En Melchizedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zei: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! En geloofd zij God, de Allerhoogste, Die overgeleverd heeft uw tegenstanders in uw hand! En hij gaf hem van alles een tiende deel. (Genesis 14:18—20) Lees verder 2 Korinthe 9:6—15.
Ons heilig geloof is het werkelijk waard om alles wat we hebben aan Christus te geven. Maar ik zou willen dat sommige Christenen een tiende van hun vermogen aan de zaak van de Heere zouden geven. De gemeente van de Heere hoeft nooit gebrek te hebben als je een een spaarpot had voor Christus. Als je dan iets zou geven zou het niet voelen alsof het van jou was, je linkerhand zou niet weten wat je rechterhand deed, want je zou het nemen uit de spaarpot van de Heere, wat daar al voor apart gelegd was. Niet minder dan een tiende deel zou voor de Heere moeten zijn, zeker van degene die het goed hebben. En nog veel meer denk ik dat we dat moeten verwachten van degenen die rijk zijn. Maar er is geen regel die je met ijzeren kracht verplicht. Je bent niet onder de wet in Christus’ gemeente, maar onder genade. Genade zal je aanmoedigen meer te doen dan de wet voorstelt. Maar vooral moet de Christen zichzelf niet als zijn eigendom zien, dat er niets is wat hij voor zichzelf kan houden. Ik bid dat de Heere het weg zal nemen als er één druppel bloed in mijn lichaam niet van Hem is. Als er een haar op mijn hoofd is die niet aan Hem gewijd is, dan wil ik dat die eruit getrokken wordt. Het zou een druppel bloed en een haar van de duivel zijn. Het is van de Eén of de ander. Als het niet van God is dan is het van Satan. Nee, broeders, we moeten onszelf niet verdelen, niet een beetje voor de wereld en een beetje voor God. God is heel ons leven waard.
Ter overdenking
Het is goed als je systematisch aan de zaak van de Heere geeft (1 Korinthe 16:1–2), maar het is beter als zowel de gever als de gave eerst aan Heere gewijd worden (2 Korinthe 8:3–5).
Preek 589, 11 september 1864