Ongetwijfeld hebt u weleens zo’n prachtige, grote kroonluchter met kaarsen gezien. Wat een uitnemend beeld is zo’n kroonluchter van de gemeente van Christus in haar veelheid, verscheidenheid en eenheid. De kaarsen ervan worden alle gesteund en gedragen door één stam; zij geven alle gelijk licht en tevens weerspiegelen zij allerlei kleuren en glanzen. Op grote afstand is men van mening maar één licht te zien. Er zijn er wel vele, maar toch zijn zij één. Eens op een avond had ik gezegd, dat ik op het zien van de aanwezigen moeilijk kon zeggen wie van hen methodist of baptist, presbyteriaan of episcopaal of iets anders was. Toen ik geëindigd had te spreken was er een oude baptist, die van oordeel was, dat ingedompelde kaarsen toch beter licht gaven dan de gegoten of andere kaarsen. Een presbyteriaan kwam met de mening voor de dag, dat zijn kerk toch in de beste vorm gegoten was. Een derde meende, dat de episcopaten uit de zuiverste was waren gemaakt.
Ik gaf als mijn eindoordeel, dat menig baptist er niet slechter aan toe zou zijn, als hij ook een andere doop leerde kennen; dat de vrije kerken nog wel iets vaster in hun geloof mochten zijn; dat zelfs de methodisten hun methodes van nog iets beter gehalte konden maken. Hoofdzaak bij dit alles is en blijft, of wij in het bezit zijn van het ene vuur en licht, dat ons de Heere Zelf deelachtig maakt: de lichtvlam der eeuwige waarheid en liefde. Allen in wie Gods genadelicht brandt en schijnt, zijn in Christus één en Zijn eigendom. Wat een heerlijkheid zal het deel van de gemeente zijn als ze niet meer in kerken gescheiden, maar werkelijk één kudde onder één herder zal zijn. Mocht die dag, waarop voor het licht der waarheid al onze verschillen zullen verdwijnen, die dag van waarachtige eenheid spoedig aanbreken en de liefde een volmaakte band voor ons zal zijn. Dat die dag spoedig mag komen! Amen.