Hef uw hoofden op, o poorten, ja, verhef ze, eeuwige deuren, zodat de Koning der ere kan binnengaan. Psalm 24:9
Maandagavond hebben we deze psalm verklaard. Toen hebben we uitgebreid over de heerlijke hemelvaart van onze Heere Jezus Christus en over Zijn triomfantelijke intocht door de paarlen poorten van het nieuwe Jeruzalem gesproken. Wij geloven dat dit vers daarnaar verwijst. Hij die gelegenheid hebben wij geprobeerd u de letterlijke en de juiste betekenis van de woorden voor te houden. Daar hebben we uitgebreid bij stilgestaan. Daarom vertrouwen we erop dat we deze woorden vanavond wel als aanknopingspunt mogen gebruiken wanneer we een heel ander onderwerp gaan behandelen en aan de loop van onze gedachten een andere wending geven. Niet dat we aan de eerste betekenis van het profetische lied voorbij willen gaan. We denken echter dat we, zonder deze psalm geweld aan te doen, en zelfs tot ons voordeel, een zin eruit mogen gebruiken om een les op het gebied van de praktische godzaligheid te leren.
Het is het opmerken waard dat de Schotse commentator Dixon dezelfde betekenis als die ik u wil gaan voorhouden als de werkelijke betekenis van de tekst geeft. Dat doen nog één of twee andere schrijvers eveneens, om nog maar te zwijgen over de dichters van onze gezangen die hun vrijmoedige interpretaties verdedigen door te verwijzen naar de dichterlijke vrijheid. Zelf koester ik grote bezwaren tegen het aantasten van de letterlijke betekenis. Zonder twijfel verwijst de psalmist allereerst naar het opgaan van de ark van het verbond naar de berg Sion, waar hij een vaste woonplaats zou krijgen. Dat historische feit was een voorafschaduwing van de hemelvaart van Christus naar het Jeruzalem dat boven is, waar Hij troont als de Vertegenwoordiger van Zijn volk. Laat deze betekenis volledig duidelijk zijn en ten volle worden erkend. Dan zullen we ons vrij voelen om de woorden die we hier vinden voor bepaalde praktische bedoelingen te gebruiken.
Luister dan, lieve vrienden, naar het leerstuk dat ik graag voor u uiteen wil zetten. Voor onze zaligheid moet de Heere Jezus Christus niet alleen de hemel, maar ook ons hart binnengaan. Hij moet het bloed niet alleen achter het voorhangsel, maar ook in ons geweten sprenkelen. Alles wat Christus gedaan heeft, zal ons niet baten als er in ons niet een groot werk gedaan wordt. Wij hopen niet alleen op Christus Die aan het kruis hing, maar ook op ‘Christus in u’, zegt de apostel, ‘de hoop van de heerlijkheid.’ (Kol. 1:27) Op het moment van de bekering treedt Jezus Christus de ziel binnen. Door zo’n triomfantelijke intocht, als het Woord ons hart binnenkomt, krijgen wij persoonlijke kennis van de zaligheid.
1. Allereerst is de intocht van de Koning der ere in onze ziel de gebeurtenis waar wij het meest naar moeten verlangen.
Broeders, en als ik nu eens zou zeggen dat de hemel zonder dit geen hemel zou zijn? Zeker zou er voor niemand van ons hier op aarde geluk zijn, zeker zou er hier beneden voor ons geen hemelse vreugde zijn zonder dat we Christus in ons hart hadden. Als Christus er niet is, vindt men in een mensenhart niets dan kwaad en een andere heer heerst over hem. Het is tevergeefs om het Evangelie aan een mens te preken, zolang hij als een sterke gewapende man de poorten van het kasteel van zijn hart bewaakt. De ogen van de verstandigen zijn blind voor de weg van de vrede. Totdat Christus komt en het kasteel met geweld inneemt, kan er voor die mens niets gedaan worden. De geest die in hem werkt, is ‘de geest die nu werkt in de kinderen van de ongehoorzaamheid.’ (Ef. 2:2) Hij is verleid door de satan en tot een gewillige slaaf van die kwade tiran gemaakt.
Wat u voor uw zaligheid nodig heeft, zondaar, is dat Christus tot u komt. Als Hij komt, zal die dode ziel van u leven. Zijn tegenwoordigheid is het leven. Hij maakt levend wie Hij wil. In Hem was het leven en het leven was het licht van de mensen. (Joh. 1:4) Als Hij een ziel binnenkomt, is het geestelijke leven er. De zondaar ontwaakt en komt tot bewustzijn. Hij staat op uit het graf waar zijn roekeloze onverschilligheid als een grote steen overheen was gerold en hij roept uit: ‘Wat moet ik doen om gered te worden?’ Als Christus in het hart komt, wordt gezien dat zonde zondig is. In het licht van het kruis begint een mens berouw te krijgen. Hij ziet dat zijn zonde de Zaligmaker heeft gedood.
Dat haat hij. Nu zoekt hij zowel van de schuld als van de macht van de zonde verlost te worden. Dat doet de komst van Christus. Die neemt de schuld van de mens weg. Als Christus in het hart komt en aan de ziel geopenbaard wordt, spreekt Hij van vrede tot het onrustige geweten. Wij zien naar Hem op, worden verlicht en worden niet beschaamd. Wij zien dat er tegen de zonde en onreinheid een fontein geopend is in Christus. Hierin wassen wij ons en worden we schoongemaakt.
De heersende macht van de zonde is niet te overwinnen behalve dan door de komst van Christus. Als een mens een slechte meester dient, is het binnenhalen van de rivaliserende koning de enige manier om van die gehate despoot af te komen. ‘Niemand kan twee heren dienen.’ (Matt. 6:24) Het optreden van de Koning der ere, Christus Jezus, is de zekerste manier om die oude meester, satan, de aanvoerder van de macht in de lucht, uit te werpen. Als de Heere Jezus komt en leven, licht en vergeving brengt, maakt Hij een einde aan de macht van de zonde en in Zijn gevolg bevinden zich allerlei zegeningen. Als Christus door de straten van onze ziel rijdt, worden ze met bloemen van hoop en vreugde bezaaid! Dan hangen we de wimpels van onze heilige gelukzaligheid uit. Wij zingen Zijn lof, wij willen van heilige vrolijkheid voor Hem dansen. Dan hebben we onmiddellijk zuiverheid lief en zoeken naar volmaaktheid. Dan aanbidden we de levende God, Die wij daarvoor vergeten waren, maar over Wie we nu kunnen zeggen: ‘Onze Vader, Die in de hemelen zijt.’ Wij ontvangen de Geest van aanneming, die we eerst niet kenden. Op het moment dat Christus ons hart binnenkomt, gaat onze baan hemelwaarts. Onze weg voert nu naar het aangezicht van onze Vader, terwijl wij eerst, toen onze rug naar de Zon der gerechtigheid was gekeerd, in steeds donkerder droefheid ronddwaalden. Onze weg zou ons naar de buitenste duisternis hebben gevoerd, waar men huilt, jammert en de tanden knarst.
Zondaar, als u Christus maar in uw hart kon krijgen, zou u zeggen: ‘Ik heb alle dingen in overvloed, ik ben verzadigd.’ Maar tot op dat moment zult u naakt, arm en ellendig zijn. Of u zult, als u werkelijk een levend mens bent, bang en ontevreden zijn tot op het moment dat Christus met heel het heerlijke gevolg van Zijn Geest en Zijn Woord bij u is binnengegaan. U zult als een huis zonder bewoner zijn, koud, vreugdeloos, bouwvallig en verlaten. Uw hart zal zijn als nest zonder een vogel erin, een armzalig, droevig iets! U zult lijken op een lichaam dat zonder ziel en dus zonder leven is. Maar als Jezus komt, zal Hij een ander mens van u maken, anders dan dat zwakke beeld dat uw vader Adam u nagelaten heeft. Hij zal u nieuw maken naar het beeld van Hem Die u geschapen heeft. ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw’, zegt Hij. (Op. 21:5) U weet niet welke invloed er van Zijn scepter uitgaat wanneer Hij op de troon zit! U weet niet wat voor een regen van genade, stromen van zegen, bergen van blijdschap en heuvels van gelukzaligheid de uwe zullen zijn als Jezus uw ziel binnenkomt en daar gaat regeren.
Het belangrijkste is dus ernaar te streven dat Jezus Christus tot ons zal komen. Dat wij niet enkel met het oor over Hem zullen horen en met de tong over Hem zullen praten, maar dat wij Hem als de Priester voor het altaar hebben, als Koning op de troon van ons hart, als Degene Die we het meest belangrijk achten en Die wij uit ons diepste innerlijk het meest vereren en liefhebben.
2. Ten tweede, er zijn voor Christus belemmeringen om op die manier ons hart binnen te komen.
U ziet dat de tekst spreekt over ‘deuren’ en ‘poorten.’ Als er in de hemel al deuren en poorten opgeheven moesten worden voordat Christus daar kon binnengaan, dan zijn er toch zeker wel deuren en poorten die geopend moeten worden om Hem in ons hart te kunnen ontvangen. Toen Jezus Christus naar de hemel opvoer, werden de deuren opgeheven en de poorten geopend, weet u nog? En ze zijn sindsdien nooit meer gesloten. Er is geen enkel Bijbelgedeelte dat zegt: ‘Naar beneden met uw hoofden, poorten, en wees stevig gesloten, eeuwige deuren!’
Niets van dat alles, de poorten van de hemel staan wijd open. Wat is er dan gesloten? Wel, dat is de poort van de menselijke ziel, de deur naar het menselijk hart. Vele poorten en deuren, ijzeren tralies en dikke stalen grendels staan Christus in de weg. Soms is dat ons verdorven vooroordeel. Wij willen het Evangelie niet kennen, wij zijn overtuigd van onze eigengerechtigheid of wij houden vast aan de traditie van onze vaders die op wat uiterlijke vormen en ceremoniën vertrouwden. Wij willen Christus niet kennen. Wellicht haten we alleen al de naam van de \ Evangelieprediker en is de naam van de plaats waar Christus verheven wordt voor ons verachtelijk. Wat een zegen voor ons als deze poorten van vooroordeel weggenomen worden en als ons een horend oor wordt gegeven en als de ziel ernaar hijgt om het Evangelie te kennen!
Helaas, het gebeurt maar al te vaak dat het vooroordeel wordt weggenomen en dat de poort van de verdorvenheid er nog staat. Onze liefde tot de zonde is een grote hindernis. Als wij een oude vijand van Hem niet hadden gekoesterd, zouden we Christus spoedig hebben verwelkomd. Wij nemen niet de moeite onze oude liefde op te geven om de ware Bruidegom van de mensenziel vast te grijpen. De grote hindernis die zondaars ervan weerhoudt om naar de hemel te gaan, is dat zij meer van de zonde dan van hun eigen ziel houden. Een beetje drank, een beetje plezier, een geliefde hartstocht, een zondagse vrije dag – elk van deze onbetekenende pleziertjes, van deze vernederende schillen die slechts voor de zwijnen bestemd zijn, kan een ziel van Christus weghouden en voorkomen dat hij het eeuwige leven vastgrijpt. De mens heeft zijn eigen verderf lief. De beker is zo zoet dat hij eruit moet drinken, hoewel hij weet dat die hem zal vergiftigen. De prostituee is zo mooi dat hij haar achternaloopt als een rund die naar de slachter gaat, hoewel hij begrijpt dat haar weg naar de hel voert, totdat de pijl zijn lever raakt. De mens is gefascineerd en betoverd door de zonde. Hij wil de verraderlijke genoegens die slechts een tijdje duren niet opgeven. Om die genoegens maar te kunnen krijgen, loopt hij liever de kans dat zijn onsterfelijke ziel het eeuwig verderf zal overkomen. Ja, als God de liefde tot de zonde wegneemt, worden de poorten opgeheven en de deuren geopend. Als wij alleen maar onze zonden zouden haten, wat kon ons dan verhinderen om Christus te verwelkomen?
Een andere grote deur is onze liefde voor eigengerechtigheid. Ik heb gesproken over de liefde tot de zonde als de sterkste deur. Maar moet ik mijzelf niet corrigeren en zeggen dat de liefde tot onze eigengerechtigheid misschien nog wel een sterkere deur is? De mens kan zijn grovere zonden nog wel opgeven terwijl hij toch aan zijn mooi uitziende gerechtigheid vasthoudt, die echter vleselijk is. Toch zal uw eigengerechtigheid u net zo zeker verwoesten als uw zonde. Als u vertrouwt op wat u gedaan hebt, zal dat fundament voor u tekort blijken te schieten, hoe goed uw daden in uw eigen ogen ook mogen zijn of hoe prijzenswaardig uw medemensen die ook vinden. Voor de zaligheid zijn uw verdiensten net zo’n sta in de weg als uw gebreken. God geve dat wij niet langer op onszelf pochen. Doe de farizeïsche trots weg en spreek nooit het gebed van de Farizeeër uit. De deuren moeten opgeheven worden.
Dan is er nog die deur die ik wel de stalen deur voor de ingang van de stad mag noemen. Het is de binnenste deur van allemaal, waarvan de sleutel inderdaad moeilijk om te draaien is, de deur van het ongeloof. O, dat ongeloof, dat is het verderf van de ziel! Wat een moeite, wat een werk en wat een zorg geeft het ons Evangeliedienaars niet! In de gesprekken met ongeruste vragenstellers verbaast ons dikwijls de spitsvondigheid waarmee zij het binnentreden van licht en waarheid in hun hart weten te weerstaan. Volgens mij ben ik over de uitvinding van locomotieven, elektronische telegrafen of over andere prestaties van een door mensen gemaakte machine niet zo verbaasd als over de wonderbaarlijke spitsvondigheid van eenvoudige mensen in het vinden van redenen om niet in de Heere Jezus Christus te geloven. Nadat wij hun afdoende hebben getoond dat zich toevertrouwen aan Christus zowel het meest redelijke als het meest gepaste is, vragen zij: ‘Hoe zit dit? Hoe zit dat?’ Of zij redeneren: ‘Maar dit ene, maar dat andere.’ Wij kunnen dan wel weer geduldig opnieuw beginnen, maar zelfs als we dan klaar zijn, zal er nog een ander ‘maar’ komen. Ik heb deze mensen achternagejaagd totdat zij bij hun hol waren. Daar heb ik hen geprobeerd uit te graven en hen uit de grond tevoorschijn te halen, maar ik heb ontdekt dat zij zich altijd sneller kunnen ingraven dan ik hen volgen kan. Alleen de genade van God kan ons van dat verderfelijke ongeloof verlossen.
Als een man opgehangen moest worden maar gratie kreeg aangeboden, en vervolgens zo spitsvondig zou zijn om allerlei redenen te verzinnen waarom hij de galg niet zou mogen ontsnappen, zou u dat toch vreemd noemen? Stel u voor dat al die redenen weerlegd werden, de onjuistheid ervan aangetoond en het goede bericht bevestigd werd, en dat die man dan nog steeds redenen zou bedenken waarom de doodstraf zou moeten worden uitgevoerd. Dan zou u zeggen: ‘Nee maar! Dwaas, laat die haarkloverij achterwege. Gebruik je hersens beter. Verkrijg eerst de vrijheid en onderzoek dan de manier waarop u die verkreeg.’ De mensen willen God niet op Zijn woord geloven en Christus niet vertrouwen als Hij hen roept. Zij zullen de grote leer van het ‘geloof en leef’ verwerpen. Steeds weer zullen ze bezwaar maken. Waren deze poorten en deze deuren maar allemaal verwijderd!
Laat mij toch niet over deze dingen hoeven praten alsof ik tot mensen op de maan spreek. Dat smeek ik u, geliefde luisteraars! In uw eigen hart wordt om toelating verzocht en u weet dat er deuren zijn die Christus buitensluiten. Sommigen van u hebben moedwillig de poorten en deuren voor Hem gesloten. Hoewel ik in Zijn plaats zo goed als ik kon dat vele zondagse kloppen heb volgehouden – nee, niet ik, maar Christus deed dat door mij – heeft u toch elke oproep weerstaan. U weet dat Zijn hoofd nat van de dauw is en Zijn lokken nat van de druppels van de nacht. Toch hebt u deze deuren nog steeds goed dichtgehouden. Soms hebben ze wel flink heen en weer geschud. Het leek mij dat zij bijna zouden breken. Haastig keek ik of ik mijn vinger niet ergens tussen kon krijgen, maar ik kon het niet. Deed mijn Meester het maar! Er staat zo’n liefelijke Vriend buiten, beladen met zegeningen en klaar om binnen te gaan en u te zegenen. Waarom bedenkt u nog steeds nieuwe versperringen en waarom maakt u nog steeds nieuwe sloten om Hem buiten te houden?
3. Ons derde punt is: om Christus binnen te laten, moeten wij deze grendels willen verwijderen.
U ziet dat de tekst zegt: ‘Hef uw hoofden op, o poorten’, alsof de poorten zelf hun hoofd zouden moeten opheffen. Het wordt tegen ze gezegd, hoewel zij het juist zijn die uit de weg geruimd moeten worden. Ik moet u voortdurend vertellen, lieve vrienden, dat u door genade gered wordt. Ook nu zal ik u dit terdege inprenten. Tegelijkertijd hebben wij nooit gezegd dat we de noodzaak van het appèl op uw wil niet zien, en we hopen dit ook nooit te zeggen. We hebben nooit gezegd dat God u tegen uw wil in zal redden. Zo hebben we nooit gedacht. We hebben nooit geloofd dat een mens in het bloed van Christus ondergedompeld werd terwijl hij daar niet in gewassen wilde worden. We hebben nooit geloofd dat een mens de mantel der gerechtigheid met geweld aangedaan werd terwijl hij zich daar ondertussen met al zijn kracht tegen verzette. We hebben nooit geloofd dat er op de weg naar de hemel pelgrims lopen die voortgedreven worden zoals de veroordeelden in de boeien, in plaats van gewillig en blijmoedig voort te marcheren naar de rust waarnaar zij verlangen. We hebben nooit bedoeld dat u een machine bent die door God van vrij bestuur beroofd is of dat Hij u als een blok hout of een stuk marmer gemaakt heeft o van daaruit uiteindelijk een heilige van u te maken. Nee, wij zijn gewoon om u als redelijke wezens aan te spreken en om met u te praten als mensen die met hun wil kunnen kiezen of kunnen weigeren. Wij hebben die wil met argumenten vanuit het Evangelie proberen te beïnvloeden. Laat ons u eraan herinneren dat aan de poorten wordt gevraagd of zij hun hoofden willen opheffen.
Zondaar, daarom vraag ik u in Gods Naam: Wees gewillig! Wees gewillig, zodat Christus uw hart kan binnentreden, want Hij doet dat nooit tegen onze wil in, weet u nog? Hij maakt ons gewillig op de dag van Zijn heerkracht, maar gewillig moeten wij dan ook zijn. Het is waar, gewilligheid is een gave van Hem. Wij worden echter gewillig gemaakt. Aan elke ziel die tot Christus komt, is eerst de gewillige geest gegeven.
‘O’, zegt iemand, ‘ik ben gewillig genoeg!’ Dank God daar dan voor, geliefde luisteraar, want de meeste mensen willen niet naar Hem komen om het leven te verkrijgen. ‘O’, zegt een ander, ‘ik ben er zeker van dat ik wel tot Christus wil komen!’ Ik ben blij dat te horen, want de vraag die we vaak moeten stellen, luidt: ‘Wilt u wel gezond gemaakt worden?’ Er zijn mensen die niet gezond gemaakt willen worden, maar nog steeds liever op hun krukken voorthobbelen, kreupel als ze zijn. Zij willen hun zondige neigingen liever koesteren dan dat zij gereinigd en tot de gehoorzaamheid van het geloof gebracht worden.
Onder hen die ik vanavond aanspreek, zijn wellicht mensen die er niet van houden als zij in hun geweten geraakt worden. Hier is iemand die aan een slechte zaak geld verdient. ‘Ik wil niet dat die prediker mij onrustig maakt’, zegt hij. Er is een ander die zo aan zijn zondige genoegens gewend is dat het nu heel lastig voor hem zou zijn om die op te geven. Hij heeft zelfs een afspraak gemaakt waarvan hij vindt dat hij hem moet houden. Zou hij vermoeden dat Gods genade vanavond tot hem zou komen en hem zou overweldigen, dan zou hij dat liever niet hebben. Wees niet bang. Dit zal u niet overkomen, want als de Heere de bedoeling heeft om u te zegenen, zal Hij u eerst dit voorteken ervan geven: Hij zal maken dat u ernaar verlangt om gezegend te worden. Als Hij die beker met verkoelend water ooit aan uw lippen wil zetten, zal Hij u eerst dorstig maken. Als Hij u ooit door Zijn schatten rijk wil maken, zal Hij u eerst laten voelen dat u naakt, arm en ellendig bent. Voordat Christus door de poort gaat, zullen de bewoners van die stad
Hem graag willen ontvangen. Ze zullen met uitgestrekte handen over de kantelen kijken en zeggen: ‘Kom binnen, Koning der ere! Ik verlang ernaar U te zien! Kom en wees welkom! Ik zal de poorten van mijn ziel wijd opengooien om U te ontvangen, maar kom alstublieft! Ik verlang naar U! Ik zie uit naar Uw komst zoals zij die Uw verschijning verwachten, ja meer dan degenen die op het morgenlicht wachten.’
4. Ten vierde, terwijl u zo dus gewillig gemaakt moet worden, is het genade waardoor u in staat gesteld moet worden om gewillig te zijn.
Merk dit op: ‘Wees opgeheven, eeuwige deuren.’(Eng. vert.) ‘Hef uw hoofden op’, ‘wees opgeheven.’ We spreken tot een mens als een mens, en zo moet dat ook. Maar als vervolg hierop spreken we over dat wat God als God – geprezen zij Zijn heilige Naam – doen kan als Hij komt om Zich met ons bezig te houden. Hij maakt ons gewillig en komt dan binnen met Zijn sterke arm vol kracht. Daarmee verwijdert Hij volledig de poorten die door de kracht van een schepsel nog geen millimeter verschoven. Het is alsof ik de bewoners van die stad wanneer de roep ‘Hef uw hoofden op, poorten!’ wordt gehoord, uit alle macht zie proberen om de poorten op te heffen. Zij kunnen het echter niet. De poorten zijn te zwaar, de stangen lijken wel verroest te zijn en de grendels zitten stevig op hun plaats. Het volk roept: ‘Hoe kunnen we ooit de poorten van deze stad open krijgen en de Koning binnenlaten?’ Er staat echter een onzichtbare Geest aan de zijkant van de muur tussen al het geworstel in en als Hij Zijn kracht gebruikt, gaan de poorten omhoog en vliegen de deuren wijd open.
Zo gaat het met een zondaar. God de Heilige Geest komt in ons en komt onze zwakheden te hulp. Hij helpt ons te doen wat wij vanwege ons zwakke vlees niet kunnen. Om te beginnen wordt de liefde tot de zonde opgegeven en dan stelt de Heilige Geest ons in staat om de zonde die wij niet langer liefhebben, op te geven. Het ongeloof wordt een last voor ons en we roepen: ‘Heere, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!’ (Mark. 9:24) Hij helpt dat ongeloof daadwerkelijk en wij gaan geloven. Dat wat wij niet konden doen, doen wij nu wel. Hij die ons gewillig gemaakt heeft, maakt ons ook bekwaam. Als de wil er is, wordt de kracht ons niet ontzegd. Als God de opstandigheid van uw hart heeft overwonnen, zal Hij spoedig over de zwakte van uw handen zegevieren. Als u dorstig bent, zult u drinken. Als u hongerig bent, zult u eten. Als u Christus wilt hebben, zult u Christus krijgen. Ook al krijgt u de poorten niet open. Hij wel.
Het probleem met deze deuren is dat zij eeuwig zijn. Hoewel ik niet kan zeggen dat de poorten die Christus buiten ons hart sluiten in een zeker opzicht eeuwig zijn, zijn zij toch zeker net zo oud als onze natuur. Die oude ingeboren verdorvenheid van ons stond altijd al tegenover Christus. Die poorten staan daar voor eeuwig, zodat zij nooit verwijderd zouden kunnen worden als genade ze niet kwam verwijderen. Zij zijn eeuwig in die zin dat zij er in de tijd zijn, maar ook in de eeuwigheid. De mens die Christus nu niet hebben wil, zal Hem ook niet hebben als hij sterven gaat en zal Hem tot in eeuwigheid niet hebben. Zelfs dan zullen de poorten immers de Zaligmaker buitensluiten. De Zaligmaker zal voor altijd een vreemdeling en buitenstaander zijn voor dat mensenhart! Moge God u, die Hem buitengesloten heeft, de wil geven om de deur te openen en moge Hij dan komen en zeggen: ‘Wees opgeheven, eeuwige deuren’, en moge Jezus Christus dan binnenkomen!
5. Laten we niet te lang bij één punt stil blijven staan, maar verdergaan en nadenken over de gewilligheid van Christus om binnen te gaan. Wij hebben u getoond dat ons grootste verlangen moet uitgaan naar de komst van Christus in ons hart, dat er hindernissen zijn en dat wij deze moeten willen verwijderen en dat de genade ons te hulp zal komen. Wat is het volgende punt? Jezus zal binnentreden.
Nadat de poorten opgeheven zijn, wordt er geen moeilijkheid meer beschreven. Er is geen sprake van een vermoeden of van een verdenking dat Hij niet zal binnentreden. Het lijkt wel het vanzelfsprekende gevolg te zijn. ‘En de Koning der ere zal binnenrijden.’ Ja, als de poorten geopend zijn, zal Hij binnenrijden! Hij wilde al eerder naar binnen gaan. Hij had Zijn dienstknechten uitgezonden en tegen hen gezegd: ‘Open de poorten.’ Hij had het werk waarvoor Hij kwam, volbracht. Hij wachtte op het moment dat Hij genadig zijn kon. Nooit was er sprake van onwil bij Hem. De onwil lag geheel aan onze kant. Zodra die onwil weggenomen is en de poorten geopend zijn, zal de Koning der ere binnenrijden.
Moge de Heere mij zegenen als ik een moment tot enkele mensen hier spreek die de Zaligmaker wel zouden willen hebben, maar die denken dat Hij nooit hun hart zal binnengaan. Geliefden, laat deze helse suggestie uw geest niet neerdrukken! Bent u arm? Geloof mij, het doet er niet toe welke kleding u aanhebt, in wat voor een nederige hut u woont of hoezeer uw gezicht door uw arbeid getekend is. Als u gewillig bent, zal de Koning binnenkomen. Hij wil graag in het hart van die mensen wonen van wie het lichaam – net als eens het Zijne – onder vermoeidheid lijdt en die de kleren van een arbeider dragen. Wellicht zegt u: ‘Maar mijn lichaam is door de zonde verontreinigd.’ Echter, waar Hij komt, daar reinigt Hij het huis door Zijn aanwezigheid.
Nog nooit is er gezegd: ‘De wereld is geen geschikte plaats voor de zon omdat het er zo donker is. Want als de zon komt, maakt hij het licht.’ Als de wereld na een lange winter koud geworden is en alles bevroren is, wordt er niet tegen de lente gezegd: ‘Kom maar niet, want de wereld is geen geschikte plaats voor u!’ Nee, de levenwekkende invloed van de lente ontdooit de rivieren, bekleedt de aarde met groen en maakt dat de boeien van de vorst verwijderd worden. Zo maakt de lente zelf een paleis dat voor hem geschikt is en zal dat met zijn eigen bloemen bestrooien. Mijn Meester zal uw huis binnenkomen en daar leven, ook al bent u het niet waard dat Hij onder uw dak binnenkomt. Hij werd geboren in een kribbe waar de gehoornde os uit at. Hij zal geboren worden in uw hart waar eens de duivels woonden. Als mijn Heere Zich neerbuigt, kan Hij Zich net zo goed zo laag neerbuigen als Hij maar kan.
Want het feit dat Hij Zich neerbuigt, is het allergrootste wonder, en niet zozeer dat Hij Zich in het bijzonder in een bepaalde richting neerbuigt. Het is niet vreemd als Hij bij u zou komen. Hoewel sommigen van u wel grove overtreders kunnen geweest zijn terwijl anderen onder ons van hun jeugd af nooit gevloekt hebben en nooit een wellustige daad begaan hebben, toch is er uiteindelijk niet zoveel verschil tussen u en mij. Want als u zwart bent in het ene opzicht, zijn wij het in een ander. Bent u een dronkaard geweest, wel, ik ben een ongelovige geweest. Bent u een dief geweest, wel, ik ben niet eerlijk geweest tegenover God. Ben ik niet in de ene zonde gevallen, dan viel ik in een andere. Uiteindelijk lijken wij heel veel op elkaar. Als ons hart eenmaal vervuld is van het echte wonder dat Christus werkelijk zondaars redden wil, is het niet zo verwonderlijk meer dat Hij Zich verwaardigt die wonderlijke genade in hen te tonen die door de roekeloosheid en vermetelheid van hun misdaden ogenschijnlijk zulke grote zondaren zijn! Jezus Christus zal binnenkomen.
‘Maar veronderstel dat Hij dat niet doet?’ vraagt iemand. Veronderstel toch niet wat niet mogelijk is! ‘Wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen.’ (Joh. 6:37) Zelfs de engelen zullen soms wel eens verbaasd zijn en zeggen: ‘Heere, er komt er nu eentje aan! Zullen we de poort maar sluiten?’ ‘Nee’, zegt Hij, ‘want Ik heb gezegd dat Ik hem die komt beslist niet zal uitwerpen.’ Toen de engel van de genade Saulus van Tarsen zag komen, zal hij zeker gezegd hebben: ‘Heere, hier is een man van wie de kleren met het bloed van Stefanus besmeurd zijn. Hier is die wrede wolf die zijn tanden heeft geslepen in het bloed van velen van de heiligen. Hier komt die godslasteraar, die vervolger, moet hij niet worden buitengesloten?’ Nee, de poort stond open en hij kreeg toegang.
Toen hij binnenging, draaide hij zich om en zei tegen degenen die schuchter buiten stonden: ‘Daarom is mij barmhartigheid bewezen, opdat Jezus Christus in mij, de voornaamste van de zondaars, al Zijn geduld zou tonen, tot een voorbeeld voor hen die later geloven zullen.’ (1 Tim. 1:16) Als u verlangt naar Christus, is er geen reden waarom u Hem niet zou hebben. U zult Hem hebben. Als u door Zijn genade zover gekomen bent dat u gezegd heeft: ‘Hef uw hoofden op, o poorten, ja, verhef ze, eeuwige deuren’, dan zal de Koning der ere binnenkomen en u zult de Zaligmaker in uw hart vinden, als u Hem maar ontvangen wilt.
6. Tot slot merken wij op dat onze tekst zegt: ‘De Koiting der ere zal binnenkomen.’
Deze erenaam behoort aan de Zaligmaker toe. Hij verkondigt Hem in Zijn hoogste macht. Hoe moet ik u dit uitleggen? Het gewicht, het overweldigende eeuwige gewicht van de heerlijkheid dat aan de Koning der ere toebehoort, kan ik niet uitleggen. Me dunkt dat ik een stem hoor roepen: ‘Zie, uw Koning komt! De Koning, de Koning! Opzij, maak plaats. De Koning komt!’ Een moment heerst er opschudding, die wordt gevolgd door een ademloze stilte. Iedereen vergeet zijn bezigheden en laat de dingen rusten die zijn gedachten in beslag namen. Als vanzelf zoeken alle ogen de richting van waaruit die roep hun oor bereikt heeft. ‘De Koning der ere!’ Een rilling gaat door u heen, een schok door uw hart als u naar het commentaar luistert dat u over Zijn hoge voorrecht vertelt. ‘Wie is de Koning der ere?’ Welke Prins is dit. Die Zijns gelijke niet kent, met een Naam boven alle naam. Die van een hogere adel is dan de koningen van de aarde? ‘De HEERE van de legermachten, Hij is de Koning der ere!’ Terwijl u kijkt, is Hij nabij. U kijkt, u staart, u ziet de pracht die bij Zijn hoge status hoort. Meteen stokt uw adem van ontzag, en bewondering ketent u vast.
‘Als ik een wens had’, zei die welsprekende prediker van de Franse kerk te Den Haag, James Saurin, ‘als ik een wens had die aan mijn bedoeling met de prediking van vandaag krachtig zou beantwoorden, dan was het wel dat ik u in deze bijeenkomst God tonen kon.’ En ik zeg u broeders, als ik bij de deur van uw hart de Koning der ere kon voorstellen en als ik u ertoe kon dwingen om Hem te zien, dan zou u niet aarzelen, maar de poorten wijd opendoen om Hem binnen te laten. Zie de Koning! Hij schittert van al de heerlijkheid die Hij bij de Vader had voor de grondlegging van de wereld. Hij is bekleed met al de eerbiedwaardige ambten die Jehova op Hem gelegd heeft. Hij draagt al de schitterende trofeeën van Zijn overwinningen. Hoor, hoor, de trompetten kondigen Hem aan! Patriarchen, profeten en apostelen laten met luide en aanzwellende tonen weten dat Hij komt. De uitroepen van de grote menigte van verlosten begroeten Hem. En Hij rijdt triomfantelijk recht naar uw hart. Eén blik van Hem maakt u duidelijk dat Hij uw onderwerping eist door heel de grootsheid van Zijn erenaam, door al de luisterrijke eretekenen van Zijn plechtige ambten, door al de roem van Zijn machtige daden. Als de Koning der ere moet Hij binnenkomen.
Maar weet dit, en klaag niet over de voorwaarden:
als Jezus komt, komt Hij om te heersen –
en dat niet slechts gedeeltelijk.
Ongehoorzame gedachten moeten worden gedood.
Als een schatplichtig onderdaan moet u Hem dus alle eer geven. U wilt graag dat de Priester binnenrijdt. ‘Ja’, zegt u, ‘dat wil ik. Ik wil dat Christus met Zijn kostbaar bloed als een priester binnentreedt en mij met hysop besprenkelt en mijn zonden wegneemt.’ Hij zal als Priester binnenkomen, mits u Hem echter de toegang als Koning niet weigert. ‘Ja’, zegt een ander, ‘ik wil Christus best als een Profeet ontvangen. Ik wil de leerstukken begrijpen, ik weet niet wat ik daarvan moet denken en ik wil ze begrijpen.’ Wel, Christus zal als een Profeet komen. Hij zal echter niet als Profeet komen als u Hem niet ook als Koning wilt ontvangen. Zondaar, Jezus Christus moet Heer en Meester zijn in uw hart, anders zult u Hem niet krijgen. Kom nu, u hebt uw eigen wil gevolgd. Die moet u opgeven.
Houdt u niet van dat juk? Zegt u: ‘Nee, nooit heb ik een juk gedragen’? U moet dit juk dragen of u zult verloren zijn. Kijk er nu eens naar en zie hoe zacht het op uw schouders ligt! Het zal uw schouders nooit openschaven. ‘Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.’ (Matt. 11:30) U bent immers uw eigen baas geweest en wat was er niet een voortdurende opstand in uw leden. Uw eigen wil was een te slechte heerser om de teugels in handen te houden of om de vrede te bewaren. U weet heel goed dat uw eigen hartstochten een grote slaaf van u gemaakt hebben. Wel, als een mens aan dronkenschap de ruimte geeft, is er dan een grotere slaaf dan hij? Of neem nu een man met een hartstochtelijke aard. Wel, hij doet en zegt duizenden dingen waar hij later van walgt. Maar hij lijkt zonder de minste zelfbeheersing door zijn nukken gedreven te worden. De slaaf van een slecht humeur is er slechter aan toe dan welke galeislaaf die ooit aan de roeispaan gebonden werd dan ook. Nu, zou het niet beter zijn om een dienstknecht van Christus te zijn in plaats van de slaaf van uw eigen weerzinwekkende lusten of van uw nukkige luimen?
Ik weet al wat u zeggen wilt: u kunt Koning Jezus niet dienen, want dan zullen uw maten u uitlachen en u blootstellen aan spot. Wat moet u dan een kleingeestig schepsel zijn! U wilt dus liever elke dwaas die u evenaart uw opperhoofd laten zijn en u wilt liever de vazal zijn van eenieder die stoutmoediger in verdorvenheid is dan u? Waarom noemt u zich eigenlijk een Engelsman, meneer? Bent u eigenlijk wel een man, dat u uzelf op die manier laat bespotten? Wat nu? Zouden de schimpscheuten en de hoon van een collega u afhouden van het volgen van dat waarvan u gelooft dat het goed is?
Wel, ik schaam mij voor u. Nog geheel afgezien van het christendom doet u mij kleuren omdat u een lafaard bent. U kunt toch zeker wel tegen hen zeggen: ‘Wat geef ik om uw lachen. Ik kan evengoed lachen om u. Alleen zal ik ervoor zorgen dat ik het niet in dezelfde geest als u zal doen. Ik kan mij houden aan het mijne, en als u de duivel wilt dienen, wel, dit is zonder twijfel een vrij land. Ik heb net zoveel recht om de Koning der ere te dienen als u heeft om de vorst der duisternis te dienen. Als u ervoor kiest om naar de hel te gaan, laat mij dan naar de hemel gaan. U zult daar toch zeker geen wet tegen aannemen!’
Er zijn geloof ik arbeiders en daarnaast zakenmensen en (zoals ze genoemd worden) heren uit de hoogste kringen die in hun onderlinge gesprekken de meest verschrikkelijke tirannen zijn. Als u ervoor kiest een christen te zijn, weet u zeker dat u in de hoogste kringen met de nek aangekeken zult worden. Maar zelfs arbeiders die over hun gelijke rechten wauwelen, zullen u niet rustig christen laten zijn zonder u bij de winkeldeur te begroeten met: ‘Ha, daar hebben we die presbyteriaan!’ of ‘die methodist’ of zoiets. Wat is dit anders dan in arrogante tirannie op de vrijheid van het geweten trappen? Hoe kunnen we op onze liefde voor de vrijheid pochen als de dingen er voornamelijk zo aan toe gaan? Inderdaad, ieder mens heeft recht op zijn eigen godsdienst en u hebt niet het recht om zich daarmee te bemoeien.
Maar nu, lieve vriend, bent u bang om uitgelachen te worden. Laat mij u dan vragen wat beter is: een dienaar van mensen of een dienaar van Christus te zijn. Welke weg u ook kiest, u komt niet door de hemelpoort en zult de kroon van Christus niet dragen als u Christus’ dienaar niet wilt zijn en Christus’ kruis niet wilt dragen. ‘Maar ik houd hier niet van, ik houd daar niet van.’ Kijk in de Bijbel, dat is het boek van de Meester. Wat daarin geschreven staat, moet uw leven en uw daden bepalen. Weet u nog wat de moeder van Jezus tegen de dienstknechten op de bruiloft te Kana in Galilea zei: ‘Wat Hij ook tegen u zal zeggen, doe het.’ (Joh. 2:5) Ik begrijp niet hoe u Christus kunt dienen als u iets wat er in de Bijbel staat opzettelijk negeert.
Misschien komt deze zin bij sommigen van u erg hard aan. Ik ken mensen die zeggen dat zij in principe oftewel ten diepste baptist zijn, zonder dat zij ooit gedoopt zijn. Baptisten zonder enig principe noem ik hen, mensen die de wil van hun Meester kennen, maar Hem niet willen gehoorzamen. Voor broeders die niet inzien dat het baptistische standpunt juist is, kan ik goede verontschuldigingen aanvoeren. Ik vermoed dat zij het wel zouden kunnen inzien als zij dat zouden willen, maar als zij het voorschrift niet zien, kan ik begrijpen dat ze het niet opvolgen. Maar als mensen de wil van hun Heere kennen en die niet doen, ben ik ervan overtuigd – nee, ik wil niet te snel over zoiets spreken – ben ik er niet zeker van of de moedwillige ongehoorzaamheid aan Christus’ opdracht waar zij bekend mee zijn geen teken is van hun algehele verwerping van Christus. Ik zou in ieder geval niet graag zelf dat risico nemen. Ik zou het niet veilig vinden om te zeggen dat ik geloofde gered te zijn, terwijl er een gebod van mijn Heere was waarvan ik plechtig verklaarde dit niet te zullen gehoorzamen, hoewel ik wel zou kunnen gehoorzamen en ik ook inzag dat dit mijn plicht was. In zo’n geval heb ik Christus zeker niet in mijn hart laten binnenkomen.
Als u Christus wilt hebben, dan moet Hij de enige Heer en Meester zijn. Elke luim en gril van u moet weggedaan worden, want als Hij komt, komt Hij om te heersen. Als Hij Zijn intocht houdt, komt Hij als de Koning der ere. Dat betekent dat Hij een heerlijke Koning moet zijn. Heerlijk in uw ogen, een Koning Die u wilt verheerlijken. U moet Hem niet ontvangen alsof Hij de een of andere miserabele vorst is om wie u niets geeft. Hij moet voor u vol heerlijkheid zijn, de ‘Wonderlijke, de Raadsman, de sterke God, de eeuwige Vader, de Vredevorst.’ (Jes. 9:6) Zo moet u Hem in uw hart ontvangen. Njet zoals de mensen een gewone gast ontvangen, maar zoals zij hun liefste en meest vereerde vriend ontvangen, die zij met alle kracht die in hen is, liefhebben en eren. Hij moet voor u de Koning der ere zijn en voortaan moet het uw verlangen zijn om Hem te verheerlijken. Dat is niet te veel gevraagd, want het is zo’n genot, zo’n voorsmaak van de hemel om dat te doen! Het is een onuitsprekelijke zegen om tot eer van Christus te leven. Zelfs als iemand lijdt, is dat lijden zoet als het Hem verheerlijkt! Als iemand om Christus’ wil veracht wordt, is het verrukkelijk om verwijten te krijgen, als Hem dat maar heerlijker maakt.
Als ter wille van Uw geliefde Naam
schande en verwijten op mij neerdalen,
zal ik het verwijt begroeten en de schande verwelkomen,
als U mij maar gedenkt.
O, het verheerlijken van Christus! Me dunkt dat de hemel de helft van zijn aantrekkingskracht zou verliezen als ik daar Christus niet verheerlijken kon. Als ik Zijn Naam hier beneden maar mag verheerlijken, zou de woeste huilende wildernis een hemel op aarde voor mij betekenen. Het verheerlijken van Christus is voor de geest van een christen veel meer waard dan gouden harpen, kristallen straten en paarlen poorten. Dit is de ware muziek van de ziel, de ware lofzang van de overwinning, het ware refrein van de eeuwigheid: dat Hij ooit geleefd heeft, dat Hij de kroon op Zijn hoofd draagt, dat God Hem ook bovenmate verhoogd heeft. Dit is onze jubel, dit is onze blijdschap, onze triomf, onze zaligheid. Als wij Zijn heerlijkheid maar kunnen verspreiden, zal de plaats waar wij dat het beste kunnen doen, onze hemel zijn. Het ziekbed, het ziekenhuis of het armenhuis zal onze hemel zijn als wij daar de Heere Jezus Christus, Die de Koning der ere is, het beste kunnen dienen.
Dit jaar is bijna ten einde. Wij noemen het ‘het jaar der genade, achttienhonderd zesenzestig.’ Dat het inderdaad ‘het jaar der genade’ moge zijn voor enkele onbekeerde mensen hier. Wellicht gooi ik mijn net vanavond niet op de plek uit waar veel van dit soort mensen te vinden zijn. De meesten van u, mijn luisteraars, zijn leden van de kerk van Christus. Ik vertrouw erop dat u gered bent. Maar als onkruid in een tuin vol bloemen zijn er her en der vast nog wel enkelen die vreemdeling zijn van de Heere Jezus Christus. Ik zou van God wel wensen dat de Heilige Geest hen zou bewegen om te zeggen: ‘Treed binnen. Zaligmaker! Laat de Koning der ere binnenkomen!’ Laat dit ware woord van de getrouwe en waarachtige Getuige u bemoedigen: ‘Als iemand Mijn stem hoort, en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden, en hij met Mij.’ (Openb. 3:20) Wat een zegen!
U hebt met de duivel ontbeten en het middagmaal gehouden met de wereld. Wat zou het een genade zijn als u uw avondmaal met Christus zou kunnen houden! Wat een gezegend avondmaal zou u hebben! Welaan, als u dan morgenochtend wakker zou worden, zou dat zijn om met Christus te ontbijten. Dat zou zijn om Hem te horen zeggen: ‘Kom, houd het middagmaal met Mij’, om dan weer het avondmaal met Hem te houden en zo door, totdat u komt om het brood te eten aan het bruiloftsmaal van het Lam. Moge de Heere u zegenen. Als Hij mij het verlangen van mijn hart geeft, zal elk van u tegen zijn ziel zeggen: ‘Hef uw hoofden op, o poorten, ja, verhef ze, eeuwige deuren, zodat de Koning der ere kan binnengaan.’
Amen.