Op dit uur kijkt de Kerk er naar uit om met haar Heere te wandelen op een doornige weg; door veel beproeving baant zij zich een weg naar de kroon. Het dragen van het kruis is haar ambt, en toch heeft de kerk een diepe bron van vreugde, waarvan niemand kan drinken dan haar eigen kinderen. Er zijn voorraden wijn, olie en koren verborgen in het midden van ons Jeruzalem, waarmee de heiligen van God steeds meer worden onderhouden en gevoed; en soms, zoals in het geval van onze Zaligmaker, hebben wij tijden van intense vreugde, want “Er is een rivier, waarvan de beekjes de stad van onze God zullen verblijden.” Ook al zijn wij ballingen, wij verheugen ons in onze Koning; ja, in Hem verheugen wij ons volkomen.