…en gij u voor het aangezicht Gods vernederd hebt… 2 Kronieken 34:27
Ik vraag u over Gods grootheid na te denken. Ik ben niet in staat u met kracht van woorden deze ontzagwekkende zaak voor te dragen. Maar als ik u zou kunnen brengen in de positie van Job, toen hij zei: ‘Met het gehoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog’, zou u er zeker met de patriarch aan toevoegen: ‘Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as.’ Verder: denk eens aan het leven en sterven van de Heiland. Zie uw Meester een doek nemen en de voeten van Zijn discipelen wassen – en u, volgeling van Christus, wilt u zich dan niet verootmoedigen, sterker nog: Hem in Zijn hele leven zien? Hij heeft Zichzelf vernederd. Is deze zin niet de samenvatting van Zijn levensgeschiedenis? Was Hij het niet Die Zich hier op aarde ontledigde, het ene gewaad van eer na het andere aflegde, totdat Hij naakt aan het kruis werd gehecht, en toen Zijn diepste ‘Ik’ uitstortte, terwijl Hij de stromen van Zijn levensbloed uit Zijn hart uitgoot en alles opgaf voor ons – totdat ze Hem als Iemand Die niets meer bezat in een geleend graf legden? Wat kwam onze Verlosser in de diepte! Hoe kunnen wij dan hoogmoedig zijn? Hoor de schrille kreet: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ – en als u dan niet voor dat kruis op de grond ligt, hebt u het nog nooit gezien. Als u zich in het bijzijn van Jezus niet verootmoedigt, kent u Hem niet. Ik bid de Heere dat Hij ons in gedachten naar Golgotha zal brengen; dan zal onze plaats niet langer dié zijn van een verwaande, gewichtigdoenerige en hoogmoedige mens, maar zullen we de lage plaats innemen van iemand die veel liefheeft omdat hem veel vergeven is.