Voordat Spurgeon zijn eenentwintigste verjaardag had bereikt, had hij al de aandacht van de pers getrokken en de stukken die zij aan hem wijdden, ademden niet altijd een welwillende geest. In de Chelmsford Chronicle zag een artikel het licht, waarin met warme toegenegenheid over zijn werk gesproken werd, en Spurgeon stuurde de redacteur de volgende bedankbrief, welke van die tijd af zorgvuldig bewaard is gebleven.
75, Dover Road, 24 april 1855.
Geachte heer,
Ik besteed gewoonlijk geen aandacht aan krantenartikelen over mijn persoon, omdat ik alle eer aan de voeten van mijn Meester leg. Ik geloof dat artikelen van oneer over mijn persoon niets anders dan advertenties voor mij zijn en meer mensen onder het geluid van het evangelie zal brengen. Maar u, mijn beste meneer, hebt het nodig gevonden (waarom, weet ik niet) om zo gunstig over mijn werk te spreken dat ik het niet meer dan passend vind om u te bedanken.
Als ik dat persoonlijk had kunnen doen, had ik mij dat genoegen niet laten ontgaan. Nu kan een brief op de beste manier als vervanging dienen. Te midden van een aanhoudende stroom laster is het voor mensen van vlees en bloed prettig om één gunstige stem te horen. Het is er ver vandaan, dat ik veel van wat u tot mijn lof gezegd hebt, zou verdienen; maar omdat ik evenmin de harde veroordeling niet verdien die over mij worden uitgestort door de Standard, enz. enz. zal ik het ene boven het andere plaatsen. Ik ben niet welsprekend of geleerd, maar het Hoofd van de Kerk heeft me een gevoel van erbarmen gegeven over de massa’s, liefde voor de armen en de middelen om de aandacht van de onwetenden en onkundigen te winnen. Ik heb nooit populariteit nagestreefd en kan niet zeggen hoe het zo ver heeft kunnen komen; maar zou ik nu veranderen?
Zou ik, om de beschaafde beoordelaar te behagen, ‘het volk’ in de steek laten die zo’n behoefte heeft aan een eenvoudige en opwekkende stijl? Ik mag dan wel plat en zo zijn, maar ik ben niet opzettelijk zo, behalve voor zover ik mensen moet en wil laten luisteren. Mijn vaste overtuiging is dat we genoeg beschaafde predikers hebben en dat de ‘massa‘ behoefte heeft aan verandering. God heeft mij een plaats toegewezen tussen de meest gezonkenen en de meest verachten; laat anderen hun klasse dienen, dit is de mijne en aan hen moet ik mij houden. De enige reden dat ik u dus lastig val, is een gevoel van dankbaarheid, tegenover een belangeloze vriend. Mogelijk hebt u op een ander moment goede redenen om mij te berispen, doe het, gelijk ik verzekerd ben dat u het zult doen, met alle hartelijkheid, maar mijn jong hart zal niet spoedig ‘een vriend’ vergeten.
Geloof me, mijn waarde heer,
Uw zeer toegenegen
C. H. Spurgeon.’