En van Zebulon zeide hij: Verheug u, Zebulon! over uw uittocht. Deut. 33:18
De zegeningen van de stammen zijn de onze, want wij zijn het ware Israël, dat God dient in de geest, en wij hebben geen vertrouwen in het vlees. Zebulon moet zich verheugen, omdat de HEERE zijn “uitgang” wil zegenen. Ook wij zien voor onszelf in deze zegen een belofte verborgen liggen. Wanneer wij uitgaan, willen wij uitzien naar gelegenheden om ons te verheugen. Wij gaan uit om te reizen, en de voorzienigheid van God is ons geleide. Wij gaan uit om te emigreren en de HEERE is zowel te land als ter zee met ons. Wij gaan uit als zendelingen en Jezus zegt: “Ziet, Ik ben met u tot de voleinding der wereld”. Wij gaan dag aan dag uit naar ons werk, en wij mogen dat met vreugde doen, want God zal van de morgen tot de avond met ons zijn. Soms bekruipt ons de vrees, wanneer wij op weg gaan, want wij weten niet wat wij kunnen tegenkomen, maar deze belofte kan voor ons heel goed dienst doen als een woord van rijke bemoediging. Als wij inpakken om te verhuizen, laten wij dit vers dan in onze reiskoffer leggen. Laten wij het in ons hart doen indalen en het daar bewaren. Ja, laten wij het op onze tong leggen, zodat wij gaan zingen. Laten wij het anker lichten met een lied, of in het rijtuig springen met een Psalm. Laten wij behoren tot de zich verheugende stam, en bij elke verhuizing de HEERE prijzen met een vrolijk hart.