altijddurend naberouw. De oogst van de eigen zonde van de mensen zal de hel wezen. Het geweten is de worm, die in hem knaagt.
IV. Goed zaaien zal goed maaien meebrengen.
De regel geldt, aan beide kanten.
Laat ons dan dit goede zaaien van nabij bezien.
1. In wiens kracht moet het geschieden?
2. Op wat voor wijze en in welke geest moeten wij het doen?
3. Wat is het voor zaad? Ten opzichte van God zaaien wij in de Geest: geloof en gehoorzaamheid. Ten opzichte van de mensen: liefde, waarheid, gerechtigheid, vriendelijkheid, verdraagzaamheid. Ten opzichte van onszelf: het beheersen van lusten en begeerlijkheden, reinheid van leven, enz.
4. Wat is het oogsten van de Geest? Het eeuwige leven voor altijd in ons blijvend. Laten wij het overvloedig zaaien, opdat wij naar evenredigheid kunnen oogsten. Laat ons terstond beginnen te zaaien.
Zaad.
Het is volstrekt de vraag niet, of ik heden al of niet zal zaaien; de enige vraag, die beslist moet worden, is: Zal ik goed zaad of slecht zaad zaaien? Een ieder zaait altijd zijn eigen oogst voor de eeuwigheid, hetzij dan onkruid of tarwe. Al naar de mens zaait, zal hij maaien; die de wind zaait van de ijdelheid, zal de dwarelwind oogsten van de toorn. Stel eens, dat iemand een zekere hoeveelheid kiezel neemt en het zorgvuldig verft, zodat het volkomen op tarwe gelijkt, het in de lente zaait en dan een oogst van tarwe ervan verwacht, gelijk die van zijn buurman. Die man is waanzinnig. Het is dwaas te denken, dat hij door zijn onnozel verzinsel de wetten van de natuur kan ontwijken en de God van de natuur kan bespotten. Maar even dwaas is de handelwijze en veel zwaarder de straf, van de mens, die thans boosheid zaait en ten laatste de zaligheid denkt te oogsten. De zonde is niet slechts onnut en noodlottig, zij is ook bij uitnemendheid bedriegelijk. Met voorbedachten rade, willens en wetens, werpt de mens zich niet weg: de zonde bedriegt de zondaar, zodat zij hem zijn ziel doet verliezen.
Maar gerechtigheid te zaaien, dat is nooit en nergens verloren arbeid. Elke daad, verricht door Gods genade en naar zijn gebod, is levend en vruchtbaar. Zij kan uit ons gezicht verdwijnen, evenals zaad onder de voor, maar zij zal wederom te voorschijn komen. Zaait voort, Christenen! Het oog zal het zaad niet ver kunnen volgen, maar als het gezicht faalt, zaait dan in het geloof, en gij zult weldra met blijdschap oogsten.
WILLIAM ARNOT.
Denkt iemand, dat hij door zijn barmhartigheid zal verliezen? Geen wereldling denkt, als hij zijn zaad zaait, dat hij dit zaad zal verliezen; hij hoopt op een overvloedige oogst. En durft gij dan wel de grond en niet God te vertrouwen? Voorwaar! God is een beter Betaalmeester dan de aarde; de genade geeft een overvloediger loon dan de natuur. Hier beneden verkrijgt gij wellicht veertig korrels voor een, maar in de hemel verkrijgt gij (door Christus’ belofte) honderdvoud, een neergedrukte en geschudde en overlopende maat. “Welgelukzalig is hij, die zich verstandig gedraagt jegens een ellendige,” dat is het zaaien: “De Heere za hem bevrijden ten dage des kwaads.” (Ps. 41:2) Dat is de oogst. Is dat alles? Neen: (Matt. 25:35). “Ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven, ik ben dorstig geweest en gij hebt mij te drinken gegeven” mij vertroost in kommer en ellende: dat is het zaaien. Venite, beati, “Komt gij gezegenden van mijn vader, beërft het koninkrijk, dat u bereid is;” dat is de oogst.
THOMAS ADAMS.