Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning. Mattheüs 12:20
Al pratend geeft men graag aan deze of gene persoon roem. Er zijn mensen van wie de glorie rondgebazuind wordt en die de hemel in geprezen worden. Sommigen vallen in het bijzonder in de smaak en krijgen veel roem. Hun namen zijn in marmer gegraveerd en worden overal vernomen. Roem is geen onpartijdige rechter. Sommige mensen vallen in de smaak. Die worden geprezen, verhoogd en bijna vergoddelijkt. Aan anderen van wie de deugden veel groter zijn en van wie het karakter veel meer aanbeveling verdient, gaat de roem voorbij zonder hen op te merken. Bij hen wordt de vinger op de lippen gelegd om stil te zijn.
Over het algemeen zult u ontdekken dat de mensen die van koper of ijzer zijn, mensen die streng van aard zijn, veel roem krijgen en in de smaak vallen. Caesar ontving veel liefdevolle roem omdat hij met een ijzeren roede over de aarde heerste. Luther werd geliefd en ontving roem omdat hij stoutmoedig en mannelijk de paus van Rome uitdaagde en durfde te lachen om de donderslagen van het Vaticaan. Knox werd bewonderd en ontving roem, want hij was streng en bewees dat hij de dapperste van allemaal was. Over het algemeen zult u ontdekken dat mannen die vurig en moedig waren, uitverkoren zijn om roem te ontvangen, mannen die zonder angst voor hun medeschepselen stonden, mannen die bestonden uit durf, die een samengebalde brok onverschrokkenheid waren en die nooit enige beschroomdheid hebben gekend.
U weet echter dat er nog een andere soort mensen bestaat die net zo eerbaar zijn en die net zozeer gewaardeerd zouden moeten worden, wellicht nog wel meer. Zij worden echter helemaal vergeten en niet geroemd. Over de vriendelijk gestemde Melanchthon hoort u niemand roemen. Er wordt maar weinig over hem gepraat. Toch deed hij wellicht net zo veel voor de Reformatie als de machtige Luther zelf. U zult niet veel horen praten of roemen over de vriendelijke en zalige Rutherford en over de hemelse woorden die uit zijn mond vloeiden, of over aartsbisschop Leighton, van wie gezegd wordt dat hij zijn hele leven lang nooit een slecht humeur had. Men houdt van de ruwe granieten pieken die de stormwolk weerstaan. Zij worden geroemd, maar men geeft niet om de steen uit de vallei die nederiger is en waarop de vermoeide reiziger uitrust. Voordat men iemand roem geeft, wil men iets stoutmoedigs zien dat op de voorgrond treedt, iets dat flirt met populariteit, iets dat voor de wereld naar voren treedt. Men geeft niet om hen die zich in de schaduw terugtrekken.
Broeders, hierdoor komt het dat de gezegende Jezus, onze aanbiddelijke Meester, nooit breed geroemd is. Afgezien van Zijn volgelingen zegt niemand veel over Hem. Wij vinden Zijn Naam niet opgeschreven onder de grootste en machtigste mensen, hoewel Hij in waarheid de grootste, machtigste, heiligste, zuiverste en de beste was van alle mensen die ooit geleefd hebben. Hij was echter de liefderijke Jezus, nederig en mild. Hij was nadrukkelijk de Man Wiens Koninkrijk niet van deze wereld was. Hij had niets van een woesteling over Zich, maar alles was liefde. Zijn woorden waren zachter dan boter en de stroom van Zijn uitspraken vloeide zachter dan olie. Niemand sprak ooit zo liefderijk als deze Man. Hierom werd Hij genegeerd en vergeten. Hij werd geen Overwinnaar door het zwaard en evenmin was Hij een Mohammed met zijn vurige welsprekendheid. Hij kwam echter om met een ‘kalme, zachte stem’ (1 Kon. 19:12, Eng. vert.) te spreken die het stenen hart deed smelten, die de gebrokenen van geest verbond en die voortdurend zei: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en lk zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel.’ (Matt. 11:28) Jezus Christus was een en al zachtmoedigheid. Hierom is Hij onder de mensen niet zo geprezen als Hij anders wel zou zijn.
Geliefden, onze tekst is vol zachtmoedigheid. Hij lijkt wel doortrokken van liefde. Ik hoop dat ik in staat ben u iets te tonen van het immense medeleven en de machtige tederheid van Jezus als ik erover probeer te spreken.
Drie dingen zijn op te merken. Allereerst de broosheid van stervelingen.Ten tweede goddelijk erbarmen. Ten derde de overwinning is zeker: ‘‘totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning.’
1. Allereerst zien we hier de broosheid van stervelingen. Het geknakte riet en de walmende vlaspit, dat zijn twee heel aansprekende metaforen vol betekenis. Als het niet te vergezocht is — en mocht dat toch wel zo zijn, dan weet ik dat u me verontschuldigen zult — zou ik zeggen dat het geknakte riet een beeld van een zondaar in de eerste fase van zijn overtuiging is. Het werk van Gods Heilige Geest begint met te knakken. Om gered te kunnen worden, moet de braakliggende grond omgeploegd worden, moet het harde hart gebroken worden, moet de rots in stukken gespleten worden. Een oude godvrezende man zei dat niemand naar de hemel gaat zonder met moeite langs de poorten van de hel te gaan, zonder veel moeilijkheden in de ziel en oefening van het hart. Ik ga er dus van uit dat het geknakte riet een beeld van de arme zondaar is als God voor het eerst Zijn werk in de ziel begint. Hij is een geknakt riet, bijna helemaal gebroken en verteerd. Hij heeft maar weinig kracht.
Ik veronderstel dat de walmende vlaspit een christen is die terugvalt, iemand die eerder een brandend en schijnend licht was, maar van wie het licht door het verwaarlozen van de genademiddelen, door het terugtrekken van Gods Geest en door het vallen in de zonde bijna uitgegaan is. Nooit helemaal, hij kan nooit uitgaan, want Christus zei: ‘Ik zal hem niet uitblussen.’ Maar hij wordt als een lamp die bijna geen olie meer heeft, bijna nutteloos. Hij is niet helemaal gedoofd. Hij walmt nog. Eens was hij een nuttige lamp, maar nu is hij een walmende vlaspit geworden.
Ik denk dus dat het heel waarschijnlijk is dat deze metaforen de berouwvolle zondaar beschrijven als het geknakte riet, en de christen die teruggevallen is als de walmende vlaspit. Ik zal echter niet zo’n onderverdeling maken, maar ik voeg de twee metaforen samen en ik hoop dat we er enkele gedachten uit kunnen halen.
Allereerst is de bemoediging die in onze tekst gegeven wordt van toepassing op zwakke mensen. Wat in de wereld is zwakker dan het geknakte riet of dan de walmende vlaspit? Als riet in het drasland of moeras groeit, hoeft er slechts een wilde eend op te landen of het knakt. De voet van een mens hoeft er slechts lichtjes overheen te lopen en het wordt geknakt en gebroken. Elke windvlaag zorgt dat het riet heen en weer bewogen wordt. Bijna breekt het bij zijn wortels af. U kunt zich niets voorstellen dat brozer of breekbaarder is of iets dat meer afhankelijk is van de omstandigheden dan een geknakt riet.
Kijk dan eens naar de walmende vlaspit. Wat is dat? Hij heeft een vonkje in zich, dat is waar. Maar dat is bijna gesmoord. De adem van een kind zou het kunnen uitblazen of de tranen van een meisje zouden hem in een ogenblik kunnen blussen. Niets heeft een onzekerder bestaan dan de kleine vonk die in de walmende vlaspit verborgen is.
U ziet dat hier zwakke dingen beschreven worden. Wel, Christus zei daarover: ‘De walmende vlaspit zal Ik niet doven en het geknakte riet zal Ik niet breken. ’
Laten we die zwakke dingen onderzoeken. Ik hoef daarbij niet heel ver te gaan. Vanmorgen zijn er velen in dit huis van gebed die inderdaad zwak zijn. Sommigen van de kinderen van God — gezegend zij Zijn Naam — worden sterk gemaakt om machtige werken voor Hem te doen. Hier en daar heeft God Zijn Simsons die de poorten van Gaza kunnen optillen en naar de top van de berg kunnen dragen. Hier en daar heeft Hij Zijn machtige Gideons die naar het kamp van de Midianieten kunnen gaan om hun legers omver te werpen. Hij heeft Zijn machtige mannen die ’s winters de kuil in kunnen gaan en de leeuwen kunnen verslaan. Echter, de meerderheid van Zijn volk is een benepen, zwak ras. Ze zijn als spreeuwen die bang zijn voor alles dat langskomt, een kleine angstige kudde. Als de verleiding komt, vallen ze ervoor. Als de beproeving komt, worden ze erdoor overweldigd. Hun zwakke kleine bootje danst op elke golf op en neer. Als de wind komt, neemt hij ze als zeevogels op de top van de golfslagen mee, als zwakke dingen zonder stevigheid, zonder kracht, zonder macht, zonder sterkte.
Lieve vrienden, ik weet dat ik nu enkelen van jullie bij de hand heb gegrepen en ook in uw hart heb geraakt. U zegt immers: ‘Zwak, ja, dat ben ik! Heel vaak ben ik gedwongen om te zeggen dat ik zou moeten zingen, maar dat ik het niet kan. Ik zou moeten bidden, maar ik kan het niet. Ik zou moeten geloven, maar ik kan het niet.’ U zegt dat u niets kunt doen. Uw beste beslissingen zijn zwak en tevergeefs. Als u roept: ‘Vernieuw mijn kracht’, dan voelt u zich zwakker dan tevoren.
U bent zwak, nietwaar? Geknakt riet en walmende vlaspit? God zij geprezen, dan is deze tekst voor u. Ik ben blij dat u onder de naam van zwakke mensen kunt binnenkomen, want hier is een belofte dat Hij hen niet zal breken of uitdoven, maar hen zal ondersteunen en hen overeind zal houden.
Ik weet dat er hier een paar heel sterke mensen zijn. Ik bedoel dat zij naar hun eigen idee sterk zijn. Ik ontmoet vaak mensen die de zojuist beschreven zwakheid niet zouden toegeven. Zij hebben een sterke geest. Zij zeggen: ‘Denkt u dat wij zonden doen, meneer? Vertelt u ons dat ons hart bedorven is? Wij geloven zoiets niet. Wij zijn goed, zuiver en oprecht. Wij hebben sterkte en macht.’
Ik preek vanmorgen niet tegen u. Tegen u zeg ik niets. Maar pas op! Uw sterkte is tevergeefs, uw kracht is zelfbedrog, uw macht is een leugen. Want hoe u ook pocht op wat u doen kunt, dat zal voorbijgaan. Als u tot het werkelijke gevecht met de dood komt, zult u ontdekken dat u geen sterkte heeft om die vast te grijpen. Moralist, als er een dezer dagen een zware verleiding komt, zal die u te pakken krijgen en dan zult u vallen. Dan zal de heerlijke livrei van uw moraliteit zo bevlekt worden dat u, hoewel u uw handen in sneeuwwater wast en hoewel u uzelf nog zo vaak schoonmaakt, zo vervuild zult zijn dat uw eigen kleren u zullen verafschuwen.
Ik denk dat het iets gezegends is om zwak te zijn. De zwakke mens is iets heiligs. De Heilige Geest heeft hem zo gemaakt. Kunt u zeggen: ‘Ik heb geen kracht?’ Dan is deze tekst voor u.
In de tweede plaats zijn de dingen die in onze tekst genoemd worden niet alleen zwak, maar ook waardeloos. Ik heb van iemand gehoord die als hij over straat liep nog een speld zou oprapen uit het oogpunt van kostenbesparing. Ik heb echter nog nooit van iemand gehoord die stopt om een geknakt riet op te rapen. Je hebt er niets aan. Wie zou er nu een geknakt riet willen hebben, een stukje bies dat op de grond ligt? Dat minachten we allemaal als waardeloos.
En een walmende vlaspit, wat is daar nu de waarde van? Het is een ergerlijk en schadelijk ding, en niets waard. Niemand zou voor een gebroken riet of voor een walmende vlaspit ook maar een vingerknip geven.
Welnu, geliefden, naar onze inschatting zijn er hier velen die waardeloos zijn. Als zij zichzelf op de weegschaal van het heiligdom zouden moeten leggen en hun hart op de weegschaal van het geweten, schijnen sommigen nergens goed voor, waardeloos, nutteloos. Er was een tijd dat u dacht dat u bij de allerbeste mensen van de wereld hoorde. Als iemand gezegd had dat u meer had dan u verdiende, zou u daartegen geschopt hebben en gezegd: ‘lk geloof dat ik net zo goed ben als andere mensen.’ U vond uzelf iets wonderbaarlijks, Gods liefde en achting bijzonder waard.
Maar nu voelt u zichzelf waardeloos. Soms denkt u dat God nauwelijks kan weten waar u bent. U bent zo’n verachtelijk schepsel, zo waardeloos, Zijn achting niet waard. U kunt begrijpen dat Hij kan omzien naar een microscopisch klein diertje in een druppel water of naar een stofdeeltje in een zonnestraal of naar een insect op een zomeravond. Maar u kunt zich nauwelijks indenken hoe Hij aan u kan denken. U lijkt zo waardeloos te zijn. Een doodse leegte, iets nutteloos. U zegt: ‘Waar ben ik goed voor? Ik doe niets. Een dienaar van het Woord, die heeft nut. Een diaken van de kerk is nuttig. Een leraar van de zondagsschool, die doet wat goeds. Maar wat voor nut heb ik?’
Maar hier kunt u dezelfde vraag stellen. Wat is het nut van een geknakt riet? Kan een mens erop leunen? Kan een mens zich daarmee sterker maken? Zal het tot pilaar in mijn huis dienen? Kunt u het in een panfluit vastbinden en met een geknakt riet muziek maken? Nee, het heeft helemaal geen nut.
En wat is het nut van een walmende vlaspit? Een reiziger kan er midden in de nacht niet door bijgelicht worden. De student kan bij de vlam ervan niet lezen. Hij heeft geen nut. Mensen gooien hem in het vuur en hij verteert. O, maar zo praat u ook over uzelf. U bent nergens goed voor. Dat zijn deze dingen ook niet.
Maar Christus zal u niet weggooien omdat u geen waarde heeft. U weet niet van welk nut u kunt zijn en u kunt ook niet weten wat voor een nut u toch nog hebben kunt. Er is een goede vrouw, een moeder wellicht. Zij zegt: ‘Wel, ik ga er niet vaak op uit. Ik blijf thuis bij mijn kinderen en lijk niets goeds te doen.’ Moeder, zeg dat niet. U hebt een hoge positie, lovenswaardig en verantwoordelijk. Door uw kinderen op te voeden voor de Heere doet u net zo veel voor Zijn Naam als de welsprekende Apollos die het Woord zo dapper spreekt.
En u die arm bent, alles wat u kunt doen, is werken van de morgen tot de avond. U verdient net genoeg om van dag tot dag te kunnen leven. U hebt niets om weg te geven. Als zondagsschoolonderwijzer bent u maar net in staat om zelf te lezen. U kunt niet veel onderwijs geven.
Goed, maar van hem die weinig gekregen heeft, wordt weinig gevraagd. Weet u niet dat er zoiets is als het verheerlijken van God door het kruispunt van de straat te vegen? Als er twee engelen naar beneden zouden worden gezonden, de een om over een keizerrijk te heersen en de ander om de straat te vegen, zouden ze daarin geen voorkeur hebben los van wat God van hen vroeg. Zo heeft God in Zijn voorzienigheid u geroepen om hard te werken voor uw dagelijks brood. Doe het tot Zijn eer. ‘Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God. ’ (1 Kor. 10:31)
Ach, ik weet dat er sommigen van u zijn die nutteloos voor de kerk lijken te zijn. U doet alles wat u kunt, maar als u dat gedaan heeft, is het niets. U kunt ons niet helpen met geld en evenmin met talenten of met tijd. Daarom denkt u dat God u moet verwerpen. U denkt dat u gered zou zijn als u maar op Paulus of Petrus zou lijken.
Geliefden, zeg dat niet. Jezus Christus zei dat Hij de nutteloze vlaspit niet zou uitdoven en evenmin het waardeloze geknakte riet zou breken. Maar let op, ik zeg dit niet om luiheid te verontschuldigen, als excuus voor degenen die het wel kunnen, maar het niet doen. Dat is iets heel anders. Er is een zweep voor een ezel en een gesel voor een lui mens. Soms moeten zij die krijgen. Ik spreek nu over hen die het niet kunnen doen. Niet over Issachar, die als een sterke ezel is die tussen twee lasten ligt (Gen. 49:14) en die te lui is om ermee op te staan. Ik zeg niets over de luiaard die vanwege de kou niet wil ploegen, maar over mannen en vrouwen die werkelijk denken dat zij maar van weinig nut kunnen zijn, die niet meer kunnen doen. Op zulke mensen zijn de woorden van de tekst van toepassing.
Nu zullen we nog een ander punt maken. De twee dingen die hier vermeld worden, zijn aanstootgevende dingen. Een geknakt riet is aanstootgevend, want ik geloof dat er hier een verwijzing is naar een panfluit. U weet allemaal dat deze bestaat uit allemaal rietstengels die samengebonden zijn en waarover een mens zijn mond beweegt. Zo veroorzaakt hij een soort muziek. Ik geloof dat dit het orgel is dat Jubal uitvond en dat David vermeldt, want het orgel dat wij gebruiken, was toen zeker niet in gebruik. Zo bezien zou het geknakte riet dus de melodie van alle andere pijpen verstoren. Een pijp die niet goed is, laat de lucht er op zo’n manier uit dat er een vals geluid wordt voortgebracht, of helemaal geen geluid. Men zou geneigd zijn om de pijp weg te halen en een nieuw riet erin te doen.
Voor wat betreft een walmende vlaspit, de lont van een kaars of zoiets, ik hoef u niet te vertellen dat de walm ervan aanstootgevend is. Ik vind in heel de wereld geen geur zo vreselijk aanstootgevend als die van een walmende vlaspit.
Sommigen zeggen nu: ‘Hoe kunt u op zo’n lage manier spreken?’ Ik ben niet lager afgedaald dan ik zelf zou kunnen, of lager dan u mee zou kunnen gaan. Want ik weet zeker dat, als God de Heilige Geest u werkelijk vernederd heeft, u voor uzelf en voor God net zo aanstootgevend bent als een geknakt riet tussen de pijpen van een fluit dat is, of een walmende vlaspit voor de ogen en de neus.
Ik denk vaak aan die goede oude John Bunyan. Hij zei dat hij liever wilde dat God hem als een pad of een kikker of een slang of wat dan ook maar had gemaakt, als het maar geen mens was. Want hij voelde zich zo aanstootgevend. Ik kan me een nest adders voorstellen. Ik denk dat zij afschuwelijk zijn. Ik kan me een poel met allerlei soorten afgrijselijke schepselen voorstellen, die bederf uitbroeden. Er is echter niets dat het half zo waard is om veracht te worden als het menselijk hart. God houdt die verfoeilijke aanblik van het menselijk hart van alle ogen weg, behalve van de Zijne. Als u en ik maar één keer ons hart konden zien, dan zouden we krankzinnig worden, zo vreselijk is de aanblik. Beseft u dat? Beseft u dat u in Gods ogen aanstootgevend moet zijn? Dat u zo tegen Hem gerebelleerd heeft, u zozeer heeft afgewend van Zijn bevelen dat u voor Hem zeker afschuwelijk moet zijn? Als dat zo is, is mijn tekst de uwe.
Nu kan ik me voorstellen dat er hier vanmorgen een vrouw is die de paden van de deugd verlaten heeft. Nu ze hier tussen de menigte staat of zit, voelt ze zich alsof ze geen recht heeft om dit heilige vertrek te betreden en tussen Gods volk te staan. Ze denkt dat God de kerk wel op haar zou kunnen laten neerstorten om haar te vernietigen, want ze is zo’n grote zondaar.
Dat doet er niet toe, geknakt riet en walmende vlaspit! Hoewel u voor de mensen een aanfluiting bent en voor uzelf verachtelijk, toch zegt Jezus tegen u: ‘Ik veroordeel u niet, ga heen en zondig niet meer, opdat u niet wat ergers overkomt.’(Joh. 8:11/Joh. 5:14)
Er is hier iemand die iets in zijn hart meedraagt waarvan ik niet weet. Misschien heeft hij in het geheim misdaden gepleegd die we niet in het openbaar zullen uitspreken. Zijn zonden kleven als een bloedzuiger aan hem vast en beroven hem van alle troost. Hier bent u dan, jongeman, trillend en bevend, opdat uw zonden niet aan de hoogste hemel bekendgemaakt worden. U bent gebroken, geknakt als een riet, walmend als een vlaspit. Ook voor u heb ik een woord. Troost! Troost! Troost! Wanhoop niet, want Jezus zei dat Hij de walmende vlaspit niet zal uitdoven en het geknakte riet niet zal breken.
Lieve vrienden, nu is er nog één gedachte voordat ik dit punt afrond. Elk van deze dingen kan toch nog enig nut hebben, hoe waardeloos ze ook mogen zijn. Als God Zijn hand op een mens legt, kan Hij hem heel waardevol maken, hoe waardeloos en nutteloos hij daarvoor ook was. U weet dat de prijs van een artikel niet zozeer afhankelijk is van de waarde van het ruwe materiaal als wel van het vakmanschap waarmee het is bewerkt.
Om te beginnen is hier heel slecht ruw materiaal, een geknakt riet en een walmende vlaspit. Door goddelijk vakmanschap kunnen echter deze beide dingen van wonderbaarlijke waarde worden. U zegt me dat een geknakt riet nergens goed voor is. Ik zeg u dat Christus dat geknakte riet zal nemen, het zal herstellen en het geschikt zal maken voor de hemelse fluiten. Als dan het grote orkest zijn muziek zal laten horen, als de orgels van de hemel al hun diepe tonen zullen laten klinken, dan zullen we vragen: ‘Wat was dat voor een liefelijke klank, die zich met de rest vermengde?’ Iemand zal zeggen: ‘Dat was een geknakt riet.’ Maria Magdalena’s stem zal in de hemel lieflijker en vloeiender klinker dan die van ieder ander, stel ik me voor. En als de stem van die arme dief, die zei: ‘Heere, denk aan mij’ (Luk. 23:42) een diepe bas is, dan is die zachter van toon en lieflijker dan de stem van ieder ander. Hij had immers veel lief omdat hem veel vergeven was. (Luk. 7:47)
Dit riet kan toch nog van dienst zijn. Zeg niet dat u nergens goed voor bent. U zult toch in de hemel boven zingen. Zeg niet dat u waardeloos bent. Uiteindelijk zult u voor de troon staan in het gezelschap van hen die in het bloed gewassen zijn en u zult Gods lof zingen.
Ja, de walmende vlaspit ook. Wat voor goed kan die nog doen? Dat zal ik u snel vertellen. Ergens in die vlaspit is nog een vonkje. Het is bijna uit, maar een vonkje is er nog overgebleven. Zie die grasvlakte in brand staan! Ziet u hoe de vlammen aan komen vliegen? Ziet u hoe stroom na stroom heet vuur de vlakte overspoelt totdat het hele continent verbrand en verschroeid is, totdat de hemel rood kleurt van de vlammen? Het zwarte gezicht van de late nacht is door de branden getekend en de sterren lijken bang te zijn voor de brand. Hoe is die massa in brand gestoken? Door een stukje van een walmende vlaspit dat een reiziger heeft laten vallen; door de zachte wind is het aangewakkerd tot de hele vlakte vlam vatte.
Zo kan één arm, één onwetend, één zwak mens, zelfs een mens die teruggevallen is, het middel zijn om een heel volk te bekeren. Wie weet of u die nu niets bent niet nuttiger kunt zijn dan degenen onder ons die beter tegenover God lijken te staan omdat zij meer gaven en talenten hebben? God kan maken dat een vonk de wereld in brand zet. Hij kan een heel volk laten aansteken door de vonk uit een arm biddend mens. U kunt toch nog nuttig zijn.
Heb daarom goede hoop. Mos groeit op grafstenen, de klimop klampt zich vast aan een vermolmde pilaar, de maretak groeit op een dode tak. Zo zullen ook uit een walmende vlaspit en uit geknakt riet genade, vroomheid, deugd, heiligheid en goedheid voortkomen.
2. Geliefde vrienden, zo heb ik dan geprobeerd het soort mensen te ontdekken voor wie deze tekst bedoeld is. Ik heb u iets van de broosheid van stervelingen laten zien. Nu wil ik een stap hoger stijgen, naar goddelijk erbarmen. ‘Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven.’
Merk op wat er als eerste van alles gezegd wordt en laat mij u dan vertellen dat Jezus Christus veel meer bedoelt dan wat Hij zegt. Allereerst: wat zegt Hij? Hij zegt duidelijk genoeg dat Hij het geknakte riet niet zal breken. Ik heb een geknakt riet voor me, een arm kind van God met een diep besef van zonde. Het lijkt wel of de zweep van de wet nooit zal stoppen. Het gaat maar door, klap na klap na klap. Hoewel u zegt: ‘Heere, laat het stoppen en geef me een klein beetje rust’, komt die wrede riem nog steeds naar beneden. Klap, klap, klap. U voelt uw zonden. Ik weet wel wat u deze morgen zegt: ‘Als God dit nog even door laat gaan, zal mijn hart breken. Ik zal in wanhoop vergaan, ik ben bijna helemaal radeloos door mijn zonden. Als ik ’s nachts neerlig, kan ik niet slapen. Het lijkt alsof er geesten in de kamer zijn, geesten van mijn zonden. Als ik midden in de nacht wakker word, zie ik de zwarte vorm van de dood naar mij staren en zeggen: ‘U bent mijn prooi, u zal ik hebben’, terwijl de hel daarachter lijkt te branden.
Arm, geknakt riet, Hij zal u niet breken. De overtuiging zal te sterk worden en zal groot genoeg worden om u te smelten en om te maken dat u naar Jezus’ voeten toe gaat. Maar ze zal niet sterk genoeg zijn om uw hart zodanig te breken dat u zou sterven. U zult nooit tot wanhoop gedreven worden, maar u zult verlost worden. U zult uit het vuur komen, arm geknakt riet, en u zult niet gebroken worden.
Zo is hier ook iemand die teruggevallen is vanmorgen. Hij is als een walmende vlaspit. Jaren geleden had u zo’n blijdschap in de wegen van de Heere en zulke vreugde in Zijn dienst, dat u zei: ‘Daar wil ik voor altijd blijven.’
Wel dan, klein kind van God, neem die gedachte op in uw ziel. U ziet dat sommige mensen heel belangrijk zijn voor de zaak van Christus. Het is heel goed dat zij dat zijn, maar zij kosten Jezus geen cent meer dan u. Hij betaalde voor u dezelfde prijs als voor hen. Bedenk opnieuw dat u net zo goed een kind van God bent als de grootste heilige. Sommigen van u hebben misschien vijf of zes kinderen. Een van die kinderen is misschien heel groot en knap van uiterlijk. Bovendien heeft het ook nog de gave van een groot verstand. U heeft nog een kind dat de kleinste is van het gezin. Misschien heeft het maar weinig verstand en inzicht. Maar wie van de twee is het meest uw kind? ‘Het meest?’ zegt u, ‘allebei zijn het mijn kinderen, zeker wel, de een net zo goed als de ander. ’
Lieve vrienden, zo kunt u ook wel weinig onderwijs gekregen hebben, u kunt over de goddelijke dingen wel veel in het duister tasten. Wellicht ziet u slechts ‘de mensen als bomen rondlopen.’ (Mark. 8:24) U bent echter net zozeer Gods kinderen als degenen die tot de maat van de grootte van Christus gegroeid zijn. (vgl. Ef. 4:13)
Herinner u dan ook, arme beproefde heilige, dat u evenzeer gerechtvaardigd bent als elk ander kind van God. Ik weet dat ik volkomen gerechtvaardigd ben.
Zijn bloed en gerechtigheid
zijn mijn schoonheid, mijn heerlijke kleding.
Ik wil geen andere kleding
dan Jezus’ werk alleen en Zijn geschonken gerechtigheid.
Het stoutmoedigste kind van God wil niet meer dan dat, en ik, die de ‘allerminste van alle heiligen’ (Ef. 3:8) ben, zal met niets minder tevreden zijn en ik zal ook niet minder hebben. Gereed-tot-hinken, u bent net zo goed gerechtvaardigd als Paulus, Petrus, Johannes de Doper of de meest verheven heilige in de hemel. Daarin is geen onderscheid. Ja, ik schep moed en vind daar vreugde in!
En dan nog iets. Wanneer u verloren zou gaan, zou Gods eer net zo zeer aangetast zijn als wanneer de allergrootste heilige verloren zou gaan. Ik las eens in een oud boek iets opmerkelijks over het feit dat Gods kinderen en volk een deel van Christus zijn en dat zij met Hem verenigd zijn. De schrijver zegt: ‘Een vader zit in zijn kamer en er komt een vreemdeling binnen. De vreemdeling neemt het kind op zijn knie en het kind heeft een zere vinger. Dus zegt hij: ‘Kindje hebt een zere vinger?’ ‘Ja!’ ‘Wel, laat mij die vinger eraf halen en jou een gouden vinger geven!’ Het kind kijkt hem aan en zegt: ‘Ik ga niet meer naar die man toe, want hij praat over het eraf halen van mijn vinger. Ik houd van mijn eigen vinger en ik wil daar geen gouden vinger voor in de plaats.’
Zo zegt de heilige: ‘Ik ben een van de leden van Christus, maar ik ben als een zere vinger. Hij zal mij eraf halen en een gouden vinger voor mij in de plaats doen.’ ‘Nee’, zegt Christus, ‘nee, nee. Er kan geen van mijn leden weggenomen worden. Als de vinger pijnlijk is, zal Ik hem verbinden. Ik zal hem versterken.’
Christus kan geen woord verdragen over het afhakken van Zijn leden. Als Christus een van Zijn leden zou verliezen, zou Hij niet langer een volkomen Christus zijn. Als de minste van Zijn kinderen zou worden weggeworpen, zou Christus een deel van Zijn volheid missen. Ja, Christus zou zonder Zijn kerk onvolkomen zijn.
Als een van Zijn kinderen verloren zou moeten gaan, zou het nog beter zijn als dat een groot kind was dan een klein. Als een kleine verloren zou gaan, zou satan zeggen: ‘U redt de groten, want zij hebben kracht en kunnen zichzelf helpen, maar die kleine had geen kracht, U kon hem niet redden.’ U weet wat de satan zou zeggen, maar God zou de mond van satan sluiten door te verklaren: ‘Zij zijn allemaal hier, satan, ondanks uw kwaadwilligheid zijn zij allemaal hier. Allemaal zijn ze veilig. Lig nu voor altijd neer in uw krocht en wees voor eeuwig in ketenen gebonden en brand in het vuur! ’ Zo zal hij de eeuwige straf ondergaan, maar geen kind van God zal die ooit ondergaan.
Nog één gedachte en dit punt is afgerond. De redding van de grote heiligen hangt vaak af van de redding van de kleine heiligen. Begrijpt u dat? U weet dat mijn redding en de redding van elk kind van God heel afhankelijk is van de bekering van iemand anders, als we naar een tweede oorzaak kijken. Stel dat uw moeder het middel tot uw bekering is, dan zou u menselijk gesproken zeggen dat uw bekering afhankelijk is van de hare. Omdat zij bekeerd was, maakte dat haar tot instrument om u binnen te brengen. Zo gebeurt het vaak dat de redding van Gods machtigste dienaren afhankelijk is van de bekering van de kleine.
Er is een arme moeder. Niemand weet iets van haar. Zij gaat naar het huis van God. Haar naam staat niet in de krant en wordt nergens genoemd. Zij onderwijst haar kind en voedt hem op in de vreze des Heeren. Ze bidt voor die jongen, ze worstelt met God en haar tranen en gebeden vermengen zich met elkaar. De jongen groeit op. Wat is hij? Een zendeling, een William Knibb, een Moffat, een Williams. U hoort niets meer over de moeder. Maar als de moeder niet gered was, waar zou die jongen dan gebleven zijn?
Laat dit de kleine heiligen bemoedigen. Moge u er vreugde in vinden dat Hij u verzorgt en u koestert, hoewel u op een geknakt riet en een walmende vlaspit lijkt.
3. Nu ter afsluiting: de overwinning is zeker. ‘Totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning.’
Overwinning! In dat woord zit iets moois. De dood van Sir John Moore in de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog was heel ontroerend. Hij viel toen de overwinning nabij was. Hoe droevig zijn lot ook was, ik twijfel er niet aan dat zijn ogen glansden en oplichtten bij de roep van de overwinning. Zo veronderstel ik ook dat Wolfe een waarheid uitsprak toen hij zei: Ik sterf gelukkig’, omdat hij even daarvoor de kreet: ‘Ze slaan op de vlucht, ze slaan op de vlucht’, gehoord had.
Ik weet dat de overwinning, zelfs in die slechte betekenis — want ik kijk niet naar de aardse overwinningen alsof zij van enige waarde zijn — de soldaat moet hebben bemoedigd. Maar wat is een heilige bemoedigd als hij weet dat de overwinning de zijne is! Ik zal heel mijn leven vechten, maar ik zal ‘vici’ (Latijn voor overwin) op mijn schild schrijven. Ik zal ‘meer dan overwinnaar zijn door Hem Die mij liefhad.’ (Rom. 8:37) Elke zwakke heilige zal op die dag overwinnen. Elk mens met krukken, elke lamme, ieder die vol ongerechtigheid is, vol droefheid, ziekte en zwakte zal de overwinning behalen. ‘Zij zullen terugkeren en met gejuich in Sion komen’ (Jes. 51:11), zowel de blinde, de lamme, de kreupele als de zwangere. (vgl. Jer. 31:8) Zo zegt de Schrift het. Niemand zal achtergelaten worden, maar Hij zal ‘het oordeel uitvoeren tot overwinning.’ Overwinning! Overwinning! Dit is het lot van elke christen. Hij zal door de Naam van zijn dierbare Verlosser de overwinning behalen.
Nu nog een woord over deze overwinning. Ik spreek allereerst tot mannen en vrouwen die op leeftijd zijn. Geliefde broeders en zusters, ik weet dat u vaak lijkt op een geknakt riet. De komende gebeurtenissen werpen hun schaduwen vooruit en de dood werpt de schaduw van de ouderdom op u. U voelt dat de sprinkhaan een last is, u voelt dat u vol zwakte en bederf bent. Uw gestel blijft nauwelijks overeind.
Hier vindt u een bijzondere belofte: ‘Het geknakte riet zal Hij niet breken.’ ‘Ik zal u sterken.’ (Jes. 41:10) ‘Als uw hart en uw lichaam bezwijkt, zal Ik de rots van uw hart en voor eeuwig uw deel zijn.’ (vgl. Ps. 73:26)
Zelfs tot in de ouderdom zal aan heel Mijn volk
Mijn soevereine, eeuwige, onveranderlijke liefde blijken.
Als het grijze haar hun tempel versiert,
zullen zij nog steeds als lammeren aan Mijn borst gedragen worden.
U die wankelt op uw stok, voorovergebogen, slap, zwak en bleek, vrees het laatste uur niet. Uw laatste uur zal uw beste zijn. Uw laatste dag zal u een vervulling geven waarnaar met een vroom gemoed verlangd moet worden. Hoe zwak u ook bent, God zal de beproeving naar uw zwakte temperen. Hij zal uw pijn verminderen als uw kracht minder is. Maar u zult in de hemel zingen: ‘Overwinning! Overwinning! Overwinning!’ Er zijn sommigen van ons die wel met u van plaats wilden verwisselen. Zo dicht bij de hemel te zijn, zo dicht bij huis! Ondanks al uw ongerechtigheden zijn uw grijze haren een erekroon voor u, want u bent dicht bij het einde en daarbij ook op de weg van de gerechtigheid.
Een woord voor u, mensen van middelbare leeftijd, strijdend in de ruwe storm van dit leven. U bent vaak als een geknakt riet, uw godsdienst wordt door uw wereldlijke roeping zo belemmerd, zozeer bedekt door het dagelijkse rumoer van werk, werk, werk. U lijkt wel een walmende vlaspit. Dat is alles wat u doen kunt om uw God te dienen en u kunt niet zeggen dat u zowel vurig van geest als ijverig in uw werk bent. (vgl. Rom. 12:11) Zakenman, u die zwoegt en strijdt in deze wereld, Hij zal u niet doven als u als een walmende vlaspit bent. Hij zal u niet breken als u als een geknakt riet bent, maar zal u verlossen uit al uw moeilijkheden. U zult door de zee van het leven zwemmen en zult op de blijde kust van de hemel staan, zingend: ‘Overwinning!’ ‘Door Hem Die u liefgehad heeft.’(vgl. Rom. 8:37)
Jongedames en heren! Ik spreek tot jullie en heb het recht dat te doen. Jullie en ik weten dikwijls wat een geknakt riet is als de hand van God onze oprechte hoop vernietigt. Wij zijn vol van onbezonnenheid en ontsporing. Alleen de roede van de beproeving kan de dwaasheid uit ons verdrijven, want die dragen we in grote mate met ons mee.
Glibberig zijn de paden van de jeugd en gevaarlijk zijn de wegen van de jongeren, maar God zal ons niet breken of vernietigen. Mensen vragen ons in hun overbezorgdheid om nooit een stap te zetten opdat we niet zouden vallen. Maar God vraagt ons om te gaan en om onze voeten licht te maken als die van een hinde, zodat wij de hoge plaatsen mogen betreden. (Ps. 18:34) Dien God vroeg, geef je hart aan Hem en Hij zal je nooit verwerpen, maar zal je verzorgen en koesteren.
Laat mij niet eindigen zonder een woord tegen de kleine kinderen te zeggen. Jullie hebben over Jezus gehoord. Hij zegt tegen je: ‘Het geknakte riet zal Ik niet breken, de walmende vlaspit zal Ik niet doven.’ Ik denk dat er vele kleine babbelaars van nog geen zes zijn die de Zaligmaker kennen. Ik veracht de kinderlijke vroomheid nooit. Ik houd ervan. Ik heb kleine kinderen over geheimenissen horen spreken die mensen met grijs haar niet kenden.
Jullie, kleine kinderen die opgevoed zijn op de zondagsschool en die de Naam van de Zaligmaker liefhebben, wees niet bang als anderen zeggen dat je te ver vooruitgrijpt. Blijf steeds van Christus houden.
De liefderijke Jezus, nederig en mild, wil
nog steeds naar een kind omkijken,
medelijden hebben met je bescheidenheid `
en je tot Hem laten komen.
Hij zal je niet verwerpen, want de walmende vlaspit zal Hij niet doven en het geknakte riet zal Hij niet verbreken.
Amen.