Er zijn er velen die denken dat de verlossing alleen tot stand kan komen op een niet nader te bepalen, geheimzinnige wijze en dat de predikant en de priester daar ook bij betrokken zijn. Luister dan; als u van uw leven nog nooit een predikant gezien had, als u nog nooit de stem van de bisschop der kerk of van een ouderling gehoord had en u de Naam des Heeren zou aanroepen, zou uw verlossing even zeker zijn zonder hen als met hen. Wij zijn allen geestelijken die de Heere Jezus Christus liefhebben en u bent, als God u die gave heeft geschonken en u door Zijn Geest tot het werk geroepen heeft, evenzeer geschikt om het Evangelie te prediken als ieder ander mens. Geen priester- of predikantenhand, geen wijding door mensen is noodzakelijk; wij zijn gehecht aan het recht van de mens om uit te spreken wat we geloven en daarnaast zijn we gehecht aan de roep van Gods Geest in ons hart die ons gebiedt van de waarheid te getuigen.
Maar noch Paulus, noch een engel uit de hemel, noch Apollos, noch Cefas kan u bij de verlossing helpen. Het is niet van mensen, noch dóór mensen en noch paus, noch aartsbisschop, noch bisschop, noch priester, noch predikant, noch iemand anders kan anderen genade schenken, leder van ons moet zelf naar de bron gaan, pleitend op deze belofte, dat ”een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.” Als ik opgesloten zou zijn in de mijnen van Siberië, waar ik nooit het Evangelie zou kunnen horen, en ik Christus’ Naam zou aanroepen, dan is de weg even recht met of zonder de predikant; het pad naar de hemel is evenzeer vrij vanuit de wildernissen van Afrika en vanuit de kerkers van de gevangenis als vanuit Gods heiligdom. Laten niettemin alle christenen degenen die in het ambt zijn liefhebben, om de opbouwing en niet om de verlossing; hoewel zij niet op een priester of predikant vertrouwen is toch het Woord van God hen dierbaar en, ”Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet horen.”
Een andere zeer algemene dwaling is dat een prachtige droom mensen kan redden. Sommigen van u weten niet hoezeer deze dwaling heerst, maar ik weet het wel. Veel mensen geloven dat als u droomt dat u de Heere ziet, u gered bent en dat als u Hem aan het kruis ziet of engelen meent te zien, of als u droomt dat God tegen u zegt: ”Uw zonden zijn vergeven”, het dan goed met u is; maar als u geen mooie droom hebt kunt u niet gered zijn. Zo denken sommige mensen. Als dat nu zo is, moeten we allemaal maar zo snel mogelijk opium gaan innemen; want er is niets dat mensen zo doet dromen als dat; en de beste raad die ik zou kunnen geven zou dan zijn: laat elke predikant rijkelijk opium gaan uitdelen, dan zullen alle mensen zich de hemel binnendromen.
Foei, wat een onzin! er zit helemaal niets in. Hoe kunnen dromen, de verwarde maaksels van een wilde fantasie, de wankelingen vaak van de schone pilaren van een groot bevattingsvermogen, middelen tot redding zijn? U kent het mooie antwoord van Rowland Hill; ik zal het, bij gebrek aaneen beter,aanhalen. Toen een vrouw beweerde gered te zijn omdat ze gedroomd had, zei hij: ”Wel, mijn beste mevrouw, het is heel fijn om mooie dromen te hebben als u slaapt, maar ik wil zien hoe u handelt als u wakker bent; want als uw gedrag niet verenigbaar is met uw vroomheid zijn uw dromen geen knip voor de neus waard.” Ach! ik verbaas me er echt over hoe iemand die mij zulke verhalen over dromen vertelt zo onwetend kan zijn. Arme, lieve schepsels! toen ze vast sliepen zagen ze de poorten des hemels geopend en kwam er een witte engel die hun zonden afwaste en toen zagen ze dat hen vergiffenis geschonken werd; en sinds die tijd hebben ze nooit getwijfeld of gevreesd. Het is tijd dat u begint te twijfelen, hoog tijd; want als dat alle hoop is die u hebt, is het wel een armzalige.
Bedenk wel dat ”een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden,” en niet een iegelijk die over Hem droomt. Dromen kunnen veel goeds doen. Soms waren mensen buiten hun zinnen van angst in hun droom; en buiten hun zinnen waren ze beter dan bij hun zinnen, want ze stichtten meer onheil toen ze bij hun zinnen waren dan toen ze buiten hun zinnen waren; in die zin deed de droom veel goeds. Ook zijn sommige mensen verontrust door hun dromen; maar er zich op verlaten is zich verlaten op een schim, uw hoop op luchtbellen bouwen die maar nauwelijks een zuchtje wind nodig hebben om te barsten. O, onthoud toch dat u geen visioenen en geen wonderbaarlijke verschijning nodig hebt! Als u een visioen of een droom gehad hebt behoeft u hem niet te verachten; het is misschien goed voor u geweest, maar verlaat u er niet op. Maar als u er geen gehad heeft, onthoud dan dat het niet louter het aanroepen van de Naam des Heeren is waaraan de belofte is verbonden.
Er zijn mensen die denken dat ze één of ander wonderbaarlijk gevoel moeten krijgen en dat ze anders niet gered kunnen worden. Op een keer wendde zich een vrouw tot mij omdat ze lidmaat wilde worden van de kerk. Dus vroeg ik haar of haar hart ooit veranderd was. Ze zei: ”0 ja, mijnheer, en wat voor een verandering! Weet u, ik voelde het zo eigenaardig door mijn borst gaan, mijnheer; en toen ik op een dag aan het bidden was voelde ik me alsof ik niet wist wat er met me aan de hand was, ik voelde me zo anders. En toen ik op een avond naar de kerk ging, mijnheer, voelde ik me toen ik eruit kwam zo anders dan daarvoor; zo licht.” ”Ja,” zei ik, ’’licht in het hoofd, dat is wat u voelde, maar niets meer, vrees ik.”
De beste vrouw was oprecht genoeg; ze dacht dat het goed met haar was, omdat iets haar longen aangedaan had of op één of andere manier haar lichaam beroerd had. ”Nee,” hoor ik u zeggen, ”zo dom kunnen mensen niet zijn.” Ik verzeker u dat er velen zijn die geen betere hoop op de hemel hebben dan deze; want ik behandel op dit moment een zeer wijd verbreide dwaling. ”Ik dacht,” zei iemand die me op een dag aansprak, ’’toen ik in de tuin was, dat Christus even zeker en gemakkelijk mijn zonden kon wegnemen als Hij de wolken kon verdrijven. Weet u, mijnheer, even later was de wolk weg en scheen de zon. Toen dacht ik bij mezelf: de Heere vaagt nu ook mijn zonden weg.”Zo een bespottelijke gedachte als deze zal niet vaak voorkomen, zegtu. Ik zeg u dat het voorkomt, heel vaak zelfs. Mensen raken in de veronderstelling dat de grootste nonsens die er bestaat een openbaring van Gods genade in hun hart is.
Het enige gevoel nu dat ik ooit wil hebben is alleen dit: ik wil voelen dat ik een zondaar ben en dat Christus mijn Heiland is. U kunt al uw visioenen, geestvervoeringen, zielsverrukkingen en dansen houden; het enige gevoel dat ik wens te hebben is een diep berouw en een nederig geloof; en als u, arme zondaar, dat hebt bent u gered. Sommigen geloven zelfs dat voordat ze gered kunnen worden er een soort elektrische schok door hun hele lichaam moet gaan. Luister nu hiernaar; “Nabij u is het woord, in uwen mond en in uw hart. Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.” Wat moet u met al deze onzin van dromen en bovennatuurlijke gedachten? Alles wat nodig is is dat ik als een schuldige zondaar zou komen en mij op Christus werpen. Als dat gebeurd is is de ziel veilig en kunnen alle visioenen ter wereld het niet veiliger maken.
En nu is er nog één dwaling die ik moet proberen recht te zetten. Onder zeer arme mensen – en ik heb enkelen van hen bezocht en weet dat wat ik zeg waar is – onder de zeer armen en onontwikkelden leeft het idee dat de redding op één of andere manier met leren lezen en schrijven te maken heeft. U glimlacht misschien, maar ik weet dat het zo is. Vaak heeft een arme vrouw gezegd: ”Ach, mijnheer, dit is van geen nut voor arme onwetende schepsels zoals wij; er is geen hoop voor mij, mijnheer; ik kan niet lezen. Weet u, mijnheer, dat ik geen letter kan lezen? Ik denk dat als ik een beetje kon lezen ik gered zou kunnen worden; maar onwetend als ik ben weet ik niet hoe het zou moeten, want ik begrijp het niet, mijnheer.” Ik ben dit ook op het platteland tegengekomen, onder mensen die als ze dat wilden konden leren lezen. Maar er is niemand die het kan, tenzij ze lui zijn.
En toch zijn ze koud en onverschillig wat betreft de verlossing en denken dat de dominee wel gered zal worden omdat hij zo mooi voorleest, dat de voorzanger wel gered zal worden, want hij zei zo mooi ’’Amen”; dat de jonker wel gered zal worden, want hij wist heel veel en had heel veel boeken in zijn bibliotheek; maar dat zij niet gered zouden kunnen worden, want zij wisten niets en daarom was het onmogelijk. Mijn arme vriend, u behoeft niet veel te weten om naar de hemel te gaan. Ik raad u aan zoveel te leren als u kunt; wees niet onwillig om te leren. Maar wat betreft het gaan naar de hemel, de weg is zo eenvoudig dat de reizende man, ofschoon een zondaar, zich daarin niet vergissen zal.