Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Jesaja 9:5
Bij andere gelegenheden heb ik het hoofddeel van deze tekst al verklaard: “De heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God.” Als God me het leven geeft, hoop ik in de toekomst de andere namen nog te behandelen: “Eeuwige Vader, Vredevorst”. Maar vanmorgen zal onze aandacht hierbij bepaald worden: “Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.”
De zin bestaat uit twee delen, maar die spreken elkaar niet tegen. Een oplettende lezer zal spoedig een onderscheid ontdekken, maar het is geen onderscheid zonder verschil. “Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.” Aangezien Jezus Christus een Kind is naar Zijn menselijke natuur, is Hij geboren, ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria. Hij is net zo waarlijk geboren als een echt Kind, als ieder ander mens die ooit op aarde geleefd heeft. Zo is Hij naar Zijn menselijke natuur als Kind geboren. Maar aangezien Jezus Christus ook de Zoon van God is, is Hij niet geboren, maar gegeven; geboren uit Zijn Vader voor alle eeuwen; geboren, niet gemaakt, van hetzelfde Wezen met de Vader.
Het leerstuk van de eeuwige aanneming van Christus dient als een ontwijfelbare waarheid van ons heilig geloof gezien te worden. Maar we moeten niet proberen dit te onderzoeken, want het blijft in de diepten van God verborgen. Het is inderdaad een van die indringende geheimenissen waarin de engelen niet durven kijken, noch begerig zijn zich erin te verdiepen. Een geheimenis dat we niet moeten proberen te doorgronden, want het ligt volledig buiten ons begrip. Net zomin als een mug zou kunnen proberen in de oceaan te drinken, zou een sterfelijk schepsel de eeuwige God kunnen begrijpen. Een God Die we zouden kunnen begrijpen, zou geen God zijn. Als we Hem zouden kunnen omvatten, dan zou Hij niet oneindig zijn. Als we Hem zouden kunnen doorgronden, dan zou Hij niet Goddelijk zijn. Ik zeg daarom dat Jezus Christus, als Zoon, ons niet geboren is, maar ons gegeven. Hij is een weldaad aan ons geschonken: “Want zo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.” Hij is niet in deze wereld geboren als Zoon van God, maar Hij is gegeven,of gezonden, zodat u duidelijk merkt dat het onderscheid veelzeggend is en ons een heel mooie waarheid meedeelt. “Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.”
Vanmorgen is echter het belangrijkste doel van mijn overdenking, en ook het enige, om de kracht van een klein woordje eruit te lichten: “ons”. Want u zult merken dat de volle kracht van de tekst hierin ligt. “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.” De gedachten van mijn overdenking zijn erg eenvoudig.
1. Is het waar?
2. Als het waar is, wat dan?
3. Als het niet waar is, wat dan?
I. In de eerste plaats: is het waar?
Is het waar dat een Kind ons geboren is, een Zoon ons gegeven is? Het is een feit dat er een Kind geboren is. Dat betwist ik dan ook niet. We aanvaarden het als een feit, zekerder dan enig ander feit uit de geschiedenis, dat de Zoon van God mens is geworden, geboren in Bethlehem, gewikkeld in doeken en in een kribbe gelegd. Het is ook een feit dat een Zoon is gegeven. Daar twijfelen we niet aan. Een ongelovige heeft misschien zijn twijfels, maar wij, die ervoor uitkomen in de Schriften te geloven, aanvaarden het als een ontwijfelbare waarheid dat God Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft om de Zaligmaker van mensen te zijn. Maar de vraag is: is dit Kind ons geboren? Is Hij ons gegeven? Dit moeten we ernstig onderzoeken. Hebben we persoonlijk deel aan het Kind Dat in Bethlehem geboren is? Weten we dat Hij onze Zaligmaker is? Dat Hij ons grote blijdschap gebracht heeft? Dat Hij ons toebehoort en dat wij Hem toebehoren? Dit is een ernstige zaak die dringend onderzocht moet worden.
Het is gebleken dat zelfs de beste mensen soms gekweld worden door vragen met betrekking tot hun deel aan Christus, terwijl anderen die nooit over deze zaak piekeren zeer vaak arrogante bedriegers zijn die geen deel aan Hem hebben. Ik heb vaak gemerkt dat mensen over wie ik vrij zeker was, juist die personen waren die het minst zeker van zichzelf waren. Het doet me denken aan het verhaal van een godvrezend man genaamd Simon Brown, een dominee van vroeger in de binnenstad van Londen. Hij werd zo ontzettend bedroefd van hart, zo terneergeslagen van geest, dat hij op het eind dacht dat zijn ziel tenietgedaan was. Het had geen zin om met de beste man te praten, wantje kon hem er niet van overtuigen dat hij toch een ziel had. Toch bleef hij maar preken, bidden en werken, en wel op zo’n manier datje zou denken dat hij wel twee zielen had in plaats van geen. Als hij stond te preken, vloeide er een dikke stroom tranen uit zijn ogen. En als hij stond te bidden, was er een Goddelijke gloed en een hemels vuur in elke bede. Met veel christenen gaat het net zo. Ze lijken wel het toonbeeld van godvruchtigheid, hun leven is bewonderenswaardig en hun conversatie kostelijk. Maar toch wenen ze de hele tijd.
Zo Gij in ’t recht wilt
treden, o HEER, en
gadeslaan onz’
ongerechtigheden, ach, wie
zal dan bestaan?
En zo kan het gebeuren dat de beste mensen twijfelen, terwijl de slechtste mensen zich dingen aanmatigen. Ach, ik heb mensen gezien over wier eeuwig lot ik ernstige twijfels had. Hun leven zat vol met duidelijk zichtbare tegenstrijdigheden. Ze praatten zo zeker over hun erfenis in Israël en over hun hoop alsof ze dachten dat andere mensen net zo gemakkelijk bedrogen zouden kunnen worden als zijzelf.
Maar hoe kunnen we deze overmoed verklaren? Misschien met behulp van de volgende illustratie. Er rijdt een groepje mannen op een smalle weg aan de rand van de zee. Het is een erg gevaarlijk pad, want het is daar rotsachtig en een steile afgrond gaapt aan de linkerkant. Als het paard een keer uitglijdt, storten ze naar beneden, hun ondergang tegemoet. Kijk, hoe behoedzaam de rijders voorttrekken, hoe voorzichtig de paarden hun voeten neerzetten. Maar ziet u die ene rijder daar? Met wat voor snelheid stormt hij vooruit. Het lijkt wel alsof hij een hindernis-ren met de duivel doet. U houdt van angst uw adem in, bang dat zijn paard uitglijdt en ze naar beneden storten. En u vraagt zich af: waarom rijdt hij zo roekeloos? Die man is blind en hij rijdt op een blind paard. Ze kunnen niet zien waar ze zijn. Hij denkt dat hij zich op een verharde weg bevindt en daarom rijdt hij zo hard.
Ik kan het ook met een ander beeld duidelijk maken. Slapende mensen gaan soms aan de wandel en klimmen op plaatsen waar anderen niet aan moeten denken om zich daar te wagen. Duizelingwekkende hoogten die ons misselijk zouden maken, lijken hun veilig genoeg. Er zijn veel slaapwandelaars in ons midden die denken dat ze klaarwakker zijn. Maar ze zijn het niet. Hun overmoed om zich in hoge plaatsen van zelfvertrouwen te wagen, bewijst dat ze slaapwandelen. Ze zijn niet wakker, maar het zijn mensen die wandelen en praten in hun slaap.
Er moeten daarom ernstige vragen gesteld worden aan alle mensen over wie ten laatste rechtvaardig is. Is dit Kind ons geboren en deze Zoon ons gegeven? Ik zal u nu helpen deze vraag te beantwoorden.
1. Als dit Kind, Dat u nu met het oog des geloofs mag zien, in doeken gewonden en liggend in de kribbe van Bethlehem, u geboren is, mijn toehoorder, dan bent u wederom geboren! Want dit Kind is niet aan u geboren tenzij u aan het Kind geboren bent. Allen die deel aan Christus hebben, zijn in de volheid van de tijd door genade bekeerd, levend gemaakt en vernieuwd. Alle uitverkorenen zijn nog niet bekeerd, maar dat zullen ze wel zijn. Voordat het uur van hun dood komt, zal hun natuur veranderd worden: hun zonden zullen weggewassen worden en zij zullen van de dood overgaan tot het leven.
Als iemand me vertelt dat Christus zijn Heiland is hoewel hij de wedergeboorte nooit heeft ervaren, dan praat zo-iemand over iets wat hij niet kent. Zijn godsdienst is tevergeefs en zijn hoop is een illusie. Alleen zij die wedergeboren zijn, kunnen zeggen dat het Kind in Bethlehem hun toebehoort. “Maar”, zegt iemand, “hoe kan ik welen of ik wedergeboren ben of niet?” Mag ik deze vraag eens beantwoorden met een paar andere? Is er in u een verandering opgetreden die door Goddelijke genade is bewerkstelligd? Zijn de dingen die u nu liefhebt het tegenovergestelde van wat u destijds liefhad?
Hebt u nu een afkeer van de ijdele dingen die u vroeger bewonderde en bent u nu op zoek naar die parel van grote waarde die u vroeger verachtte? Is uw hart volkomen vernieuwd? Kunt u zeggen dat uw neigingen veranderd zijn? Dat uw gezicht naar Sion gekeerd is en uw voeten gezet op het pad van de genade? Dat terwijl uw hart vroeger hunkerde naar de zonde, het nu graag heilig wil zijn? En terwijl u vroeger verlangde naar de genietingen van de wereld, die voor u nu droesem en schuim geworden zijn, want nu hebt u de genoegens van de hemelse dingen lief en wilt u hier steeds meer van genieten op aarde, zodat u voorbereid mag zijn om ze des te voller te genieten in het hiernamaals? Bent u vanbinnen vernieuwd?
Want zie, beste toehoorder, de wedergeboorte bestaat niet uit het wassen van de buitenkant van een kop en schotel, maar uit het reinigen van de binnenkant. Het is tevergeefs om een steen op een graf te zetten, die grondig wit te wassen en dan te versieren met seizoensbloemen. Het graf zelf moet gereinigd worden. De doodsbeenderen die in het knekelhuis van een mensenhart liggen, moeten gereinigd worden. Ze moeten weder levend gemaakt worden. Het hart moet niet langer een graf van de dood, maar een tempel van het leven zijn. Kent u dat, beste toehoorder? Want vergeet niet, u mag dan aan de buitenkant erg veranderd zijn, als u ook niet vanbinnen vernieuwd bent, is dit Kind u niet geboren.
Maar laat me een andere vraag stellen. Hoewel de kern van de wedergeboorte vanbinnen is, manifesteert die zich toch ook vanbuiten. Zeg eens, is er bij u een verandering van de buitenkant opgetreden? Denkt u dat anderen die naar u kijken, wel moeten zeggen: Deze man is niet meer hoe hij vroeger was? Hebben uw vrienden geen verandering gemerkt? Hebben ze niet om u gelachen vanwege uw schijnheiligheid, uw strengheid en uw onbuigzaamheid? Als een engel u nu zou volgen tot in uw verborgen leven, u achternalopen tot in uw binnenkamer en u op uw knieën zien, zou hij dan iets in u ontdekken wat hij nog niet eerder had kunnen zien?
Want zie, beste toehoorder, er moet een verandering in het uitwendige leven zijn, want anders kan er ook geen verandering vanbinnen zijn. Het heeft geen zin om me te brengen naar een boom en me dan te vertellen dat zijn natuur veranderd is. Als ik zie dat hij nog wilde vijgen voorbrengt, dan is het nog steeds een wilde vijgenboom. En als ik bij u de appels van Sodom en de druiven van Gomorra opmerk, dan bent u nog steeds een vervloekte en verdoemde boom, ongeacht al uw ingebeelde ondervinding. Het bewijs dat iemand christen is, blijkt uit zijn leven. Voor andere mensen is het bewijs van uw bekering niet wat u voelt, maar wat u doet. Voor uzelf kunnen uw gevoelens voldoende bewijs zijn, maar voor de predikant en anderen die u beoordelen, is uw levenswandel het belangrijkste richtsnoer.
Tegelijkertijd moet ik opmerken dat de levenswandel van iemand best op die van een christen kan lijken, maar dat betekent niet dat er dan ook echt geloof in hem gevonden wordt. Hebt u ooit twee jongleurs met zwaarden op straat gezien die deden alsof ze met elkaar aan het vechten waren? Kijk eens hoe ze lopen te slaan, te ranselen en op elkaar in te hakken totdat u bijna bang wordt dat ze elkaar nog een keer gaan vermoorden. Ze lijken de strijd zo serieus te nemen dat u geneigd bent om de politie erbij te roepen om hen uit elkaar te halen. Met wat voor geweld heeft de ene man een geweldige klap gericht op het hoofd van de ander, die zijn makker behendig afweert door zijn goede dekking. Maar blijf eens een minuutje staan kijken, dan ziet u dat al die slagen en steken in een tevoren afgesproken volgorde komen. Er zit helemaal geen urgentie in het gevecht. Ze vechten niet zo hard zoals je dat zou doen in het geval van echte vijandschap.
Op dezelfde manier ben ik mensen tegengekomen die deden alsof ze een afkeer hadden van de zonde. Maar bekijk zo’n persoon eens een poosje, dan zult u erachter komen dat het slechts een schermerskunst- stukje is. Hij geeft zijn slagen netjes in volgorde, er zit geen venijn in zijn klappen. Het is allemaal schijn, het is slechts een spiegelgevecht.
Nadat de schermers hun optreden beëindigd hebben, neven ze elkaar een hand en verdelen de munten die de geboeide menige hun toegeworpen heeft. Dat doet deze man ook: hij geelt de duivel in het geheim een hand en de twee bedriegers verdelen de buit. De schijnheilige en de duivel zijn toch eigenlijk best goede vrienden en ze verheugen zich allebei over hun winst. De duivel grijnst vuil omdat hij de ziel van een kerkmens heeft gewonnen en de schijnheilige lacht omdat hij onverdiende rijkdom gekregen heeft. Zorg er daarom voor dat uw levenswandel niet slechts een schijnvertoning is, maar dat uw weerzin tegen de zonde echt en intens is. En dat u links en rechts slaat, alsof u het monster echt wilt doden en zijn ledematen uitstrooien naar de einden van de aarde.
Ik wil nog een andere kwestie aan de orde stellen. Als u wedergeboren bent, dan is er nog een zaak waarmee u op de proef gesteld kunt worden. Niet alleen is uw innerlijk veranderd, met uw levenswandel, maar de grondslag en het uitgangspunt van uw leven moeten ook volledig vernieuwd zijn. Als we in zonde zijn, leven we voor onszelf, maar als we vernieuwd zijn, leven we voor God. Zolang we niet wedergeboren zijn, is het ons principe om ons eigen plezier, onze eigen vooruitgang te zoeken. Iemand is niet echt opnieuw geboren als hij niet een totaal ander levensdoel voor ogen heeft. Verander iemands principes en je verandert zijn gevoelens, je verandert zijn daden. Welnu, genade verandert iemands principes. Zij legt de bijl aan de wortel van de boom. Zij zaagt geen grote takken af of probeert niet het sap te veranderen, maar ze geeft een nieuwe wortel en plant ons in verse grond. Iemands innerlijk, de diepe rotsen van zijn principes waarop de bovenste laag grond van zijn daden rust, de ziel van zijn mens-zijn wordt compleet veranderd. Hij wordt in Christus een nieuw schepsel.
“Maar”, zegt iemand, “ik zie geen reden waarom ik opnieuw geboren zou moeten worden.” Ach, arm schepsel, dat komt omdat u uzelf nog nooit gezien hebt. Hebt u weleens iemand in de spiegel van het Woord van God gezien? Wat een raar monster. Weet u, een mens heeft van nature zijn hart op de plaats waar zijn voeten zouden moeten zijn: dat wil zeggen, zijn hart staat vast op de aarde terwijl hij die met zijn voeten zou moeten betreden. En wat een nog vreemder mysterie is, is dat zijn hakken op de plaats staan waar zijn hart zou moeten zijn: dat wil zeggen, hij trapt tegen de God des hemels terwijl hij zijn gedachten op de dingen die boven zijn zou moeten richten. Van nature kan de mens alleen naar beneden kijken om goed te zien, alleen zien wat er beneden hem is. Hij kan de dingen die boven zijn niet zien.
En het klinkt misschien raar, maar hij wordt verblind door het zonlicht van de hemel, het hemelse licht waarnaar hij niet op zoek is. Hij vraagt om licht in de duisternis. De aarde is voor hem zijn hemel en hij ziet zonnen in modderpoelen en sterren in het vuil. Hij is in feite compleet in de war. De zondeval heeft onze natuur zo verwoest dat het grootste gedrocht op de aardbodem de gevallen mens is. De ouden schilderden vroeger griffioenen, vale gieren, draken, chimaera’s en allerlei soorten afgrijselijke wezens. Maar als een bekwame hand de mens nauwkeurig zou schilderen, dan zou niemand van ons naar het portret willen kijken, want wat er vertoond wordt, is iets wat niemand ooit gezien heeft behalve de verlorenen in de hel. En dat is één onderdeel van hun ondraaglijke pijn, dat ze altijd gedwongen worden naar zichzelf te kijken. Welnu, ziet u niet in dat u opnieuw geboren moet worden? Anders is dit Kind u niet geboren.
2. Maar ik ga verder. Als dit Kind u geboren is, dan bent u een kind. En de vraag komt dan op: bent u dat echt? Een mens groeit van nature op van kind-zijn tot volwassenheid. Door genade groeien mensen van volwassenheid terug naar kind-zijn. Des te dichter we bij het ware kind- zijn komen, des te dichter komen we bij het beeld van Christus. Want werd Christus niet “een Kind” genoemd, zelfs nadat Hij opgevaren was naar de hemel? “Uw heilig Kind Jezus.”
Broeders en zusters, kunt u zeggen dat u tot kinderen gemaakt bent? Neemt u het Woord van God zoals het is, gewoon omdat uw hemelse Vader het zegt? Bent u tevreden om in geheimenissen te geloven zonder dat u om uitleg vraagt? Bent u klaar om in de kleuterklas te gaan zitten en weer een klein kind te zijn? Bent u bereid aan de borst van de kerk te gaan liggen om de onvervalste melk van het Woord op te zuigen? Twijfelt u geen moment aan wat uw Heere in de hemel openbaart, maar gelooft u het op Zijn gezag, of het nu boven het gezonde verstand uit lijkt te gaan, beneden alle redelijkheid is of er zelfs dwars tegen ingaat? Welnu, “als u zich niet verandert en wordt als de kinderen”, dan is dit Kind u niet geboren. Als u niet nederig bent als een kind, leergierig, gehoorzaam, blij met de wil van uw Vader en bereid om alles aan I lem over te laten, is het nog maar de vraag of dit Kind u geboren is.
Maar wat is het aangenaam om te merken als iemand bekeerd is en tot een klein kind gemaakt. Hoe vaak is mijn hart niet opgesprongen van vreugde toen ik een verstokte ongelovige zag die altijd met Christus redetwistte, die voor het volk van Christus een hele verzameling slechte woorden in zijn woordenboek had staan, maar nu door Gods genade het Evangelie ging geloven. Zo’n mens zit te wenen, voelt de volle kracht van de zaligheid en laat vanaf dat moment al zijn bezwaren varen. Hij wordt precies het tegenovergestelde van wal hij altijd was. Hij vindt zichzelf armoediger dan de armoedigste gelovige. Hij is tevreden met het meest onaanzienlijke werk voor de gemeente van Christus. Hij rekent zijn plaats -niet met Locke of Newton, als formidabele christelijke filosofen- maar met Maria, als een eenvoudige leerling, aan de voeten van Jezus, om Hem te horen en van Hem te leren. Als u geen kinderen bent, dan is dit Kind u niet geboren.
3. Laten we nu gaan kijken naar de tweede zin en daar een paar vragen over stellen. Is deze Zoon ons gegeven? Ik stop hier even om er uw persoonlijke aandacht voor te vragen. Ik probeer, als dat mag, zo te preken dat u allemaal aan uzelf gaat twijfelen. Ik hoop dat niemand van u zich vrijstelt van onderzoek, maar laat iedereen zich afvragen: is het waar dat mij een Zoon gegeven is? Welnu, als deze Zoon u gegeven is, dan bent u zelf een zoon. “Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden.” “Christus werd een Zoon opdat Hij in alles aan Zijn broeders gelijk zou worden.” Ik kan de Zoon van God niet zelf ervaren, liefhebben, een behagen in Hem scheppen als ik zelf geen zoon van God ben.
Welnu, mijn toehoorder, vreest u God – met een kinderlijke vrees, de vrees van een kind om zijn ouders pijn te doen? Hebt u een kinderlijke liefde voor God? Stelt u uw vertrouwen op Hem als uw Vader, uw Onderhouder en uw Vriend? Heeft u in uw hart “de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader!”? Zijn er momenten waarop u op uw knieën kunt zeggen: “Mijn Vader en mijn God”? Getuigt de Geest met uw geest dat u een kind van God bent? En terwijl dit getuigenis geboren wordt, rijst uw hart dan op tot uw Vader en tot uw God, om Hem in opperste vervoering te omhelzen. Hem Die ons al lang geleden in het verbond van Zijn liefde, in de armen van Zijn krachtige genade omhelsd heeft? Welnu, mijn toehoorder, pas ervoor op dat u niet de Geest van aanneming denkt te ervaren als u geen zoon of dochter van Sion bent. Bedrieg uzelf niet. Deze Zoon is u dan niet gegeven.
4. En om het eens in een andere vorm te gieten: als een Zoon ons gegeven is, dan zijn wij de Zoon gegeven. Welnu, wat zegt u hierop? Bent u aan Christus overgegeven? Wordt u gewaar dat u niets op aarde heeft om voor te leven behalve om Hem te verheerlijken? Kunt u van harte zeggen: “Machtige God, als ik me niet bedrieg ben ik helemaal van U”? Bent u bereid om vandaag uw belofte van toewijding opnieuw op te schrijven? Kunt u zeggen: “Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer. Maak mijn uren en mijn tijd tot Uw lof en dienst bereid – aan U toegewijd”? “U bent niet van uzelf, u bent immers duur gekocht.” En als deze Zoon van God u gegeven wordt, dan zult u zich volledig aan Hem toegewijd hebben. U zult dan gewaarworden dat Zijn eer het doel van uw leven is, dat Zijn heerlijkheid het enige verlangen is van uw hunkerende ziel. Geldt dit ook voor u, mijn toehoorder? Stel uzelf die vraag. Dat is nodig en bedrieg uzelf niet als u antwoord geeft.
Ik ga hier gewoon de vier verschillende bewijsstukken herhalen. Als mij een Kind is geboren, dan moet ik opnieuw geboren zijn. En bovendien, als gevolg van die nieuwe geboorte ben ik nu een kind. Als mij een Zoon gegeven is, dan ben ik een zoon. En ik word aan die Zoon gegeven Die mij gegeven is. Ik heb geprobeerd dit te beproeven op een manier die de tekst suggereert. Ik hoop dat u dit mee naar huis neemt. Als u zich de woorden niet herinnert, vergeet dan toch niet om uzelf te onderzoeken om na te gaan, mijn toehoorders, of u kunt zeggen: “Mij is deze Zoon gegeven.”
Want als Christus niet mijn Christus is, dan heeft Hij weinig waarde voor mij. Als ik niet kan /eggen dat Hij mij liefgehad heeft en Zichzelf voor mij heeft gegeven, wat heb ik dan aan de verdienste van Zijn rechtvaardigheid of aan de volkomenheid van Zijn verzoening? Er kan genoeg brood in de winkel liggen, maar als ik honger heb en er niet bij kan, dan kom ik om, zelfs al zijn de voorraadschuren vol. Er kan genoeg water in de rivier zijn, maar als ik in de woestijn ben en de stroom niet kan bereiken, als ik het kabbelen van het water alleen uit de verte kan horen, dan kom ik toch om van de dorst. Het stromen van de rivier draagt bij aan de kwelling die ik voel, terwijl ik in diepe wanhoop het leven laat.
Het zou beter voor u zijn, mijn toehoorders, om als Hottentotten te zijn omgekomen, om als bewoners in een achtergelaten land begraven te zijn, dan om te leven waar de naam van Christus voortdurend wordt bezongen en waar Zijn glorie wordt verheerlijkt, en toch begraven te worden zonder enig belang in Hem gehad te hebben, niet ontbloot door Zijn Evangelie, ongewassen in Zijn bloed, ongekleed door Zijn mantel van de gerechtigheid.
God helpe u, opdat u in Hem gezegend mag worden en liefelijk kunt zingen. “Een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.”
II. Dit brengt me bij mijn tweede gedachte, waarover ik kort zal zijn. Is het waar? Als het waar is, wat dan?
Als het waar is, waarom zit ik dan vandaag vol met twijfels? Waarom stelt mijn ziel vragen? Waarom accepteer ik het feit niet? Mijn toehoorder, als de Zoon u gegeven is, hoe kan het dan dat u zich vandaag afvraagt of u wel van Christus bent of niet? Waarom beijvert u zich niet om uw roeping en verkiezing vast te maken? Waarom aarzelt u door zoveel onzekerheid? Klim op, klim op de hoge bergen van vertrouwen en sta niet stil totdat u zonder twijfel kunt zeggen dat u het fout hebt. “Ik weet: mijn Verlosser leeft. Ik ben ervan overtuigd dat Hij bij machte is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag.”
Er kunnen hier heel wat mensen zijn voor wie het onzeker is of Christus de hunne is of niet. O, mijn geliefde toehoorders, rust niet voordat u ervan verzekerd bent dat Christus de uwe is en dat u van Christus bent. Stel dat u morgen in de krant leest -hoewel, als u alles zou geloven wat u daarin leest, dan zou u waarschijnlijk een fout maken, maar stel dat u een bericht leest dat een of andere rijke man u een enorme erfenis heeft nagelaten. Stel, als u dat leest, dat u ervan overtuigd bent dat de persoon over wie het gaat een familielid van u was en dat het bericht waarschijnlijk klopt. U had misschien voor morgen familie uitgenodigd om te komen eten en u verwacht dat broer John en zus Mary met hun kleintjes langskomen. Maar ik vraag me echt af of u niet zou opstaan van het hoofd van de tafel om na te gaan of het echt zo was. “Och”, zegt u, “ik weet zeker dat ik des te meer van mijn kerstdiner zou kunnen genieten als ik echt wist of dit waar was.” En de hele dag zou uw hart vol verwachting kloppen. U zou, als het ware, op hete kolen zitten totdat u zeker wist of het echt was of nep.
Welnu, vandaag is er een boodschap uitgegaan, en die is nog waar ook, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden. De vraag is of Hij u behouden heeft, of u deel hebt gekregen aan Hem. Ik smeek u om niet te rusten, uw ogen geen slaap te gunnen voordat u uw bewijs van eigendom voor een woning in de hemel kunt laten zien. Waarom, mens, is uw eeuwige bestemming een onzekere kwestie voor u? Waarom blijft u, nu het in dit geval over hemel of hel gaat, rustig zitten totdat u wel hoort welke van deze twee uw eeuwig deel zal zijn?
Bent u tevreden dat het voor u nog steeds de vraag is of God u liefheeft of toornig op u is? Hoe kunt u zich rustig voelen als u nog twijfelt of u in uw zonde veroordeeld wordt of gerechtvaardigd bent door het geloof in Christus Jezus? Kom overeind, mens! Ik roep u ertoe op, door de levende God en vanwege het behoud van uw eigen ziel, dat u overeind komt en de feiten leest. Doorgrond uzelf en zoek aandachtig, beproef en toets uzelf om te zien of het waar is of niet. Want als het waar is, waarom zouden we het dan niet moeten weten? Als de Zoon mij gegeven is, waarom zou ik er dan niet zeker van moeten zijn? Als het Kind mij geboren is, waarom zou ik dat dan niet zeker moeten weten? Want dan zou ik zelfs nu al mogen genieten van mijn voorrecht – een voorrecht waarvan ik de waarde pas ten volle zal kennen als ik in de heerlijkheid kom.
Hier komt nog een vraag. Als het waar is, waarom zijn we dan verdrietig? Ik zie nu overal gezichten die er verre van droefgeestig uitzien, maar wellicht bedekt uw glimlach de pijn in uw hart. Broeders en zusters, waarom zijn we vanmorgen bedroefd als een Kind ons is geboren, als een Zoon ons is gegeven? Luister, luister naar de roep: “Breng de oogst in! Breng de oogst in!” Zie de meisjes dansen en de jongens vreugde bedrijven. En waarom zijn ze zo vrolijk? Omdat ze de kostbare vruchten van het land binnenbrengen. Ze vergaderen het graan samen in de schuren, dat spoedig gegeten zal worden. En waarom, broeders en zusters, zien we er ongelukkig uit als we het brood hebben dat blijft tot in het eeuwige leven? Een wereldling verheugt zich als hij zijn koren in overvloed heeft. Waarom verheugen wij ons dan niet als “een Kind ons is geboren, een Zoon ons is gegeven”? Luister eens! Waarom worden de kanonnen van de Tower afgevuurd? Waarom luiden al die kerkklokken alsof heel Londen uitzinnig van vreugde is? Er is een prins geboren. Vandaar deze saluutschoten en vandaar het klokgelui.
Christenen, luid de klokken van uw hart en vuur het saluut af van uw meest vreugdevolle liederen: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.” Spring op, o mijn hart, en laat uw vreugdesalvo’s weerklinken! Spring op, bloeddruppels in mijn aderen, ieder van u! Al mijn zenuwen worden harpsnaren en moge de dankbaarheid u met haar engelenvingers aanraken! En u, mijn mond, juich, juich tot eer van Hem Die tot u gezegd heeft: “Een Kind is u geboren, een Zoon is u gegeven.” Veeg die traan weg! Kom, stop met zuchten! Breng uw gemopper tot zwijgen. Wat maakt uw armoede uit? “Een Kind is u geboren.” Wat maakt uw ziekte uit? “Een Zoon is u gegeven.” Wat maakt uw zonde uit? Want dit Kind zal uw zonde wegnemen en deze Zoon zal u wassen en u gereedmaken voor de hemel. Ik zeg u, als het waar is:
Verhef uw hart, verhef uw stem,
verheug, wees blij! Ik zeg: Wees blij!
Maar nogmaals, als het waar is, wat dan? Waarom is ons hart zo koud? En hoe komt het dat wij zo weinig voor Hem doen, terwijl Hij zoveel voor ons gedaan heeft? Jezus, bent U de mijne? Ben ik behouden? Hoe kan het dat ik U zo weinig liefheb? Waarom is het dat ik als ik preek niet ernstiger ben, en ik als ik bid niet vuriger ben? Hoe kan het dat we zo weinig aan Christus geven Die Zichzelf voor ons gegeven heeft? Hoe kan het dat we Hem zo bedroevend slecht dienen Die ons zo volkomen gediend heeft? Hij heeft Zich helemaal toegewijd. Waarom is onze toewijding zo ontsierd en maar ten dele? We brengen constant offers aan ons eigen ik en niet aan Hem.
O geliefde toehoorders, geef u vanmorgen over. Wat hebt u in de wereld? “O”, zegt er iemand, “ik heb niets. Ik ben arm, ik heb geen geld en ben vrijwel dakloos.” Geef u over aan Christus. U kent het verhaal wel van de Griekse filosoof en zijn leerlingen. Op een bepaalde dag was het de gewoonte om de filosoof een cadeau te geven. De een gaf hem goud. Een ander kon hem geen goud geven, maar bracht zilver mee. Een ander gaf hem een gewaad en weer een ander wat lekker eten. Toen kwam er een naar hem toe en zei: “O, Solon, ik ben arm. Ik heb niets wat ik u kan geven, maar toch zal ik u iets geven wat beter is dan alle eerdere cadeaus. Ik geef mijzelf aan u.” Welnu, als u goud en zilver hebt, als u wat van de goederen van deze wereld bezit, geef een deel aan Christus. Maar bovenal, zorg ervoor dat u uzelf aan Hem geeft. En laat dit vanaf vandaag uw roep mogen zijn:
Doorgrond mijn hart en ken mijn weg, o Heer,
beproef m ’en zie wat niet is tot uw eer Is soms de
weg die ‘k ga niet goed voor mij; leid m’ op de
eeuw ’ge weg. Heer, maak mij vrij!
Zie, Heer, hier ben ‘k, maak mij een vat voor U.
Woon in mijn hart, vernieuw het, doe het nu!
Verbreek mijn wil, maak m ’ook van hoogmoed vrij;
‘k wil in U blijven, Heer, blijf Gij in mij.
III. Welnu, ik ben bijna klaar, maar luister aandachtig. heel aandachtig, terwijl ik bij mijn laatste gedachte kom: Als het niet waar is, wat dan?
Beste toehoorder, ik kan niet zeggen waar u zich bevindt, maar waar u ook mag zijn in deze zaal, de ogen van mijn hart gaan naar u uil, zodat ze, als ze u gezien hebben, over u mogen wenen. Ach, arme slakker, zonder hoop, zonder Christus, zonder God. Voor u is er geen kerstvreugde, u is geen Kind geboren, u is geen /oon gegeven. Droevig is het verhaal over de arme mannen en vrouwen die twee weken geleden dood van de honger en door de bittere kou op straal neervielen.
Maar veel beklagenswaardiger zal uw deel zijn, veel verschrikkelijker uw staat, op die dag waarop u om een druppel water zult roepen om uw brandende tong te verkoelen, maar het zal u onthouden worden. Die dag waarop u de dood zult zoeken, de onverbiddelijke, koude dood zoek hem maar als een vriend, maar toch zult u hem niet vinden. Want het vuur van de hel zal u niet verteren en haar verschrikking zal u niet verslinden. U wilt zo graag sterven, maar u zult toch in een eeuwigdurende dood sluimeren – stervend ieder uur, maar toch nooit de zeer begeerde doodswens ontvangend.
Wat zal ik vanmorgen tegen u zeggen? Och, Meester, help me nu een passend woord te spreken. Ik roep u op, mijn toehoorder, als Christus vanmorgen niet de uwe is, moge de Heilige Geest u helpen te doen wat ik u nu opdraag. Allereerst, belijd uw zonden, niet in mijn oren, noch in de oren van een ander levend wezen, maar ga in uw binnenkamer en belijd dat u ellendig bent. Zeg Hem dat u zonder Zijn soevereine genade zult vergaan. Maar denk niet dat er enige verdienste in uw belijdenis zit. Die is er niet. Met uw belijdenis kunt u geen vergeving verdienen, hoewel God wel beloofd heeft dat Hij een mens vergiffenis schenkt die zijn zonden belijdt en ze nalaat.
Een schuldeiser had eens een schuldenaar die hem duizend gulden schuldig was. Hij laat hem bij zich komen en zegt: “Ik eis mijn geld op.” “Maar”, zegt de ander, “ik ben u niets schuldig.” Die man zal gearresteerd worden en in de gevangenis gegooid. Zijn schuldeiser zegt echter: “Ik wil u genade bewijzen. Wees eerlijk, erken het en ik zal u is de hele schuld kwijtschelden.” “Nou,” zegt de man, “ik geef toe dat ik u tweehonderd gulden schuldig ben.” “Nee ” zegt hij, “dat is niet genoeg.” “Goed, meneer, ik erken dat u nog vijfhonderd gulden van me krijgt.” Langzamerhand komt hij tot de erkenning dat hij duizend gulden schuld heeft. Heeft die belijdenis enige verdienste? Nee, maar toch zou geen schuldeiser een schuld willen vergeven die niet erkend werd. Het is het minste wat u kunt doen: uw zonden erkennen. En hoewel er geen verdienste zit in de belijdenis, zal God u toch, volgens Zijn belofte, door Christus vergeving schenken. Dat is één raadgeving, waarvan ik hoop dat u die opvolgt. Gooi die niet het raam uit. Vergeet die niet zodra u Exeter Hall verlaat. Neem haar met u mee. Moge deze dag voor velen van u een belijdenisdag worden.
Maar daarna, als u uw zonden beleden hebt, roep ik u op om uzelf te verloochenen. U hebt misschien lang in de hoop gerust dat u zichzelf wel beter zou kunnen maken en zo uzelf behouden. Laat dat waanidee maar varen. U hebt de zijderups gezien: zij spint en spint en spint en dan sterft ze daar waar ze voor zichzelf een cocon heeft gesponnen. Al uw goede werken zijn niet meer dan een spinsel waarmee u een doodskleed voor uzelf fabriceert.
Met uw beste gebeden, uw beste tranen of uw beste werken kunt u het eeuwige leven niet verdienen. Een christen die tot God bekeerd is, zal u kunnen vertellen dat hij uit zichzelf geen heilig leven kan leiden. Als een schip op zee zich niet zelf op koers kan houden, denkt u dan dat het hout op het erf van een timmerman zich tot een schip kan samenstellen om de zee op te gaan en naar Amerika te varen? Toch is dit precies wat u zich inbeeldt. Een christen, die Gods maaksel is, kan zelf niets doen, maar toch denkt u dat u wel iets kunt bijdragen. Lever uw eigen ik over. Moge God u helpen een dikke streep te halen door iedere gedachte dat u zelf iets kunt bijdragen.
Ten slotte, geliefde toehoorders, hoop ik dat God u de kracht geeft om, als u uw zonden beleden hebt en alle hoop op zelfbehoud hebt laten varen, naar de plaats te gaan waar Jezus in zware zielenstrijd gestorven is. Ga dan in gedachten naar Golgotha. Daar hangt Hij. Het is het middelste kruis van de drie. Ik denk dat ik Hem nu zie. Ik zie Zijn uitgemergelde gezicht en Zijn gelaat is meer ontsierd dan dat van wie dan ook. Ik zie de bloeddruppels nog rond zijn doorboorde slapen zitten, sporen van die ruwe doornenkroon. Ach, ik zie Zijn naakte lichaam, naakt tot Zijn schande. Misschien kunnen we al Zijn ribben tellen. Zie Zijn handen doorkliefd door scherp ijzer en Zijn voeten opengereten door spijkers.
De spijkers zijn door Zijn vlees gekliefd is niet alleen het gat waar de spijker doorheen geslagen is, maar het gewicht van Zijn lichaam is nu tot op Zijn voeten neergedaald en het ijzer scheurt door Zijn vlees. En nu hangt het gewicht van Zijn lichaam aan Zijn armen en de spijkers splijten daar door Zijn broze zenuwen. Moor, de aarde is opgeschrikt! Hij roept: “Eli, Eli, lama sabachtani?” O, zondaar, is er ooit zo’n schreeuw geweest? God heeft Hem verlaten. Zijn God is Hem niet langer genadig. Zijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe. Maar hoor, opnieuw roept Hij: “Ik heb dorst!” Geef Hem water, geef Hem water! U, heilige vrouwen, geef Hem te drinken.
Maar nee. Zijn moordenaars kwellen Hem. Ze duwen wijn vermengd met gal in Zijn mond, het bittere met het scherpe, wijn met gal. Ten laatste, hoor hem, zondaar, want hierin ligt uw hoop. Ik zie dal Hij eerbiedig Zijn hoofd buigt. De Hemelkoning sterft. De God Die de aarde gemaakt heeft, wordt een Mens en die Mens blaast bijna Zijn laatste adem uit. Hoor Hem! Hij roept: “Het is volbracht!” en geeft de geest. De verzoening is volbracht, de prijs is betaald, het bloedgeld is geteld, het offer is aanvaard. “Het is volbracht!”
Zondaar, geloof in Christus. Werp uzelf op Hem. Het is erop of eronder: grijp Hem aan opdat Hij uw alles in allen zal zijn. Sla uw trillende armen nu om dat bloedende lichaam heen. Ga aan de voet van het kruis zitten en voel het kostbare bloed neerdruppelen. En als u nu vanhier gaat, moge ieder van u dan in zijn hart zeggen:
Veilig in Jezus ’armen, veilig
aan Jezus ’hart, daar in Zijn
teer erbarmen daar rust mijn
ziel van smart.
Moge God u de genade schenken om dit te doen, om Jezus’ wil. De genade van onze Heere Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen, tot in eeuwigheid.
Amen.