Als u, geliefde lezer, wist dat u omstreeks tien uur vanavond zou worden weggeleid om bespot, veracht en gegeseld te worden en de ochtendzon u als vals beschuldigd zou zien hangen als een veroordeelde misdadiger om aan het kruis te sterven, denkt u dan dat u vanavond na uw laatste maaltijd nog zou kunnen zingen? Ik weet zeker dat u dat niet zou kunnen, tenzij u met bovennatuurlijke moed en berusting in uw ziel zou kunnen zeggen: “Bindt het feest offer met touwen tot aan de hoornen van het altaar (Psalmen 118:27).” U zou kunnen zingen wanneer uw geest zou zijn zoals die van de Heiland, als u, net als Hij, zou kunnen uitroepen: “doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt (Mattheus 26:39).” Maar als er maar een beetje egoïsme in u over zou blijven, enig verlangen om gespaard te blijven van de bitterheid van de dood, zou u het “Hallel”¹ niet met de Meester kunnen opzeggen. Gezegende Jezus, hoe hoog bent U verheven! Hoe volmaakt gewijd! Terwijl andere mannen zingen wanneer ze marcheren naar hun vreugde, zong U toen U op weg was naar Uw dood. Terwijl andere mannen hun opgewekte stemmen verheffen als eer hun deel is, had U een dapper en heilig sonnet op Uw lippen toen schaamte en spuug en dood Uw deel zou zijn.
¹ Hallel, een joods gebed bestaande uit de psalmen 113 tot en met 118.