En wij hebben bekend en geloofd de liefde die God tot ons heeft. 1 Johannes 4:16 Verder lezen: Habbakuk 3:16-19
Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job?’ ‘Ach’, zegt de satan, ‘hij dient U nu, maar U hebt een betuining om hem gemaakt en hem gezegend. Laat mij hem maar eens aantasten.’ Nu is hij naar jou toegekomen en hij heeft je gekweld in je bezit, in je gezin en uiteindelijk in je lichaam. Zal satan de overwinnaar zijn? Zal genade bezwijken? Geliefde broeders en zusters, houd nu stand en zeg eens te meer, eens en voor altijd: ‘Ik vertel je, satan, de genade van God is meer dan een gelijke tegenpartij voor je. Hij is bij me en in dit alles zal ik geen woord tegen de Heere, mijn God inbrengen. Hij doet alle dingen goed en ik verheug me in Hem.’ De Heere is altijd tevreden met Zijn kinderen als zij stand kunnen houden wanneer de omstandigheden alles lijken tegen te spreken. Hier komen de getuigen naar voren. De duivel zegt: ‘Ziel, God heeft je vergeten, ik zal mijn getuigenis inbrengen.’ In de eerste plaats brengt hij je schulden naar voren, een lange lijst van gebreken. ‘Daar’, zegt hij ‘zou God je zo laten vallen als Hij je liefhad?’ Dan brengt hij je kinderen ter sprake, hun dood, hun ongehoorzaamheid of wat voor ergs ook, en hij zegt: ‘Zou de Heere je deze dingen laten overkomen als Hij je liefhad?’ Uiteindelijk brengt hij je wankelende lichaam ter sprake, en al je twijfels en vrezen en de verberging van het aangezicht van Jehova. ‘Ach’, zegt de duivel, ‘geloof je nu nog dat God je liefheeft?’ O, het is prachtig als je stand kunt houden en tegen al deze getuigen kunt zeggen: ‘Ik hoor wat je te zeggen hebt, laat God waarachtig zijn en alle mensen en ieder ding leugenachtig. Ik geloof niemand van jullie. Jullie zeggen allemaal dat God mij niet liefheeft, maar dat doet Hij wel, en al werd er honderd maal zoveel tegen Zijn liefde getuigd, dan zal ik toch zeggen: ‘Ik weet in Wie ik geloofd heb.’
Ter overdenking
De vraag zal zeker vroeg of laat gesteld worden (zie Ps. 42:4 en 11). De apostel Paulus geeft het grote antwoord (Rom. 8:35-39).