Een preek voor deze tijd

Een preek uitgesproken op zondagochtend 30 oktober 1887, door C. H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle te Newington

Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden: Wees niet bevreesd; Sion, verlies de moed niet! De HEERE, uw God, is in uw midden, een Held, Die verlossen zal. Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal Zich over u verblijden met gejuich. Wie bedroefd zijn vanwege de samenkomst zal Ik verzamelen, zij zijn uit u; de smaad drukt als een last op hen. Zefanja 3:16-18

De Heilige Schrift is diep en rijk aan eeuwige betekenis. Ze is een onuitputtelijke bron waaruit men steeds opnieuw kan putten, want terwijl men eruit put, blijft ze vloeien met frisse, nieuwe kracht. Ze is als een bron van levend water die nooit opdroogt (lees ook over de twee naturen en innerlijke strijd). Het vervullen van een goddelijke belofte betekent niet dat die ten einde is; als een mens een belofte doet en nakomt, is het klaar, maar bij God is dat anders. Wanneer Hij Zijn woord volkomen heeft vervult, is dat pas het begin; Zijn trouw zorgt ervoor dat Hij blijft vervullen, voor altijd en eeuwig. Wat zou u zeggen van een man die tarwe op de vloer van zijn schuur had liggen en die het dorste totdat hij het laatste gouden graankorrel had gedorst, maar de volgende dag ging hij weer dorsen en bracht evenveel terug als de dag ervoor, en de dag daarna nam hij opnieuw zijn dorsvlegel, ging naar dezelfde dorsplaats en bracht opnieuw zijn maat even vol terug als de eerste keer, en zo ging het door, alle dagen van het jaar? Zou dat u niet als een sprookje voorkomen? Het zou zeker een verbazingwekkend wonder zijn. Maar wat zouden we zeggen als dit wonder en leven lang zou kunnen voortduren?

Toch zijn wij, sinds het geloof ons geschonken werd, onvermoeibaar blijven dorsen in de rijke schat van de beloften, wij hebben elke dag ons volle deel daaruit genomen. Wat een heerlijk feit is het, dat de heiligen van alle tijden, vanaf de eerste dag tot op heden, hetzelfde deden. Evenzo blijft waar als de zon dat zolang er ook maar één behoeftige ziel op aarde is, de dorsvloer van die beloften net zo overvloedig zal zijn als toen de eerste mens zijn maat vulde en juichend terugkeerde.

Ik zal niet diep ingaan op de specifieke toepassing van deze tekst hier voor ons; ik twijfel er niet aan dat zij in haar tijd op bijzondere wijze vervuld werd. Mocht er nog een verborgen stukje geschiedenis zijn waar deze passage naar verwijst, zal ook dat te zijner tijd weer vervuld worden. Wat ik zeker weet, is dat allen die tussen die tijden leefden, deze belofte voor zichzelf zagen uitkomen. Kinderen van God hebben zich in alle omstandigheden tot deze beloften gewend en er de grootste troost uit gehaald. Vanmorgen voel ik dat deze tekst speciaal voor deze gelegenheid is geschreven, want elke lettergreep past precies bij de crisis van deze tijd. Had de Heere Zijn oog gericht op de toestand van Zijn kerk in dit genadejaar 1887, en deze passage alleen voor nu geschreven, dan had ze niet treffender kunnen zijn.

Het is onze roeping om dit te laten zien, maar ik verlang ernaar nog veel meer te bereiken. Laten we bidden dat we mogen genieten van dit prachtige gedeelte van het heilige woord en er intens vreugde aan mogen beleven. Zoals God rust in Zijn liefde, zo mogen wij deze morgen ook in Zijn liefde rusten; en zoals Hij zich verheugt met gezang, zo mogen wij uitbarsten in vreugdevolle psalmen voor de God van onze redding.

Ik zal beginnen met het laatste vers van de tekst en vervolgens omhoog werken. Het eerste punt is een moeilijke dag voor Gods volk. Zij zijn bedroefd omdat er een wolk hangt boven hun plechtige bijeenkomst en de beschuldiging daarvan is een zware last. Ten tweede zullen we een heerlijke grond van troost opmerken. In vers zeventien lezen we: “De HEERE, uw God, is in uw midden, een Held, Die verlossen zal. Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.” En ten derde wordt hier een moedige houding voorgesteld: “Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden: Wees niet bevreesd; Sion, verlies de moed niet!”

I. Vanaf het achttiende vers zien we EEN MOEILIJKE DAG VOOR GODS VOLK. De plechtige vergadering was bezoedeld geraakt. Deze plechtige samenkomsten van Israël waren haar kroon; haar grote feestdagen en offers vormden de vreugde van het land. Voor de gelovigen waren deze heilige dagen hun feestdagen, hun bron van vreugde. Doch een smet was gevallen op de plechtige vergadering, en ik geloof dat deze smet ook heden ten dage nog voortduurt. Het is een droevige beproeving wanneer in onze plechtige samenkomsten de glans van het evangelie verduisterd wordt door dwalingen. De helderheid van het getuigenis wordt vertroebeld wanneer er twijfelachtige stemmen in het volk klinken, terwijl zij die de waarheid, de volle waarheid en niets dan de waarheid hadden moeten prediken, zich laten leiden door menselijke verbeeldingen en hedendaagse uitvindingen als leerstellingen.

In plaats van echte openbaring krijgen we te maken met filosofieën die ten onrechte zo worden genoemd; waar goddelijke onfeilbaarheid vereist is, treffen wij vermoedens en loze verwachtingen aan. Het evangelie van Jezus Christus, dat gisteren, heden en in eeuwigheid hetzelfde blijft, wordt voorgesteld als iets dat groeit en voortschrijdt, iets dat jaar na jaar bijgesteld en veranderd moet worden. Het is een zware dag, voor zowel de kerk als de wereld, wanneer de trompet geen zuiver geluid meer voortbrengt; want wie zal zich gereedmaken voor de strijd?

Wanneer wij daaraan toevoegen dat er een zekere leegte, onverschilligheid en een gebrek aan geestelijke kracht over de plechtige samenkomst van de kerk valt, is dat uiterst pijnlijk. Als de levenskracht van het geloof wordt geminacht en gebedsbijeenkomsten worden verwaarloosd, welke richting slaan wij dan in? De huidige tijd binnen de kerkgeschiedenis wordt treffend weerspiegeld in de kerk van Laodicea, die noch koud noch warm was en daarom uit de mond van Christus zou worden uitgespuwd. Die kerk praalde dat zij rijk was en overvloedig in goederen, en niets nodig had, terwijl haar Heere buiten stond te kloppen aan de deur – een deur die voor Hem gesloten bleef.

Deze tekst wordt vaak ten onrechte toegepast op de onbekeerden, terwijl zij juist spreekt tot een lauwe kerk: een kerk die zich roemde in welvaart, maar haar levend Heere, in de leer van Zijn verzoenend offer, de toegang weigerde. O, had Hij maar toegang gekregen – en Hij verlangde daar naar – dan had zij haar denkbeeldige mantel afgeworpen, en Hij zou haar goud, beproefd in het vuur, en witte kleding hebben geschonken, waardig om haar te bekleden. Maar helaas, zij is tevreden zonder haar Heere, want zij vertrouwt op onderwijs, welsprekendheid, wetenschap en duizend andere snuisterijen. De plechtige vergadering van Sion is werkelijk onder een wolk, wanneer de leer van Jezus en Zijn apostelen haar zo weinig waard is.

Wanneer wereldse gelijkvormigheid zich uitbreidt binnen de kerk, zodat ook de heiligen deelnemen aan de ijdele vermaken van de wereld, dan is er ware reden tot rouw. Zoals de profeet Jeremia uitriep: “Hoe is het goud donker geworden!” — de nazireeërs, eens zuiverder dan sneeuw en witter dan melk, zijn nu zwarter dan kolen. “Al uw vijanden sperren hun mond op over u.” Wanneer het onderscheid tussen kerk en wereld vervaagt, en zij die zich Jezus’ volgelingen noemen zich verbinden met de ongelovigen, dan is het tijd om te wenen. Wee die dag! Een kwade tijd is aangebroken, niet enkel voor de kerk, maar ook voor de wereld. Grote oordelen hangen boven ons, want de Heere zal zeker wraak nemen over zulk een volk.

Weet u niet hoe het van oudsher was, toen de zonen van God de dochters der mensen zagen dat zij schoon waren, en zich met hen verbonden — en een zondvloed kwam die hen allen wegvaagde? Laat ons daar niet verder over uitweiden, opdat onze lasten ons niet de tijd ontnemen die bestemd is voor troost. Toch lezen wij dat er enkelen waren voor wie de smaad van de zonde een zware last was. Zij konden het niet verdragen dat men grappen maakte over ongerechtigheid. Velen beweerden dat er helemaal geen kwaad bestond, en anderen zeiden dat het niet zo erg was. Maar de meest verharde harten gingen nog verder: zij noemden wat zonde was iets eervols, zelfs het sieraad van hun tijd. Zo deden ze de zaak af als onbelangrijk en maakten ze van het rouwen van de gewetensvolle mensen een onderwerp van spot. Maar er was een restgroep voor wie de schande een last was. Aan hen zal de Heere God acht geven, zoals Hij sprak door de profeet: “Trek midden door de stad, midden door Jeruzalem, en zet een merkteken op de voorhoofden van de mannen die zuchten en kermen over al de gruweldaden die in het midden ervan gedaan worden.” De meesten dronken wijn uit schalen en zalfden zich met hun kostbare olie, maar ze waren niet bedroefd om het leed van Jozef (Amos 6:6). Maar deze waren in de geest bedrukt en droegen het kruis, omdat ze de smaad van Christus als een grotere rijkdom beschouwden dan alle schatten van Egypte. Gods volk kan niet verdragen dat het zoenoffer van Christus wordt onteerd, noch dat Zijn waarheid als slijk op straat wordt vertrapt.

Voor ware gelovigen betekent voorspoed dit: dat de Heilige Geest het Woord zegent tot bekering van zondaars en opbouw der heiligen. Wanneer zij dit niet zien, hangen zij hun harpen aan de wilgen. De oprechte liefhebbers van Jezus vasten wanneer de Bruidegom Zich van Zijn kerk lijkt te hebben teruggetrokken. Hun vreugde is in Zijn heerlijkheid en in geen ander. Zoals de vrouw van Pinehas, de zoon van Eli, die in haar doodsuur uitriep: “De eer is weggevoerd,” — want de ark van God was weggenomen — zo rouwde zij niet slechts om haar man en vader, maar om de eer van Israëls God. Daarom noemde zij haar kind Ichabod: “De eer is weggevoerd uit Israël, omdat de ark van God meegenomen was.” Diezelfde smart leeft in de harten van Gods ware volk, want zij nemen het diep ter harte wanneer de waarheid wordt verworpen en Gods eer wordt onteerd.

Deze bezwaarde geest is een duidelijk teken van ware liefde voor God. Wie de Heere Jezus liefheeft, voelt pijn bij het zien van Zijn wonden en smart over de bedroefdheid van Zijn Geest. Wanneer Christus onteerd wordt, voelen Zijn discipelen hun eigen eer aangetast. Degenen met een teder hart voor de kerk kunnen met Paulus uitroepen: “Struikelt iemand, zou ík dan niet branden van verontwaardiging?” De zonden van Gods kerk zijn het verdriet van al haar levende leden. Zulke droefheid is een bewijs van geestelijke gezondheid en levendige godsvrucht. Wie geen geestelijk leven kent, hecht geen waarde aan waarheid of genade; zij richten hun blik alleen op geld, aantallen en uiterlijk aanzien. Volkomen vleselijke mensen bekommeren zich om niets daarvan — zolang hun politieke doelen voortgang vinden en hun sociale positie stijgt, achten zij zich tevreden.

Maar degenen met de Geest van God verkiezen veeleer dat de gelovigen vervolging lijden dan dat zij de waarheid prijsgeven. Zij zien liever kerken arm in bezit maar rijk in heilige ijver, dan welvarende gemeenten die dood zijn in wereldsheid. Ware geestelijke mensen hebben de kerk lief, zelfs wanneer zij is neergezonken, veracht en onderdrukt door haar tegenstanders. “Want Uw dienaren zijn haar stenen goedgezind en hebben medelijden met haar gruis.” Het huis van de Heere is ons eigen huis geworden, en Zijn familie onze familie. Wanneer de Heere Jezus niet wordt verheerlijkt en Zijn evangelie geen overwinning behaalt, ervaren wij dat onze eigen eer wordt aangetast en dat wij zelf in schande verkeren. Dat is voor ons geen geringe zaak — het is de adem van ons leven.

Ik heb reeds gezegd dat het een duistere dag is voor Gods volk wanneer de heilige samenkomst wordt ontwijd. De schande daarvan is een zware last voor allen die waarlijk tot het Nieuwe Jeruzalem behoren; daarom zijn hun aangezichten getekend van droefheid. De Heere spreekt hier: “Wie bedroefd zijn vanwege de samenkomst zal Ik verzamelen.” Zij hebben reden om bedroefd te zijn, want een zware last drukt op hun hart. Daarnaast zien zij op ontelbare manieren de verwoestende gevolgen van het kwaad waarover zij wenen. Velen zijn zwak en lopen mank, zoals wordt aangeduid in de belofte van het negentiende vers: “Ik zal verlossen wie mank gaat.” De pelgrims op weg naar Sion worden gedwongen te strompelen, omdat de profeten zich tonen als “bedrieglijke en verraderlijke mensen.” Wanneer het zuivere evangelie niet meer wordt verkondigd, wordt Gods volk beroofd van de geestelijke kracht die zij nodig hebben voor hun levensreis. Wordt het brood des hemels weggenomen, dan lijden de kinderen honger; en als de kudde slechts vergiftigde weiden krijgt, of velden zo dor als de woestijn, dan kwijnen de schapen weg en worden zij zwak in hun navolging van de Herder. De leer beïnvloedt altijd het leven.

Ik ken vele kinderen van God, verspreid over dit land, voor wie de zondag nauwelijks nog een rustdag is, omdat zij geen waarheid horen waarin hun zielen kunnen rusten. In plaats daarvan worden zij verward en vermoeid door nieuwigheden die God niet verheerlijken, noch de zielen van mensen tot zegen zijn. Op vele plaatsen zien de schapen op, maar worden niet gevoed. Dit brengt grote onrust teweeg, leidt tot twijfels en vragen, en doet kracht veranderen in zwakte. Zo komt het werk van het geloof, de arbeid der liefde en het geduld der hoop tot stilstand. Dit is een ernstig kwaad, en het is alom aanwezig. Velen worden daardoor “verdreven”, gelijk het negentiende vers zegt: “Ik zal bijeenbrengen wie verdreven is.” Door valse leerstellingen worden velen ertoe gebracht om van de kudde af te dwalen. Velen die hoopvol begonnen, worden van het pad des levens weggeleid, terwijl zondaars in hun natuurlijke verwijdering van God blijven. De waarheid die de mens van zonde zou kunnen overtuigen, wordt niet meer verkondigd; andere waarheden, die zoekenden tot vrede zouden leiden, worden verhuld. Zo blijven zielen in overbodig verdriet achter. Wanneer de leer van genade en het heerlijke verzoenende offer niet helder aan de geest van de mensen wordt voorgesteld, zodat zij de kracht ervan mogen ervaren, volgen talloze kwaden. Het is verschrikkelijk dat deze nood onze kerken treft: de twijfelaars worden ten verderve gebracht, de zwakken wankelen, en zelfs de sterken raken verward. De valse leraren van deze tijd zouden, indien het mogelijk was, zelfs de uitverkorenen misleiden. Dit bedroeft ons hart diep. O, hoe kunnen wij dit keren?

En toch, geliefden, ook al verkeert het volk van God in benauwdheid, zij zijn niet zonder hoop. Want na al deze dingen volgt de belofte van de Heere, die Zijn verstrooide kinderen weer zal verzamelen. Zo klinkt Zijn woord: “Ik zal hen maken tot lof en tot een naam in heel het land waar zij beschaamd waren.”Voorzeker, Ik zal u maken tot een naam en tot lof onder alle volken van de aarde, wanneer Ik voor uw ogen een omkeer in uw gevangenschap breng, zegt de HEERE.” De vijanden kunnen het eeuwige getuigenis niet tot zwijgen brengen. Ze hebben onze Heere aan het kruishout genageld; ze hebben Zijn lichaam neergehaald en het in een graf in de rots begraven; en ze hebben hun zegel op de steen gezet die ze voor de ingang van het graf hadden gerold. Toen scheen het alsof er een einde was gekomen aan Christus en aan Zijn heilige zaak. Maar nee — niet zo! Verheft u niet, gij priesters en Farizeeën! Tevergeefs is uw wacht, tevergeefs uw steen, tevergeefs uw zegel! Want toen de bestemde tijd gekomen was, stond de levende Christus op uit het graf. De banden van de dood konden Hem niet vasthouden. Hoe leeg en ijdel waren hun plannen! “Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.”

Geliefden, de smaad zal worden weggenomen van de heilige vergadering. De waarheid van God zal opnieuw klinken als de bazuin, en de Geest van de Heere zal Zijn kerk laten herleven. Nog zullen er zielen worden verzameld voor Christus, als schoven van een rijke oogst. Hoe groot zal de blijdschap van de gelovigen zijn! Zij die hebben gezucht onder lasten en verdriet zullen zich bekleden met gewaden van vreugde en heerlijkheid. Dan zullen de verlosten des Heeren wederkeren met gezang, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofden zijn. De uitkomst van de strijd staat vast; het einde is zeker en onwrikbaar. En het is alsof ik reeds de hemelse kreet hoor: “De almachtige God, de Heere, regeert!”

II. Laten we ten tweede ook stilstaan bij iets dat als een stralende ster verschijnt te midden van de duisternis. Het tweede vers laat ons namelijk EEN HEERLIJKE BRON VAN TROOST zien. Waarlijk, dit is een rijke passage — een zee vol diepte en majesteit. En ik, een kind aan haar oever, schep slechts kleine poeltjes van inzicht in het zand waarlangs haar golven rollen. Uit dit ene vers, het zeventiende, zou men een hele reeks van preken kunnen putten. Onze grote troost in de moeilijkste tijden ligt in onze God. De Naam van onze Verbondsgod — “de Heere, uw God” — geeft moed en zekerheid. Dat heilige woord, “de Heere”, betekent JEHOVA: de Zelfbestaande, de Onveranderlijke, de Eeuwig Levende, die niet kan veranderen, noch ooit van Zijn eeuwig voornemen kan worden weerhouden.

Kinderen van God, wat u ook ontbreekt, u hebt een God in wie u zich oneindig kunt verheugen. Want wie God heeft, bezit méér dan alles; want uit Hem komt alles voort. En al zou alles vergaan, Hij kan het door één enkel woord opnieuw tot bestaan roepen. Hij spreekt — en het gebeurt; Hij beveelt — en het blijft bestaan. Gelukkig is hij die de God van Jakob tot zijn hulp heeft, wiens hoop op Jehova zijn God gericht is. In de Heere, Jehova, vinden wij gerechtigheid en kracht; daarom zullen wij op Hem vertrouwen, nu en tot in eeuwigheid. Laat tijden komen en gaan — zij tasten onze God niet aan. Laat stormen razen — zij zullen ons niet deren, want Hij is onze vesting. Jehova, de God van Zijn kerk, is ook de God van elk afzonderlijk lid; daarom mag ieder zich verheugen in Hem. Jehova is uw God, mijn broeder, zo volledig alsof geen ander wezen in het universum op die Naam aanspraak zou kunnen maken. O gelovige, de Heere, uw God, is geheel en al de uwe! Al Zijn wijsheid, voorzienigheid, macht en onveranderlijkheid — Hijzelf behoort u toe.

Hoewel de kerk van God soms in haar nederigste toestand verkeert, blijft zij toch stevig gegrond en rijk gezegend — vastgezet door Gods eeuwig besluit en begiftigd met de kracht van de Almachtige zelf. De poorten van de hel zullen haar nooit overweldigen. Laat ons daarom verheugd zijn over wat wij bezitten. Hoe arm wij ook lijken, wij zijn oneindig rijk, want wij hebben God. Hoe zwak wij ook zijn, onze kracht is grenzeloos, omdat de Almachtige Jehovah de onze is. “Als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?” En als God van ons is, wat zouden wij dan nog missen? Hef uw hart op, bedroefde ziel, en wees verblijd. Als God uw God is, bezit u alles wat uw ziel ooit zou kunnen verlangen — want in Zijn Naam is alles vervat: voor tijd en eeuwigheid, voor aarde en hemel. Daarom zullen wij in de Naam van Jehova onze banieren heffen en met moed verdergaan in de strijd. Hij is onze God door Zijn eeuwige besluit, door Zijn verbond en door Zijn eed. En vandaag is Hij onze God door onze eigen keuze, door onze eenheid met Christus Jezus, door de ervaring van Zijn goedheid en door de Geest van het kindschap, waardoor wij roepen: “Abba, Vader.”

Om deze vertroosting te versterken, merken wij op dat deze God in ons midden is. Hij is niet veraf, noch verborgen, alsof men Hem slechts met moeite zou kunnen vinden. Nee, de Heere is een God die nabij is, klaar om Zijn volk te verlossen. Wat is het troostvol om te weten dat wij Hem niet van overzee hoeven aan te roepen, want Hij is hier, in ons midden. Wij heffen onze ogen niet op naar het verre, alsof Hij achter de sterren troont, noch denken wij aan Hem als verborgen in de diepte van een onpeilbare afgrond. De Heere is nabij – onze God “Jehova in uw midden.” Sinds die gezegende nacht, waarin te Bethlehem een Kind werd geboren en ons een Zoon werd gegeven, kennen wij Hem als “Emmanuel, God met ons.” God heeft onze natuur aangenomen en is daardoor innig met ons verbonden. “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.” En ofschoon Zijn lichamelijke tegenwoordigheid is weggenomen, heeft Hij ons Zijn geestelijke tegenwoordigheid blijvend schenken; want Hij heeft gezegd: “Zie, Ik ben met u al de dagen.” Nog steeds wandelt Hij tussen de gouden kandelaren van Zijn gemeente.

Ook genieten wij de onmiddellijke tegenwoordigheid van God de Heilige Geest, die woont in het midden van de kerk om te verlichten, te overtuigen, te verlevendigen, te bekrachtigen, te troosten en te bekleden met geestelijke kracht. De Heere werkt onafgebroken in de harten van de mensen om Zijn genadige voornemen te volbrengen. Laten wij dit steeds bedenken wanneer wij ons begeven tot onze samenkomsten in Zijn naam: “De Heere der heerscharen is met ons.” Wanneer u uw klas samenroept in de zondagsschool, spreek dan ootmoedig tot de Heere: “Wanneer Uw tegenwoordigheid niet met mij gaat, doe mij dan vanhier niet optrekken.” O vrienden, als God met ons is, kunnen wij het verdragen door mensen verlaten te worden. Wat een heerlijk woord is dit: “Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen.” Zal het leger niet juichen wanneer de Koning Zelf in hun midden verschijnt? Laat God opstaan, laat Zijn vijanden verstrooid worden; want als Hij met ons is, zullen allen die Hem haten, voor Zijn aangezicht vluchten.

Laat het ons hoogste verlangen zijn om zo te wandelen dat wij de Heilige Geest nooit bedroeven. Geliefden, er schuilt een overvloedige troost in deze heerlijke waarheid: God is met ons. Indien wij slechts ten volle de kracht van dat ene feit zouden ervaren, zouden onze harten tot rust komen, en zou reeds hier op aarde het licht van de hemel in ons beginnen te schijnen Laten wij nog een stap verder gaan en opmerken dat onze troost in hoofdzaak hierin ligt: dat deze God, die in ons midden woont, vol macht is om te redden. “De HEERE, uw God, is in uw midden, een Held die verlossen zal.” Anders gezegd: “Jehova, uw God, is machtig om te redden.” Zijn arm is niet verkort, Zijn kracht niet verzwakt; Hij is nog altijd een rechtvaardige God en Heiland. Hij is niet slechts bekwaam om te redden, Hij zal ook daadwerkelijk redden; “Hij zal redden.”

Kom, mijn broeder, al zien wij rondom ons veel dat ontmoedigt, laten wij, gelijk David, onszelf versterken in de HEERE, onze God. Wij kunnen al onze zorgen terzijde leggen, want de God die in ons midden is, is machtig om te verlossen. Laten wij daarom bidden dat Hij redding schenkt: dat Hij Zijn kerk verlost van haar lauwheid en van de dodelijke dwalingen die haar verzwakken; dat Hij haar bevrijdt van wereldsgezindheid en vormendienst; dat Hij haar zuivere van onbekeerde herders en goddeloze leden. Laten wij onze ogen opheffen en staren op de kracht die gereedstaat om te redden; en laten wij niet ophouden te smeken dat de Heere duizenden, ja miljoenen, van de onbekeerden tot Zich trekken zal. O, dat wij een machtige opwekking van de godsdienst mochten aanschouwen! Dat is waar ons hart bovenal naar uitgaat. Zo’n genadewerk zou de vijand treffen op de kaak en de tanden van de tegenstander verbreken. Mocht het de Heere behagen in één ogenblik tienduizenden zielen te verlossen door Zijn soevereine genade—wat een berisping zou dat zijn voor hen die het geloof hebben verloochend! O, dat wij dagen mochten herleven als die van onze vaderen, toen Whitefield en zijn medewerkers voor het eerst het levenwekkende Woord verkondigden! Toen één enkele, heldere stem luid en vrij klonk, zongen de vogels van het paradijs met hem mee, en brak de dageraad aan van een heerlijke dag.

O, mocht dat nogmaals geschieden, dan zou mijn ziel juichen als Simeon, toen hij het hemelse Kind in zijn armen sloot! Dan zou de dochter van Sion haar hoofd verheffen over de vijand en hem bespotten. Het kan gebeuren—ja, als wij volharden in het gebed, zal het gebeuren; want geschreven staat: “God, onze God, zegent ons. God zegent ons. en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.” Laten wij dan niet zoeken naar welsprekendheid, noch naar rijkdom, maar naar de kracht die redt. Dat alleen begeer ik. O, dat God zielen zou redden! Vaak zeg ik tegen mezelf, als ik na dagen van strijd met moderne dwaalleren vermoeid en gekweld ben: “Ik zal doorgaan op mijn weg, het evangelie van Christus verkondigen en zielen winnen.” Eén keer Jezus Christus en Hem gekruisigd verhogen, is meer waard dan al het geredetwist van mensen die menen wijzer te zijn dan wat er geschreven staat.

Bekeerlingen zijn ons onweerlegbaar bewijs. “Welgelukzalig is de man,” zegt de psalm, “Welgelukzalig is de man, die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen in de poort.” Gezegend is de man die in zijn bediening vele geestelijke kinderen heeft mogen voortbrengen, want zijn bekeerlingen zijn zijn verdediging. Toen men de man die genezen was, naast Petrus en Johannes zag staan, konden zij niets tegen hen inbrengen. Wanneer zielen door het evangelie behouden worden, wordt dat evangelie op de krachtigste wijze bevestigd. Laten wij daarom niet streven naar grote organisaties, maar naar ware bekeringen. Want als zielen werkelijk met Christus verenigd worden, kunnen wij met vreugde al het andere loslaten.

Wij treden nog dieper binnen in de verborgenheden van het goddelijke: aanschouw de vreugde van God in Zijn volk. “Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.” Denk hier ernstig over na! Jehova, de levende God, wordt hier voorgesteld als Degene die met welbehagen over Zijn kerk waakt. Hij aanschouwt zielen die verlost zijn door het bloed van Zijn geliefde Zoon, die leven hebben ontvangen door Zijn Heilige Geest, en Zijn hart verblijdt Zich. Zelfs het oneindige hart van God is vervuld met een onuitsprekelijke vreugde bij het aanschouwen van Zijn uitverkorenen. Zijn vreugde is in Zijn kerk — Zijn Hephzibah, “Mijn welbehagen is in haar.” Ik kan begrijpen dat een predikant zich verheugt over een ziel die hij tot Christus heeft mogen leiden; ik kan begrijpen dat gelovigen juichen wanneer zij zien hoe anderen worden verlost van zonde en dood. Maar wat zal ik zeggen van de oneindig gelukkige en eeuwig gezegende God, die als het ware een nieuwe vreugde vindt in de verlossing van verlorenen? Dit is een van de wonderlijkste geheimen die het werk der goddelijke genade omkleden: “Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.”

O, gij die beeft voor de ark an de Heere — de Heere beeft niet, maar Hij verheugt Zich! Hoe gebrekkig de kerk ook is, toch verblijdt de Heere Zich in haar. En hoewel wij treuren, zoals wij dat in ootmoed behoren te doen, bedroeven wij ons niet als zij die geen hoop hebben; want God treurt niet — Zijn hart is vol blijdschap. Er staat immers geschreven dat Hij Zich verheugt met gejuich — een nadrukkelijke en wonderbare uitdrukking! De Heere heeft behagen in hen die Hem vrezen, hoe onvolmaakt zij ook zijn. Hij ziet hen niet slechts zoals zij nu zijn, maar zoals zij eenmaal zullen zijn, en daarom verheugt Hij Zich over hen, zelfs wanneer zij zichzelf niet kunnen verheugen. Wanneer uw gelaat door tranen wordt bevangen, uw ogen rood zijn van het wenen, en uw hart zwaar is van droefheid over de zonde, dan nog verheugt de grote Vader Zich over u. De verloren zoon weende in de armen van zijn Vader, maar de Vader verheugde Zich over zijn teruggekeerde kind. Wij kunnen twijfelen, beven, klagen en treuren; maar Hij, die het einde kent van het begin, weet wat uit de huidige beproeving zal voortkomen — en daarom verheugt Hij Zich.

Laat ons dan in geloof opstaan om deel te nemen aan de vreugde van onze God. Laat niemand de moed verliezen omwille van de smaad van de vijand, maar laat de uitverkorenen van God zich gesterkt weten in de wetenschap dat Hij Zich verheugt. Zijn vreugde kent geen einde, al is de heilige samenkomst ten schande gebracht. Zullen wij ons dan niet verblijden in Hem, nu Hij, in Zijn onpeilbare nederigheid, Zich verwaardigt Zich over ons te verheugen? Wie zou wanhopen aan de zaak des Heeren? Hij doet het niet — laten wij dan moedig en gerust zijn in diezelfde vreugde van God, onze Redder.

Daar wordt nog aan toegevoegd: “Hij zal zwijgen in Zijn liefde.” Ik ken geen Schriftwoord dat rijker is aan heilige betekenis dan dit. “Hij zal zwijgen in Zijn liefde” — alsof onze God voldoening vindt in Zijn volk. Hij komt tot rust, want Zijn verlangen is volbracht. Zoals Jakob, die met vurige liefde naar Rachel verlangde, na jaren van arbeid eindelijk zijn dienst volbracht en haar tot vrouw nam, zodat zijn hart eindelijk kon rusten — zó wordt in deze woorden het hart van de Heere voorgesteld. Jezus aanschouwt de vrucht van de arbeid van Zijn ziel, en wanneer Zijn volk Hem toebehoort, is Hij verzadigd. Hij heeft Zijn doop der smart ondergaan voor Zijn gemeente, en Hij is niet langer beangst, want Zijn welbehagen is vervuld. De Heere is tevreden met Zijn eeuwige verkiezing, tevreden met Zijn liefdevolle raad, tevreden met die liefde die van eeuwigheid uitging. Hij is ten volle verheugd in Jezus — volmaakt voldaan in al de heerlijke voornemens die in verband staan met Zijn geliefde Zoon en met allen die in Hem zijn. Hij beziet met stille welgevallen het volk van Zijn keuze, zoals Hij het aanschouwt in Christus.

Is dit niet een vaste grond voor ons, om eveneens een diepe vrede in ons binnenste te koesteren? Wij zijn niet wat wij behoren te zijn, en ook nog niet wat wij eenmaal zullen zijn; maar, hoe traag onze voortgang ook lijkt, wij gaan vooruit, en het einde is zeker door de almachtige genade. Het is goed dat wij ontevreden zijn met onszelf — maar deze heilige onrust mag ons nimmer beroven van onze volmaakte rust in Christus Jezus. Als de Heere rust vindt in ons, zouden wij dan geen rust moeten vinden in Hem? En indien Hij rust in Zijn liefde, zouden wij dan niet eveneens rusten in diezelfde liefde?

Mijn hart wordt vertroost wanneer ik in deze woorden de klare openbaring zie van Gods onveranderlijke, blijvende en eeuwige liefde: “Hij zal rusten in Zijn liefde.” Jehova verandert niet. Hij is in een verbond verbonden met Zijn volk en “Hij haat de scheiding.” Onveranderlijkheid is gegrift in Zijn goddelijk hart.

De tortelduif blijft, wanneer zij eenmaal haar metgezel heeft gekozen, haar gehele leven trouw; en wanneer haar geliefde sterft, kwijnt zij vaak weg van droefheid, want haar leven is innig verbonden met dat van de ander. Zo heeft ook onze Heere Zijn keuze gemaakt — Hij heeft Zijn liefde gesteld op Zijn gemeente, Israëls ware erfdeel — en die keuze zal Hij nooit herroepen. Hij stierf voor Zijn kerk, en zolang Hij leeft, zal Hij zich de liefde herinneren waarmee Hij haar heeft liefgehad, en wat die liefde Hem heeft gekost. “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?” “Hij zal zwijgen in Zijn liefde.” De liefde van God tot ons is onverstoorbaar. “De vrede van God, die alle verstand te boven gaat,” woont in Zijn liefde. Daarin rust Hij in volkomen kalmte — nooit verontrust, nooit ontsteld. Zijn goddelijke rust is iets heerlijks om over na te denken: Zijn volmaakte wijsheid en oneindige macht verheffen Hem boven elke angst en elke twijfel.

Hij ziet geen reden tot bezorgdheid over Zijn verlosten, noch over de zaak der waarheid en het rijk van gerechtigheid. Wat Zijn ware kerk betreft, Hij wéét dat zij rechtvaardig is, of dat Hij haar rechtvaardig zal maken. Zij wordt veranderd naar het beeld van Zijn Zoon, en Hij rust in de zekerheid dat dat beeld weldra volmaakt zal zijn. Hij kan Zijn raadsbesluit volvoeren op Zijn wijze en in Zijn tijd. Hij ziet zowel het zaaien als de oogst, en daarom “zwijgt (of rust) Hij in Zijn liefde.” U hebt vast weleens gezien hoe een moeder haar kind schoonwast – zij wast het gezichtje, maar het kind barst in tranen uit, omdat het de reiniging niet begrijpt. Deelt de moeder dan zijn verdriet? Weent zij ook? Nee – zij verheugt zich over haar kind en rust in haar liefde, wetende dat de kleine beproeving slechts dient tot heil. Zo is het ook met onze God: vaak is ons klagen niet meer dan het gehuil van een kind dat zeep in de ogen heeft. Terwijl de kerk wordt gezuiverd door beproeving en vervolging, rust God in Zijn liefde. Wij zijn vermoeid, maar Hij rust.

Hij zal rusten in Zijn liefde.” Maar volgens de Hebreeuwse betekenis kan dit ook worden vertaald met: “Hij zal zwijgen in Zijn liefde.” Zijn vreugde in Zijn liefde is zó groot, dat Hij haar niet met woorden uitdrukt, maar zwijgt in een heilige, gelukzalige stilte. Zijn blijdschap is te diep om te worden uitgesproken. Geen taal van mens of engel kan de vreugde van God in Zijn liefde verwoorden; daarom spreekt Hij niet — de stilte zelf wordt tot de volste uitdrukking van Zijn welbehagen. Een van de oude uitleggers zegt: “Hij is doof en stom in Zijn liefde,” alsof Hij geen stem van beschuldiging tegen Zijn uitverkorenen hoort, en geen woord van verwijt over Zijn lippen komt. Denk aan de stilte van Jezus voor Zijn aanklagers — en leg deze woorden daaraan gelijk. Soms lijkt de Heere ook te zwijgen tot Zijn volk. We horen geen stem tot vertroosting, we vinden geen belofte die ons onmiddellijk aanspreekt; we zuchten en verlangen naar een teken van Zijn nabijheid. Toch, wanneer Hij zwijgt, laat ons dan bedenken dat Hij zwijgt in Zijn liefde. Het is geen stilte van toorn, maar van tedere genegenheid. Zijn liefde is niet veranderd, ook al schenkt Hij op dat moment geen zichtbare vertroosting.

His thoughts are high, his love is wise,
His wounds a cure intend;
And though he does not always smile,
He loves unto the end.”

Wanneer Hij onze gebeden niet met Zijn hand verhoort, hoort Hij ze toch met Zijn hart. Geloof dit: soms is een weigering slechts een andere uitdrukking van dezelfde liefde die onze gebeden verhoort. Want Hij heeft ons lief, en dikwijls toont Hij die liefde sterker door ons niet te geven wat wij vragen dan door ons te overladen met de mooiste belofte die het menselijk oor ooit hoorde. Hoe dierbaar is mij dit woord: “Hij zal zwijgen in Zijn liefde.” O mijn God, U bent volkomen tevreden met Uw kerk, omdat U weet wat zij eens zal zijn. U ziet haar reeds in haar heerlijkheid, wanneer zij uit het water van reiniging tevoorschijn komt, bekleed met wit linnen — de gerechtigheid van de heiligen. De zon daalt voor ons neer, en wij, arme stervelingen, vrezen de duisternis; maar U, eeuwige God, aanschouwt reeds de morgen die in glans zal opgaan. U weet dat juist in de uren van duisternis de dauw valt die Uw tuin verkwikt. Ons inzicht reikt slechts tot de tijd van een uur, maar het Uwe omspant de eeuwigheid. Daarom willen wij ons kortzichtige oordeel onderwerpen aan Uw volmaakte kennis en met U rusten — in stilte en geloof.

Maar het laatste woord is het wonderlijkste van allemaal: “Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.” Stel u dat voor — de grote Jehova die zingt! Is dat niet een gedachte die elk hart met ontzag vervult? De Eeuwige, de Almachtige, de Drieënige God — Vader, Zoon en Heilige Geest — jubelend in een heilig lied over Zijn verlosten! Zo groot is Zijn blijdschap over Zijn volk, dat Hij de eeuwige stilte verbreekt, en zon, maan en sterren vol verwondering horen hoe God Zelf een gezang van vreugde aanheft. In het Oosten zingt de bruidegom wanneer hij zijn bruid ontvangt — een lied dat zijn blijdschap verkondigt en de vreugde van hun verbond bezingt. Zo schildert de Schrift, door de ingeving van de Heilige Geest, de God van liefde als de hemelse Bruidegom, vervuld van vreugde over Zijn bruid, de Kerk, zodat Hij over haar zingt. En als God zingt — zouden wij dan zwijgen? Hij zong niet toen Hij de wereld schiep; Hij aanschouwde slechts Zijn werk en sprak: “Zie, het is zeer goed.” De engelen zongen, de zonen van God juichten van vreugde — de schepping was voor hen wonderlijk. Maar voor de Schepper, die met één wil duizenden werelden had kunnen scheppen, was het geen bron van diep ontroerde blijdschap. De schepping bracht Hem niet tot zingen. Ook de voorzienigheid, hoe verheven en vol wijsheid ook, heeft Hem nooit in zang doen uitbarsten; want met Zijn almacht bestuurt Hij moeiteloos duizend rijken.

Maar de verlossing — dat was anders. Daar, in het heilig mysterie van genade, werd God bewogen. Verlossing kostte Hem iets — ja, alles. Eeuwige gedachten gingen eraan vooraf, oneindige wijsheid stelde het verbond op, en Zijn eniggeboren Zoon werd gegeven om te lijden en te sterven voor de Zijnen. Toen alles volbracht was en de Heere het resultaat aanschouwde — de behoudenis van Zijn volk — toen vond Hij vreugde, een vreugde zo goddelijk, dat geen schepsel haar ooit kan doorgronden. O, wat moet die heilige blijdschap groot zijn, die de smarten van Getsemane en het kruis van Golgotha vervult en beloond! Wij staan hier, klein en verwonderd, aan de kust van een oceaan van goddelijke blijdschap. De Heere God heeft Zich, als het ware, een nieuwe oneindigheid van vreugde toegevoegd — de vreugde over Zijn verlosten. “Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.” Ik spreek hierover met schroom; want dit is een mysterie te hoog en te heilig voor menselijk begrip. Toch staat het geschreven, en daarom verheugen wij ons erin en vinden wij er troost in. Laten wij ons voegen in die goddelijke vreugde — want de vreugde van de Heere is onze kracht.

III. Ik sluit af met een korte overdenking over DE MOEDIGE HOUDING DIE HIERIN BESLOTEN LIGT. Laten wij niet klagen onder de lasten die wij dragen, maar ons verheugen in God, de grote Lastdrager, op wie wij vandaag onze zorg mogen werpen. Want zo luidt het Woord: “Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden: Wees niet bevreesd; Sion, verlies de moed niet!” Er zijn drie dingen die het volk van God behoort te doen. Het eerste is: verheugd zijn. Lees vers veertien: “Zing vrolijk, dochter van Sion! Juich, Israël! Wees blij en spring op van vreugde met heel uw hart, dochter van Jeruzalem!” Iedereen kan zingen als zijn beker tot de rand gevuld is met vreugde; maar alleen de gelovige heeft een lied wanneer hij de beker van bitterheid aan zijn lippen zet. Elke mus kan fluiten in het volle zonlicht, maar enkel de nachtegaal zingt in de nacht. Kinderen van God, wanneer de strijd zwaar is en de vijand schijnbaar sterker wordt, als u denkt te bezwijken onder de druk — begin dan te zingen. Uw lied is het voorportaal van de overwinning. Niets is voor de vijand zo verbijsterend als het loflied van de heiligen midden in de beproeving. Satan begrijpt het niet: hoe meer hij drukt, hoe meer zij juichen. O, dat wij zouden besluiten om het vrolijkst te zijn juist wanneer de vijand meent dat wij overwonnen zijn! Hoe sterker de tegenstand, des te groter onze vreugde; hoe dieper de ontmoediging, des te vaster ons vertrouwen.

Prachtig was de moed van Alexander toen men hem waarschuwde dat er honderdduizenden Perzen tegenover hem stonden. “Maar,” zei hij, “een slager vreest geen duizenden schapen.” En toen men hem voorhield dat de Perzen bij het spannen van hun bogen de hemel verduisterden met hun pijlen, antwoordde hij: “Des te beter — dan zullen wij ten minste in de schaduw strijden!” O vrienden, wij weten in wie wij geloven, en wij zijn zeker van de overwinning. Laten wij nooit denken dat wij in het nadeel zijn wanneer de verhoudingen schijnen te staan op tien tegen één, ja zelfs miljoenen tegen één. Want juist dan zal de glorie van de Heer des te stralender blijken in de zekere overwinning die komt. Toen Athanasius hoorde dat de hele wereld de goddelijkheid van Christus verloochende, antwoordde hij: “Ik, Athanasius, tegen de wereld.” En Athanasius contra mundum (Athanasius tegen de wereld) werd een spreekwoord — het embleem van heilige moed en standvastig geloof.

Broeders, het is een voortreffelijke zaak om alleen te staan in de strijd van de Heere. Stel dat wij een klein aantal bondgenoten hadden — een half dozijn naast ons. Zes mannen vormen geen groot leger, en dikwijls kunnen ze eerder een last dan een hulp zijn, omdat men zorg voor hen moet dragen. Wanneer u alleen bent, des te beter: dan is er meer ruimte voor God. Wanneer de plaats door desertering wordt verlaten en u geen vrienden meer achterhoudt, dan kan elke lege hoek gevuld worden met de tegenwoordigheid van God. Zolang er veel zichtbaar is om op te steunen, en veel tastbaar om op te hopen, is er minder ruimte voor zuiver geloof. Maar wanneer alles wegvalt, blijft ons lied alléén voor de Heere: “Want groot en machtig is de Heilige van Israël, die onder u woont.”

De volgende plicht is moed: “Vrees niet.” Wat zegt Gods Woord? U mag een beetje bang zijn? Nee — “Vrees niet.” Mar ik mag dan toch wel een beetje bezorgd zijn? Nee — “Vrees niet.” Houd die woorden stevig vast, als een touw dat het ongeloof de mond snoert. “Vrees niet” — niet vandaag en ook niet morgen. En als angst in je hart probeert op te komen, wijs haar dan onmiddellijk af; geef haar geen ruimte. Als God rust in Zijn liefde en als Hij Zich verheugt en juicht, waarom zouden wij dan bang zijn? Denk eens aan passagiers op een schip tijdens een storm: hun angst verdween toen ze zagen dat de kapitein rustig bleef. Eén van hen zei tegen zijn vriend: “Ik weet zeker dat er geen reden is om bang te zijn, want ik hoorde de kapitein fluiten.” Als de kapitein rustig blijft en alle verantwoordelijkheid draagt, waarom zouden de passagiers zich dan zorgen maken? Zo is het ook: als de Heere Jezus aan het roer staat — en Zich verheugt, ja, zelfs juicht — waarom zouden wij dan vrezen? Laat alle angst uit je hart verdwijnen. Vertrouw op de Heere en wacht stil op Hem. “Zie, uw God! De wraak zal komen,. de vergelding van God;. Híj zal komen en u verlossen.

Laten wij ten slotte vol ijver zijn: “Laat uw handen niet verslappen.” Nu is de tijd waarin iedere christen meer dan ooit voor zijn God moet arbeiden. Laten wij grote dingen voor God ondernemen — en grote dingen van God verwachten. “Laat uw handen niet verslappen.” Nu is het ogenblik om onze gebeden én onze inspanningen te verdubbelen. Aangezien de tegenstanders bedrijvig zijn, laat ook ons werk niet achterblijven. Als zij denken dat zij het werk van Christus kunnen verwoesten, laat ons dan vastberaden zijn om hun dwaling en misleiding te ontmaskeren en te overwinnen. Iedere gelovige behoort de uitdaging van die vijanden aan te gaan: door ijveriger te werken, door ruimer van zijn bezittingen aan Gods zaak te geven, door ernstiger voor Zijn heerlijkheid te leven, door nauwkeuriger te wandelen in gehoorzaamheid, vuriger te waken in inspanning, en volhardender te zijn in het gebed. “Laat uw handen niet verslappen” in enig deel van de heilige strijd. Angst verlamt — moed wekt volharding. Laten wij daarom doorgaan in de Naam des Heeren.

Ik wil de leden van deze gemeente, en al mijn broeders in Christus, aansporen tot een vurige ijver voor God en voor de zielen van mensen. “Zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere.” O, mocht het God behagen dat iedereen in deze samenkomst aan de zijde van Christus stond! O, dat u tot Jezus zou komen, op Hem zou vertrouwen, en vervolgens voor Hem zou leven — te midden van deze verdorven en operverse generatie! De Heere zij met ons. Amen.

Translate Website

Zoek In Archief

Selecteer een zoekfilter

Steun ons met een donatie

Uw steun helpt Het Spurgeon Archief te onderhouden en reclamevrij te houden.
Met uw bijdrage maakt u het mogelijk dat wij ons werk kunnen voortzetten en dit waardevolle archief vrij houden van reclame en commerciële invloeden. U kunt zelf het bedrag bepalen dat u wilt schenken – u kunt kiezen uit vooraf ingevulde bedragen of zelf een bedrag invoeren dat u passend vindt.

Wij danken u hartelijk voor uw steun en betrokkenheid!

Interne Bladwijzers

Maak een gratis account aan of log in op Het Spurgeon Archief om uw favoriete artikelen met bladwijzers op te slaan en ze later gemakkelijk terug te vinden wanneer u opnieuw inlogt. Zo houdt u uw persoonlijke leeslijst bij en kunt u snel verder lezen waar u was gebleven.

Contact

Over de Auteur

C.H. Spurgeon

Charles Haddon Spurgeon

1834 – 1892 Was een Engelse baptistenpredikant in de puriteinse traditie. Belangrijke onderwerpen uit zijn prediking waren de vergeving van zonden en de noodzaak van wedergeboorte.

Onze Socials: